maandag 9 februari 2015

In verzorgingsstaten juist grotere intrinsieke motivatie voor betaald werk

Stel dat je een grote prijs in de loterij zou winnen en daardoor de rest van je leven niet meer zou hoeven werken. Zou je dan toch betaald werk willen blijven doen? Als je daar ja op antwoordt, dan ben je meer intrinsiek gemotiveerd om betaald werk te doen. Een betaalde baan levert jou dan meer op dan alleen het salaris wat je er mee verdient. Dat kan bijvoorbeeld het gevoel zijn dat je je nuttig maakt. Of het kan zijn dat je het werk op zich waardeert. Zoiets als arbeidsethos.

De onderzoekers van de studie The bigger the worse? A comparative study of the welfare state and employment commitment (betaalpoort) wilden weten of die intrinsieke motivatie voor betaald werk er van afhangt in welk land je woont. Meer in het bijzonder: er van afhangt hoe royaal de sociale bescherming is, dus van de omvang van de verzorgingsstaat.

Waarom is dat interessant? Omdat er een redenering is dat een meer genereuze verzorgingsstaat het aantrekkelijker maakt om niet te werken. Er zijn immers uitkeringen en sociale voorzieningen. Waarom je dan nog uitsloven? Sociale bescherming zou een afhankelijkheidscultuur in het leven roepen, die ten koste zou gaan van de intrinsieke werkmotivatie.

Maar wat blijkt nu uit dit onderzoek? Het is juist andersom. De onderzoekers vergeleken 18 Europese landen met elkaar en vonden dat de intrinsieke werkmotivatie groter is in landen met meer sociale bescherming.

Ter illustratie: het land met de laagste gemiddelde intrinsieke werkmotivatie is Tsjechië. Slechts 22,6 procent van de beroepsbevolking zou er voor kiezen om betaald te blijven werken ook als dat financieel niet nodig was. En bovenaan staat Noorwegen, met 78,7 procent waarvoor dat geldt. Nederland staat op de tweede plaats met 76 procent. Bovenaan staan vooral de verzorgingsstaten. En onderaan landen als Tsjechië, Slovenië en Estland, landen met veel minder sociale bescherming. Een interessante uitzondering is Bulgarije, dat de laagste sociale bescherming heeft, gecombineerd met een hoge intrinsieke werkmotivatie.

Je zou kunnen denken dat in verzorgingsstaten de werkomstandigheden beter zijn, waardoor de baantevredenheid er hoger is. Dat klopt ook. Vergelijk weer Tsjechië, waar 39,7 procent zeer tevreden is met zijn baan, met Noorwegen, waar 70,5 procent zeer tevreden is. Maakt dat dan dat de intrinsieke werkmotivatie in verzorgingsstaten hoger is?

Nee, dat is ook weer niet zo. Want als je statistisch controleert voor de mate van baantevredenheid, dan blijft die intrinsieke werkmotivatie in verzorgingsstaten hoger. Wat dus betekent dat een werknemer met een bepaalde baantevredenheid een hogere intrinsieke werkmotivatie heeft als hij in Noorwegen woont dan wanneer hij in Tsjechië woont.

Dat is intrigerend. Het lijkt er op dat de verzorgingsstaat mensen er juist toe brengt om werk meer te waarderen los van de financiële opbrengst er van. En dat in landen waar die financiële opbrengst belangrijker is, de waarde van het werk zelf er op achteruitgaat.

Er is nog wel een complicatie. Want het kan zijn dat het oorzakelijke verband andersom ligt. Dus dat in landen met een hogere intrinsieke werkmotivatie gemakkelijker een verzorgingsstaat ontstaat. Maar de onderzoekers noemen aanwijzingen uit ander onderzoek dat sociale bescherming ook echt leidt tot een hogere intrinsieke werkmotivatie. Waarschijnlijk gaat het verband beide kanten op.

Dat zou wijzen op een positieve terugkoppeling en doet vermoeden dat verzorgingsstaten zich in de richting van steeds meer sociale bescherming zullen ontwikkelen.

Geen opmerkingen: