In het vorige bericht ging het over het leven als een geploeter. Nu over de gevolgen van eigendom.
Het gaan beoefenen van landbouw betekende dat je het land moest bewerken en gewassen moest zaaien. Daardoor ontstond er zoiets als arbeid en daarmee de tijdsspanne tussen het verrichten van arbeid en het genieten van de opbrengsten daarvan. Economisch gezegd: er ontstond kapitaal: percelen grond en zaaigoed.
En dus ontstond het probleem van eigendom. Degene die de arbeid had verricht, claimde het eigendom van de grond en de opbrengst. Maar zulke claims gingen in tegen de bestaande moraal, wat Van Schaik en Michel de "eerste natuur" noemen. Want de jagers-verzamelaarsmoraal hield in dat je samenwerkte bij het jagen en verzamelen van voedsel en dat je alles met elkaar deelde. Samenwerken en delen was noodzakelijk om te overleven.
Er ontstond dus het probleem dat de moraal niet meer geschikt leek onder de nieuwe omstandigheden. Dat zal een rem zijn geweest op de introductie van de landbouw. En het verklaart de terughoudendheid om op landbouw over te gaan.
Maar toen er toch niets anders op leek te zitten, moest dus dat probleem van (claims op) eigendom worden opgelost. En zo ontstonden er verhalen, want verhalen gaan nooit over het bekende en het vanzelfsprekende, maar altijd over het nieuwe en het bijzondere.
Zo vond het verhaal ingang van Adam en Eva die van een verboden (!) vrucht aten. Iedereen ging het er over hebben dat het niet langer was toegestaan om je "iets toe te eigenen" dat "van een ander" was of zou kunnen zijn.
En daardoor, zo benadrukken Van Schaik en Michel, veranderden de sociale verhoudingen ingrijpend:
Daarmee werd een eenrichtingsweg ingeslagen naar een wereld waarin het leven materieel weliswaar steeds rijker werd, maar in sociaal en emotioneel opzicht verarmde. Relaties tot mensen buiten de familie verloren aan existentiële noodzaak. Bovendien moest bezit worden beschermd, zo nodig met geweld. Omdat de eigen familie de beste bondgenoot is - bloed is immers dikker dan water - blijven zonen bij vaders en broers wonen. Met als gevolg dat vrouwen ergens anders vandaan moeten worden gehaald. In het patriarchaat dat zich gaat vormen, worden zij handelswaar, bezit.
Waar de voorraadeconomie succes heeft, schieten de bevolkingsaantallen omhoog. Concurrentie overheerst, de sociale verschillen worden groter. Er ontstaan hiërarchieën, vormen van heerschappij. De onvrede bij mannen die geen bezit of vrouwen hebben, groeit. Dit alles leidt onvermijdelijk tot maar één ding: geweld.Daarmee is in een notendop zo ongeveer de verdere mensheidsgeschiedenis geschetst. Sinds de Agrarische Revolutie voeren we de strijd tussen onze hang naar gelijkheid en gemeenschap en de neiging tot bescherming van bezit en zelfverrijking.
Anders gezegd: terwijl in de jagers-verzamelaarssamenlevingen de "economie" en "sociale leven" gelijk optrokken - elkaar ondersteunend en versterkend -, zijn die twee met de landbouw en het eigendom uit elkaar getrokken. Met als uitkomst: materieel rijk, sociaal verarmd.
En die strijd wordt natuurlijk gevoerd tot vandaag de dag. Ik moest denken aan het artikel Geld en "de rest". Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid, dat ik in 2003 schreef. Daarin gaat het over een inwoner van het Drentse dorp Anderen, die terugkijkt op wat er in het dorp sinds zijn jeugd in de jaren 50 was veranderd. Wat hij daarvan denkt, weet hij kernachtig onder woorden te brengen: "Mensen hebben het van geld beter gekregen, maar de rest is minder geworden."
En het is overduidelijk wat hij met "de rest"bedoelde: het sociale leven.
Kortom, na de overgang naar landbouw lijk je de mensheidsgeschiedenis onder die ene noemer te kunnen brengen van de onophoudelijke strijd tussen "materieel rijk" en "sociaal rijk".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten