vrijdag 15 januari 2021

Rutte-III valt over de Toeslagenaffaire. Maar er is veel meer. Lees hier wat ik daar sinds 2015 over schreef.

Vandaag treedt het kabinet Rutte-III af vanwege de Toeslagenaffaire. De affaire dus waarover de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag tot het oordeel kwam de grondbeginselen van de rechtsstaat waren geschonden. 

Door wie? Door de uitvoerende macht, dus de regering en haar ambtenaren van de Belastingdienst, door de politiek, dus de volksvertegenwoordigers die gebiologeerd waren door de jacht op fraude, en door de rechterlijke macht, dus de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De regering is nu dus afgetreden. Het Openbaar Ministerie besloot om de ambtenaren niet te vervolgen, maar de getroffen ouders gaan daarmee niet akkoord. De Raad van State heeft aangekondigd lering te willen trekken uit wat boven tafel is gekomen.

Ik betoogde al dat de Toeslagenaffaire onderdeel is van een omvangrijker probleem, het probleem namelijk van een neoliberale visie op de rol van de overheid. In die "vulgair-economische" visie is de overheid niet een zelfstandige bron van het het welzijn van de burgers. Dat welzijn komt namelijk tot stand via de markt en daarom moet de overheid vooral de markt zo goed mogelijk en op zoveel mogelijk gebieden laten werken en daarnaast zichzelf zo veel mogelijk terugtrekken. 

Burgers moeten dus allemaal zoveel mogelijk "de markt op" en als ze daar niet zo goed slagen, dan ligt dat in de eerste plaats aan henzelf. De overheid hoort hen daarom zo weinig mogelijk bij te staan. Als ze toch om die bijstand vragen, dan moet er van worden uitgegaan dat ze zelf nog niet genoeg hebben gedaan om op eigen benen te staan. Anders gezegd, de kans dat ze ten onrechte voor steun aankloppen is groot. Dus moet er streng op fraude worden gecontroleerd.

Achter die visie duikt natuurlijk het wereldbeeld op van de statuscompetitie en de statushiërarchie. Volgens dat wereldbeeld is iedereen uitsluitend gemotiveerd door eigenbelang en is dus niemand te vertrouwen. Als dat wereldbeeld overheerst, kun je spreken van een statuscompetitiecultuur. In die cultuur past het niet om mededogen te hebben met degenen die laag in de statushiërarchie zijn terechtgekomen. Zij zijn zwak en kwetsbaar, hebben zich onvoldoende ingespannen en nemen dus de plaats in die ze verdienen. Vandaar dat ik de Toeslagenaffaire karakteriseerde als dat waarin de statuscompetitiecultuur van vernedering in is geculmineerd.

Dat betekent dat er al het een en ander aan is voorafgegaan. Trudie Knijn wees er al op dar er al jaren lang een bijstandsaffaire in de maak is: De schandalige bijstandsaffaire komt eraan. Met de Participatiewet van 2015 is de jacht geopend op fraude van mensen die van bijstand afhankelijk zijn. Met schrijnende resultaten. Onderdeel van de wet is dat van uitkeringstrekkers een vernederende tegenprestatie mag worden verlangd.

Zelf begon ik al in 2015 berichten te schrijven over de gevolgen voor rechtszekerheid en bestaanszekerheid van deze neoliberale afbraak van de verzorgingsstaat. Ik zocht ze weer eens op en je kunt ze hieronder achterelkaar lezen. (Ik zie nu dat ik al op 2 juni 2015 hoopte dat minister Asscher en staatssecretaris Klijnsma nog eens op het idee zouden komen om hun excuses aan te bieden.)


27-03-2015

Onze morele intuïties en de zorg voor kwetsbaren


De regelingen van de rechtsstaat en de verzorgingsstaat berusten niet alleen op ons welbegrepen eigenbelang, maar ook op onze morele intuïties van zorg voor elkaar en rechtvaardigheid. Die intuïties maken dat we verontwaardigd reageren op moreel wangedrag.

Maar diezelfde morele gevoelens komen ook in werking als het gaat om de zorg voor kwetsbaren. Hoewel we een zekere mate van ongelijkheid tolereren, voelen we sterk dat er in ons land een ondergrens moet zijn aan de armoede waarin iemand kan komen te verkeren. Vandaar dat we de bijstandsuitkering kennen.

Maar daarnaast kennen we ook de beslagvrije voet. Die is er om te voorkomen dat iemand die in de schulden is geraakt, niet onder het bestaansminimum zakt. Het is wettelijk vastgelegd dat bij invordering van schulden altijd met die beslagvrije voet rekening moet worden gehouden.

Goed geregeld dus. Maar nee, het blijkt dat schuldeisers, waaronder de Belastingdienst, die beslagvrije voet vaak niet respecteren. En omdat het vaak om kwetsbare burgers gaat, komen die daar ook niet altijd tegen in het geweer.

Gelukkig hebben we de Nationale Ombudsman. Die trouwens ook zijn bestaan te danken heeft aan diezelfde intuïties van zorg en rechtvaardigheid. We vinden dat iemand in nood altijd ergens nog zijn recht moet kunnen halen. De Ombudsman besliste eind februari dat een schuldenaar die niet tijdig de benodigde informatie aan de Belastingdienst had verstrekt, met terugwerkende kracht recht heeft op de bij zijn situatie passende beslagvrije voet. De Belastingdienst had eerder anders beslist.

Het is een interessant besluit, dat je hier kunt vinden. De Ombudsman redeneert dat de beslagvrije voet het absolute bestaansminimum is dat ten allen tijde dient te worden gerespecteerd. Waarbij het geen “excuus” kan zijn dat de schuldenaar tekortschoot in het tijdig verstrekken van informatie. Zo wekt zelfverrijking onze verontwaardiging op. Zoals wanneer bankiers zichzelf exorbitante bonussen weten toe te eigenen of, als dat niet meer is toegestaan, hun salarissen dan maar flink ophogen. We verachten het als egoïstisch, in strijd met de eisen van zorg voor elkaar en van rechtvaardigheid. Zulk gedrag krijgt dan ook veel negatieve aandacht in de media.

Want de Belastingdienst heeft ook zelf de verantwoordelijkheid om zich er van te vergewissen dat de beslagvrije voet niet te laag is vastgesteld. Een zorgplicht dus. Als iemand zichzelf tekort doet door niet de nodige informatie te verstrekken, dan mag je als instantie dus niet je schouders ophalen. Je hoort er van uit te gaan dat uit onwetendheid is gehandeld en je hoort actie te ondernemen om er voor te zorgen dat de burger krijgt waar hij recht op heeft.

Het handhaven van dat bestaansminimum is daarmee terecht gekenschetst als een collectieve verantwoordelijkheid. Terecht in de zin van overeenkomend met die morele intuïtie van zorg voor elkaar. Volgens die intuïtie is het niet gerechtvaardigd iemand te laten creperen omdat hij nu eenmaal zelf nalatig is geweest. Zo zit “zorg voor elkaar” niet in elkaar. En daar moesten ambtenaren van de Belastingdienst kennelijk aan worden herinnerd.

Wat overigens niet betekent dat nu alles op orde is. Want begin maart schreven de wethouders van de vier grote steden een noodbrief waarin ze staatssecretaris Klijnsma opriepen om er aan mee te werken dat die beslagvrije voet als bestaansminimum nu ook echt in de praktijk wordt gerespecteerd. Zij krijgen namelijk nog steeds te maken met klanten van de schuldhulpverlening die door onzorgvuldige behandeling in grote problemen zijn gekomen. En die zich dan maar tot de gemeente wenden.

De wethouders zouden graag zien dat de Rijksoverheid zich actief inzet om het bestaansminimum te waarborgen. Ook interessant, die brief.


02-06-2015

Mensenrechten van bijstandsgerechtigden geschonden?

Er lijkt iets vreemds aan de hand met hoe wij omgaan met kwetsbare mensen. Denk aan mensen die afhankelijk zijn van een persoonsgebonden budget en die te lijden hebben onder de gebrekkige uitvoering van de uitbetaling. Staatssecretaris Van Rijn en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hebben daarvoor nu hun excuses aangeboden. Maar denk ook aan mensen die afhankelijk zijn van de bijstand.

In het kader van hun re-integratie zijn uitkeringsgerechtigden tegenwoordig verplicht om een tegenprestatie te leveren. En kunnen ze op hun uitkering gekort worden als ze dat weigeren of zich onvoldoende inspannen. Of worden ze gekort als ze niet de goede informatie hebben verstrekt, ook als er duidelijk geen opzet in het spel is. Met dit beleid hebben we in de uitvoering een machtsongelijkheid gecreëerd die misstanden uitlokt. Ik stond daar in mijn vorige blog bij stil.

Toen ging het over de praktijken in Amsterdam, maar nu is ook Rotterdam negatief in het nieuws. De Ombudsman, Anne Mieke Zwaneveld, is uiterst kritisch. Het voorbeeld passeert van een werkzoekende die al jarenlang een dag in de week vrijwilligerswerk deed voor verstandelijk gehandicapten en die van de gemeente uitgerekend op die vaste dag moest gaan vegen.

Historici moeten later maar eens uitzoeken hoe het heeft kunnen gebeuren dat we zijn gaan vinden dat het goed is om kwetsbare medeburgers zo te bejegenen. En zo te vernederen.

Want ergens zijn wij, of in ieder geval onze politici en die zijn door ons gekozen, anders gaan aankijken tegen werkloosheid. Er was een tijd dat de overheid een economisch beleid voerde dat gericht was op het bereiken van volledige werkgelegenheid. Met het achterliggende idee dat de markt niet in staat mag worden geacht om daar altijd goed voor te zorgen. Zonder (macro-economisch) overheidsbeleid kunnen langdurige perioden met hoge werkloosheid bestaan.

Dat inzicht, dat werkloosheid een collectief probleem is, dat hebben onze politici ingeruild voor de mythe dat werkloosheid kan worden opgelost door werklozen harder aan te pakken. Werkloosheid is een individueel probleem geworden. Dat dus opgelost moet worden door werklozen en bijstandstrekkers achter de broek te zitten. Zie ook Jesse Frederik daarover.

Maar hopelijk keert de wal het schip. Want nog er van afgezien dat dit beleid economisch niet deugt, lijkt het niet te voldoen aan de eisen van moraliteit en dus van mensenrechten. Het College voor de Rechten van de Mens verwerpt in principe niet de eis van een tegenprestatie, maar heeft wel grote twijfels over problemen met de uitvoering daarvan. Zo kunnen strafkortingen er toe leiden dat mensen onder het bestaansminimum zakken. En omdat de tegenprestatie kan betekenen dat je werk doet waar anderen gewoon voor betaald worden, komt de eis van gelijk loon voor gelijk werk in gevaar.

Maar bovendien is er nu in Duitsland een uitspraak gedaan door het Sozialgericht Gotha die niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. De rechters zijn van mening dat het opleggen van strafkortingen mensen onder het bestaansminimum drukt en dat zulks duidelijk in strijd is met de eisen van de menselijke waardigheid. En omdat die eisen in de Duitse Grondwet verankerd zijn, wordt de uitspraak doorverwezen naar het Bundesverfassungsgericht, het Hof dat wetten beoordeelt op hun overeenstemming met de Grondwet.

Dat wordt nog interessant wat daar uit komt. En wat dat voor gevolgen heeft voor het beleid in Nederland. Misschien maken we nog mee dat minister Asscher en staatssecretaris Klijnsma, maar eigenlijk de politici in het algemeen, er achter komen dat ze hun excuses moeten aanbieden.


10-03-2016

Zijn we vergeten dat we een maatschappij zonder armoede willen? En nodig hebben?

Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft onderzoek gedaan naar armoede in Nederland over de periode 1989 tot 2013. In die periode is de armoede toegenomen en vooral ook de langdurige armoede. Dit geldt in de eerste plaats voor uitkeringstrekkers en pensioenontvangers. Onder uitkeringstrekkers ligt het armoedepercentage bijna viermaal zo hoog als onder de algemene bevolking.

Maar bovendien blijkt dat het hebben van werk minder een garantie is geworden om niet arm te zijn. In 2013 was bijna de helft van de totale groep langdurig armen actief op de arbeidsmarkt.

De kans op langdurige armoede is vooral groot onder werkloze ouderen. Zij komen niet alleen nauwelijks meer aan het werk, ook krijgen ze te maken met versoberingen in de regelingen die nu nog gelden als hun WW-uitkering stopt. Samen met de verhoging van de AOW-leeftijd, kan dit betekenen dat mensen die veertig jaar gewerkt hebben, alsnog langdurig arm worden.

Je wordt er somber van. En je vraagt je af wat deze cijfers teweeg zullen brengen. Wat mogen we van de politici en de beleidsmakers verwachten die deze informatie tot zich nemen?

Wat lezen we daarover in dat armoederapport van het SCP? Daarin vind je een paragraaf over de beleidsrelevantie van het onderzoek. Die bestaat er volgens het SCP uit dat:
  • Armen in een neerwaartse spiraal terecht kunnen komen, doordat armoede leidt tot gevoelens van onmacht, incompetentie en gebrek aan erkenning
  • De sterke flexibilisering van de arbeidsmarkt een bijdrage levert aan de toename van armoede, waardoor werk niet meer de bestaanszekerheid biedt die er in het verleden wel was.
  • Langdurige armoede kan leiden tot een tweedeling in de maatschappij.
En in een paragraaf over beleidsimplicaties van het onderzoek merkt het SCP terecht op dat de overheid sterk inzet op betaalde arbeid als middel om armoede te voorkomen en om uit de armoede te geraken, maar dat uit dit onderzoek dus blijkt dat bijna de helft van de langdurig armen werkzaam is. De overheid zou zich dus eens achter de oren moeten krabben.

En dat zou ze ook moeten doen als je kijkt naar de toename van langdurige armoede onder uitkeringstrekkers, vooral de ouderen onder hen.

Maar toen ik dit alles tot me liet doordringen, ging ik me ook afvragen hoe dat ook al weet zat met die verzorgingsstaat die we na de Tweede Wereldoorlog opbouwden. We wilden toch een maatschappij die niet alleen economisch welvarend zou zijn, maar ook een met een zodanige gelijkheid dat niemand in bestaansonzekerheid hoeft te verkeren?

Want dat wisten we nog heel goed, dat de massawerkloosheid, de bestaansonzekerheid en de armoede in de jaren dertig, gevolgen van economische crisis en slecht economisch beleid, tot rampzalige gevolgen hadden geleid.

Nooit gedacht dat dat belangrijke inzicht ooit nog weer zo actueel zou kunnen worden.

Zijn we vergeten dat we een maatschappij zonder armoede willen? En dat we een maatschappij zonder armoede nodig hebben om maatschappelijke onrust, ontreddering en erger te voorkomen?


07-01-2019

Is in Nederland het recht op het absolute bestaansminimum wel gegarandeerd? Nee dus

De zorg die de overheid (en dus wij met zijn allen) voor de bestaanszekerheid van iedereen behoort te hebben, is vastgelegd in Artikel 20 van de Grondwet. En uitgewerkt in wetten en regels omtrent de sociale zekerheid en de bijstand. In de regels van de verzorgingsstaat.

Een bijzondere uitwerking van die zorg is de verplichting van de Belastingdienst om bij loonbeslag in geval van schulden rekening te houden met de beslagvrije voet, dat gedeelte van het inkomen dat als het absolute bestaansminimum mag worden beschouwd. Dat deel dus dat altijd in stand hoort te blijven.

Als dat laatste niet gegarandeerd is, dan kun je wel stellen dat de overheidszorg voor de bestaanszekerheid niet wordt uitgeoefend.

En dat laatste lijkt helaas in ons land het geval te zijn. Al in 2015 (!) schreef ik daarover in het bericht
Onze morele intuïties en de zorg voor kwetsbaren, met de link naar het blog op Sociaalweb. Dat ging over het besluit van de Nationale Ombudsman dat de Belastingdienst die beslagvrije voet ten alle tijden dient te respecteren, in voorkomende gevallen ook met terugwerkende kracht. En dat de Belastingdienst hier een zorgplicht heeft, dus zich er zelf dient van te vergewissen dat het bestaansminimum altijd in acht wordt genomen.

Dat zou ook vanzelf moeten spreken, denk je dan. In een verzorgingsstaat. Maar ja, sinds de ideologie van het neoliberalisme heeft postgevat, is het niet meer zo vanzelfsprekend dat onze overheid de bestaanszekerheid van haar burgers een hoge prioriteit geeft. Zie Heeft de, politiek gemotiveerde, toename van bestaansonzekerheid de tegenstellingen aangewakkerd?

Maar goed, dat bericht dateerde van 2015. We zijn nu 2019 en de Belastingdienst zal die zorgplicht nu toch wel in acht nemen?

Nee, dat blijkt niet het geval te zijn. Een en ander zou geregeld worden in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, maar de implementatie van die wet is uitgesteld en zal nu waarschijnlijk pas in 2021 ingaan. Vandaag bericht Binnenlands Bestuur dat hierover vragen zijn gesteld door de CDA-Tweede Kamerleden René Peters en Pieter Omtzigt (hulde!) aan de staatssecretarissen Menno Snel (Financiën) en Tamara van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid): UITERST KRITISCHE VRAGEN OVER UITSTEL NIEUWE BESLAGVRIJE VOET.

Uit die vragen blijkt ook dat er in juni vorig jaar een uitvoeringstoets is geweest door de Belastingdienst met "alarmerende resultaten", hetgeen ten onrechte niet met de Tweede Kamer is gedeeld. Ook wijzen de Kamerleden erop dat de toenmalige Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer in 2013 al (!) waarschuwde dat overheden de beslagvrije voet regelmatig niet respecteren.

Je kunt moeilijk anders dan je afvragen of we nog wel een overheid hebben die de zorg voor het absolute bestaansminimum, en dus voor bestaanszekerheid, serieus neemt.

Geen opmerkingen: