donderdag 29 april 2021

Dat werkelijkheidsvreemde, moreel luchtledige vak economie is aan een wel heel grondige revisie toe - Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 6

In de reeks berichten over het moreel luchtledige vak economie (hier het vorige bericht) ging het er onder andere over dat reële maatschappelijke en economische ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw zich voltrokken zonder zich veel van de aanbevelingen van dat vak aan te trekken. Volgens die aanbevelingen moest de markt als de bron van welvaart bij uitstek beschouwd worden en moest dus zoveel mogelijk aan de markt worden overgelaten. 

Dus een zo klein mogelijke overheid met zo laag mogelijke belastingen, die zich zoveel mogelijk zou moeten beperken tot het beschermen van eigendom. Die de inkomensverdeling aan de markt moest overlaten en dus grote inkomensongelijkheid als de altijd juiste uitkomst van het marktproces ongemoeid moest laten. Die het tegemoetkomen aan de menselijke behoefte aan zekerheid moest zien als een vraag waaraan door de markt het beste kan worden voldaan. Dus geen ruimte voor de verzorgingsstaat. Die arbeid beschouwt als een goed als alle andere, dus geen regulering van de arbeidsmarkt en geen beleid gericht op volledige werkgelegenheid. Onvrijwillige werkloosheid kan niet bestaan, want er is altijd werk te vinden als je je eisen maar genoeg naar beneden bijstelt.

Maar wat we zagen gebeuren was de totstandkoming van democratieën die besloten om de belastinginkomsten sterk te vergroten, die met progressieve belastingtarieven de ongelijkheid sterk terugbrachten, die de sociale zekerheid van de verzorgingsstaat opbouwden, die, althans na de Tweede Wereldoorlog, een Keynesiaans beleid voerden gericht op volledige werkgelegenheid en die de arbeid beschermden.

In termen van Offer en Söderberg (The Nobel Factor): in de empirische werkelijkheid hadden de morele gemeenschapsintuïties van de sociaaldemocratie een grote invloed op het beleid en keek het moreel luchtledige vak economie aan de zijlijn toe. 

Althans, dat was het geval tot aan de opkomst van het neoliberalisme in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Maar alles doet vermoeden dat toen een merkwaardige tussenperiode begon waar we nu, begin jaren 20 van deze eeuw, met enig afgrijzen afscheid van nemen. Denk aan de overgang van het Trump-bewind naar de regering Biden in de Verenigde Staten.

Natuurlijk is dat alles algemeen bekend. Maar als er al bij wordt stilgestaan, dan wordt het met enig schouderophalen geaccepteerd als "zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar".

Maar bij nadere beschouwing is het eigenlijk heel merkwaardig. Een als "wetenschap" alom gerespecteerd vak economie staat bij ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen aan de zijlijn. Het blijft volharden in een werkelijkheidsvreemd theoretisch apparaat, dat als het onverhoopt wel serieus wordt genomen, zoals in de afgelopen tientallen jaren, maatschappelijke rampspoed en menselijke ellende voortbrengt.

Offer en Söderberg wijzen in dat verband op het evenzeer merkwaardige gegeven dat de beoefenaars van dat vak heel verschillend denken over de aanbevelingen van hun vak. In het plaatje (p.117) zie je hoe economen antwoordden op enquêtevragen over de wenselijke mate van ongelijkheid, van het niveau van overheidsuitgaven en van de wenselijkheid van inkomensherverdeling door de overheid in het kader van sociale zekerheid. Het ging om Amerikaanse en Europese economen, overwegend werkzaam aan een universiteit. Allen dus opgeleid in dat moreel luchtledige vak economie.

En wat blijkt? Die economen zijn in grote meerderheid voor meer gelijkheid, zijn sterk verdeeld over het gewenste niveau van overheidsuitgaven en weer in grote meerderheid voor inkomensherverdeling. Offer en Söderberg daarover (p. 118):

The results are striking. To begin with, there was no unanimity. If economics was a science, there was no agreement on its core policy implications. One would hardly expect such lack of agreement over core issues in the application of physics, chemistry or biology. On the other hand, the distribution of opinion remained constant over time, especially in the United States, which suggests that the survey captured a stable distribution of preferences. 

En bovendien zijn die economen als persoon veel sociaaldemocratischer (links/progressiever) dan wat hun vak hen vertelt. Wat er op neerkomt dat ze hun morele gemeenschapsintuïties serieuzer nemen dan de morele luchtledigheid van hun vak.

De conclusie ligt voor de hand, maar wordt nog veel te weinig getrokken: dat werkelijkheidsvreemde, moreel luchtledige vak economie is aan een wel heel grondige revisie toe.

Een revisie die trouwens vergelijkbaar zou zijn met de revisie die het vak sociologie om andere redenen zou moeten ondergaan.

Lees hier het volgende bericht.

dinsdag 27 april 2021

Met een statuscompetitief wereldbeeld vind je dat anderen horen te worden onderdrukt, door hen burgerrechten te onthouden of door middel van fysiek geweld - Twee nieuwe studies

Bericht voor degenen die dit blog via email abonnement volgen (Follow by email): als ik het goed begrijp wordt deze mogelijkheid in juli opgeheven. Ik kan daar helaas niets aan veranderen. Probeer een andere manier te vinden om dit blog te blijven volgen.

Twee nieuwe studies vergroten ons inzicht in de gevolgen van het omarmen van een statuscompetitief wereldbeeld.

We zagen eerder dat je dat statuscompetitieve wereldbeeld in het sociaalwetenschappelijk onderzoek in twee varianten tegenkomt, de Sociale Dominantie Oriëntatie (SDO) en het Right-Wing Authoritarianism (RWA). 

Als je hoog scoort op de SDO, dan ben je gefascineerd door de gedachte dat de samenleving een statushiërarchie is van groepen en door de innerlijke behoefte om jezelf en je groepsgenoten (het eigen volk) aan de top daarvan te zien. Je bent het dan opvallend veel eens met uitspraken als: Sommige groepen mensen zijn gewoon inferieur aan andere groepen, Het is oké als sommige groepen betere levenskansen hebben dan andere en Als bepaalde groepen meer hun plaats kenden, dan hadden we minder problemen.

Met een hoge RWA-score gaat het om het onderschrijven en aanhangen van traditionele normen en waarden, het je zelf daaraan onderwerpen en het opleggen ervan aan anderen, als het moet met geweld. Je RWA-score is hoger als je het meer eens bent met uitspraken als: Our country desperately needs a mighty leader who will do what has to be done to destroy the radical new ways and sinfulness that are ruining us, The only way our country can get through the crisis ahead is to get back to our traditional values, put some tough leaders in power, and silence the troublemakers spreading bad ideas en It is always better to trust the judgement of the proper authorities in government and religion than to listen to the noisy rabble-rousers in our society who are trying to create doubt in people's minds.

In beide constructen tref je het beeld aan van een vijandige wereld, waarin de eigen groep wordt bedreigd door anderen en waarin de eigen groep, of de sterke leider, moet zorgen voor verdediging tegen bedreigingen en het onder de duim houden van vijanden.

Het is bekend dat het aanhangen van een statuscompetitief wereldbeeld stressverhogend is, slecht is voor je gezondheid en je levensduur verkort. Ook hangt het samen met een grotere kans op het stemmen op een rechtsextremistische partij. Toch komt het onder mensen (veel) voor, als een reactie op of aanpassing aan een echt of vermeend vijandige wereld. Als het in een groep of samenleving overheerst, dan heerst er een statuscompetitie-evenwicht. En we kennen de aanwijzingen dat mensen beter af zouden zijn als ze zich zouden bevinden in het gemeenschapsevenwicht, waarin mensen elkaar bijstaan en dus elkaar vertrouwen.

Omdat we in een tijd leven waarin de strijd tussen het statuscompetitiewereldbeeld en het gemeenschapswereldbeeld opvallend manifest is, is er ook in het sociaalwetenschappelijk onderzoek veel aandacht voor de gevolgen van het ene dan wel het andere wereldbeeld. Neem nu die twee nieuwe studies.

In de studie What reduces support for civil liberties: Authoritarianism, national identity, and perceived threat gaat het over het verband tussen RWA en de houding tegenover burgerrechten. Het is maar een klein onderzoekje, uitgevoerd in Tsjechië met een online vragenlijst. Er komt kort samengevat uit dat mensen die meer dat RWA-wereldbeeld aanhangen, meer bedreigingen menen waar te nemen (minderheden die misbruik maken van sociale voorzieningen en het Tsjechische culturele leven bedreigen) en daardoor minder moeite hebben met het maken van inbreuk op burgerrechten (zoals door etnisch profileren). Anders gezegd, door een statuscompetitief wereldbeeld verdwijnt de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, dus van gelijke rechten, uit zicht.

De andere studie (Supporting social hierarchy is associated with White police officers’ use of force) werd uitgevoerd in de Verenigde Staten laat voor witte politieagenten van drie steden zien dat het hoger scoren op de SDO gepaard gaat met het vaker gebruiken van fysiek geweld in interacties met burgers. Hoe meer je de wereld ziet als vijandig, hoe meer je op je hoede bent en hoe meer je van je machtspositie gebruik maakt om de ander te bedwingen. 

Met een statuscompetitief wereldbeeld vind je dat anderen horen te worden onderdrukt, door hen burgerrechten te onthouden of door middel van fysiek geweld.

maandag 26 april 2021

Neoliberalisme is via toenemende ongelijkheid een bedreiging voor de democratie - In de VS. In het UK. En in Nederland?

Bericht voor degenen die dit blog via email abonnement volgen (Follow by email): als ik het goed begrijp wordt deze mogelijkheid in juli opgeheven. Ik kan daar helaas niets aan veranderen. Probeer een andere manier te vinden om dit blog te blijven volgen.

Het neoliberalisme als politiek-ideologische toespitsing van het moreel luchtledige vak economie, waar we de afgelopen decennia zo onder geleden hebben, heeft geen problemen met grote ongelijkheid. Sterker, de ongelijkheid die er is, is altijd een uitkomst van de werking van de markt en is dus altijd precies de juiste verdeling. Iedereen krijgt wat hij "verdient". En de rijken verdienen hun rijkdom omdat ze zo goed tegemoetkomen aan 'de wensen van de markt". Bovendien is er de neoliberale mythe dat die rijkdom uiteindelijk iedereen ten goede zou komen (trickle-down).

Tot dat oordeel kom je doordat je de morele noties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid niet kent of als niet van toepassing hebt verklaard. Ze gelden niet en horen niet te gelden, want ze zouden de juiste werking van de markt belemmeren. En die juiste werking is noodzakelijk want de markt wordt geacht de enige bron van welvaart te zijn.

Maar de geschiedenis, juist ook de recente, heeft ons gewezen op de vele negatieve gevolgen van grote ongelijkheid, die bovendien een zichzelf versterkend proces in werking stellen. Waardoor toenemende ongelijkheid een onomkeerbaar proces dreigt te worden (linkt naar een bericht uit 2014).

Een en ander wijst erop dat de markt niet neutraal is tussen gemeenschap en statuscompetitie. Als je de morele gemeenschapsintuïties buitenspel zet, dus het gemeenschapsevenwicht welbewust verlaat, dan blijf je niet ergens halverwege hangen, maar schiet je meteen door naar het statuscompetitie-evenwicht. (Ga voor die evenwichten even weer naar Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.)

Dat houdt onder meer ook in dat grote ongelijkheid een bedreiging is voor de democratie. Want de democratie is immers de hedendaagse vormgeving van onze morele gemeenschapsintuïties op het niveau van de nationale staat. En het houdt in dat de democratie zich in de loop van de vorige eeuw in veel landen doorzette, terwijl het moreel luchtledige vak economie, dat die neutraliteit van de markt als vanzelfsprekend aannam, aan de zijlijn toekeek. Het vak economie kan niet goed uit de voeten met de democratie, anders dan dat het daar altijd alleen maar zou draaien om ieders eigenbelang. 

Al met al komt dit er op neer dat het neoliberalisme, via die tolerantie voor, ja, zelfs omarming van, toenemende ongelijkheid, een bedreiging vormt voor de democratie. Simon Wren-Lewis boog zich daarover vorige week in Why neoliberalism’s evolution into a populist plutocracy was inevitable. Boeiend. Lezen! Conclusie:

To summarise, neoliberalism in the US and UK was bound to lead to plutocratic populism, because it promoted growing inequality at the top, drastically reduced the power of trade unions, deregulated the media, and adopted culture war politics. These create the conditions in which populists acting in the interests of private money can take over the main party of the right.

Zou het zo zijn dat een soortgelijk proces zich onder onze ogen ook in Nederland voltrekt? 

zondag 25 april 2021

Zondagochtendmuziek - Gospel Baroque - Holland Baroque & Alex Potter & London Community Gospel Choir...

Vorige week al genoten van het onvolprezen Holland Baroque? Dan kunnen we natuurlijk niet om dat overweldigend mooie concert heen samen met het London Community Gospel Choir en countertenor Alex Potter. Wat een originaliteit, wat een musiceerlust, wat een vrolijkheid!

Dit is opgenomen op 2 december 2019. Dat ik dit nu pas ontdek.

vrijdag 23 april 2021

Misschien hebben we nu, in 2021, genoeg geleerd om de les te trekken dat het met morele luchtledigheid niet de goede kant opgaat - Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoals betekent - deel 5

Het vorige bericht besloot ik met de overweging dat je de sociaaleconomische geschiedenis van de twintigste en het begin van een eenentwintigste eeuw kunt beschrijven met de strijd om invloed tussen het moreel luchtledige vak economie (de "economiedoctrine") en de politieke ideologie van de sociaaldemocratie op hoe het probleem van bestaansonzekerheid dient te worden opgelost. Waarbij die term sociaaldemocratie natuurlijk gebonden is aan specifieke politieke partijen, maar de inhoudelijke ideeën breder gedeeld kunnen zijn. 

Om de gedachten te bepalen: na de Tweede Wereldoorlog waren die ideeën heel breed gedeeld ("de gemeenschap, georganiseerd in de staat"). Met de opkomst van het neoliberalisme in de jaren zeventig en tachtig verdwenen ze naar de achtergrond, zelfs ook bij de sociaaldemocratische politieke partijen, waarna ze nu, na de confrontaties met de onzekerheden van financiële crises, de klimaatverandering en de coronapandemie weer de kop opsteken. Niet alleen omarmt de PvdA weer het grote belang van bestaanszekerheid (de sociaaldemocratie is terug; nu nog de kiezers), ook de andere partijen lijken naar links op te schuiven. En in de Verenigde Staten lijkt hetzelfde aan de hand met de nieuwe regering-Biden.

Die strijd om invloed is duidelijk een tussen intellectuele stromingen die verschillen in de plaats die ze toekennen aan morele noties in hoe maatschappijen zouden moeten worden ingericht. Ik noemde al herhaaldelijk de economische doctrine, dus het vak economie zoals dat aan het eind van de achttiende eeuw ontstond (Polanyi's waterscheiding), moreel luchtledig. Die karakterisering is erop gebaseerd dat je het oplossen van alle verdelingsproblemen voor eens en altijd kunt neerleggen bij de markt. Draag zoveel mogelijk over aan de markt en dan hoef je je in morele zin niet meer het hoofd te breken. 

Anders dan dat de markt het geheel is van vrijwillige transacties en dat daarmee tegemoet wordt gekomen aan de morele notie van vrijheid van overheersing. Maar als je die andere morele gemeenschapsnoties, die van iedereen telt mee, van wij met zijn allen en van rechtvaardigheid volledig negeert, dan is de term morele luchtledigheid wel op zijn plaats.

Die moreel luchtledige oplossing voor het probleem van bestaansonzekerheid ligt natuurlijk voor de hand. Iedereen moet dat probleem zelf oplossen. En de markt zorgt er voor dat zulks mogelijk is, want  zekerheid kun je aanschaffen. In de woorden van Offer en Söderbergs The Nobel Factor (p. 6):

In economics, in contrast, the risk is borne by every individual. each person's problem is how to transfer financial claims safely over time, from now, when premiums are paid or savings banked, to the future, when dependency might occur. Security is a commodity like any other, purchased in financial markets as insurance and savings, each person according to a sense of how much he or she can afford. Risks are pooled by insurance companies and banks. Individuals rely for security on commercial contracts.

Denk aan de poging van de Republikeinse partij gedurende de regering-Bush om de sociale zekerheid volledig te privatiseren. Weg met het wij-met-zijn-allen. Dat kregen ze er niet door, ook al vanwege de vele aanwijzingen dat een collectief georganiseerde sociale zekerheid goedkoper is.

Fraai daarmee contrasterend, in de zin van de morele lading benadrukkend, is de karakterisering van de sociaaldemocratie door de Zweedse sociaaldemocratische leider Albin Hansson in 1928 als "The People's Home", die Offer en Söderberg aanhalen (p. 5): 

The basis of the home is commonality and mutuality. A good home is not aware of any privileged or slighted, no darlings and no stepchildren. You see no one despise the other, no one who tries to gain advantage of others.... In the good home you find equality, compassion, cooperation, helpfulness.

Sinds die waterscheiding aan het eind van de achttiende eeuw kennen we die twee maatschappijvisies, de moreel luchtledige van het vak economie, toegespitst in de neoliberale ideologie, aan de ene kant en de sociaaldemocratie aan de andere kant. Misschien hebben we nu, in 2021, genoeg geleerd om de les te trekken dat het met morele luchtledigheid niet de goede kant opgaat. 

Lees hier deel 6.

woensdag 21 april 2021

De strijd tussen de morele noties van de sociaaldemocratie en de de morele luchtledigheid van het vak economie - Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoals betekent - deel 4

We zagen in het vorige bericht dat de 'bezittersmaatschappijen" van de negentiende eeuw (Piketty) zich in de twintigste eeuw, zeker na de Eerste Wereldoorlog, ontwikkelden in een richting die helemaal niet in de lijn lag van wat je op grond van het moreel luchtledige vak economie zoals dat aan het eind van de achttiende eeuw was ontstaan (Polanyi), had kunnen verwachten. Volgens die amorele manier van economisch denken was de markt bij uitstek de bron van welvaart en moest de werking van de markt daarom zoveel mogelijk worden vrijgelaten. 

Met als voornaamste overheidstaak het beschermen van het bezit. En met zo laag mogelijke belastingen, juist ook ten behoeve van de rijken, want dat die rijk waren geworden, dat lag er immers aan dat ze zo goed op de markt geopereerd hadden. En dus veel welvaart gecreëerd hadden. In dezelfde lijn was het niet goed om de armen te ondersteunen, want dat zou hen niet leren om op de markt beter te presteren.

Ongelijkheid in middelen, inkomen en vermogen, was dus niet iets dat moest worden bestreden. Het was een "natuurlijk" gevolg van de werking van de markt. De markt als bovenlokaal en zelfs globaal productie- en verdelingsmechanisme was nog heel nieuw in de mensheidsgeschiedenis en de eerste reactie daarop in het intellectueel-wetenschappelijke denken was dat het een domein moest zijn waarin er voor de oeroude morele gemeenschapsintuïties van het iedereen telt mee en van rechtvaardigheid geen plaats was. Wat natuurlijk betekende dat in dit nieuwe domein de evenzeer oeroude menselijke neiging tot statuscompetitie, dus tot onbegrensde zelfverrijking, ruim baan kreeg.

En geheel in lijn met dat alles zagen we dus de aanwijzingen voor de extreme ongelijkheid in de negentiende eeuw, samen met de nog nauwelijks iets voorstellende belastingheffing door overheden.

Maar toen gebeurde het. Het kiesrecht werd ontkoppeld van bezit en werd dus algemeen, eerst voor mannen en daarna ook voor vrouwen. De democratie maakte een eind aan de "bezittersmaatschappij". Hoe? Piketty (Capital and Ideology, p. 416):

(door) a multitude of political decisions, often taken in urgent circumstances; the common feature of these decisions was the intent to reduce the social influence of private property, whether by expropriation of foreign assets, nationalization of firms, imposition of rent and price controls, or reduction of the public debt through inflation, exceptional taxes on private wealth, or outright repudiation. We will also analyze the central role played by the introduction of large-scale progressive taxation in the first half of the twentieth century, with rates of 70-80 percent or more on the highest incomes and largest estates - rates that were maintained until the 1980s. From the distance afforded us by the passage of time, the evidence suggests that this historical innovation - progressive taxation - played a key role in reducing inequality in the twentieth century.

Dat alles gebeurde geheel buiten het vak economie om. Er werden niet bepaald adviezen vanuit het vak economie opgevolgd. Piketty (p. 417) wijst op de 

 political-ideological conditions that made this historical turning point possible, especially the "great transformation" of attitudes toward private property and the market that Karl Polanyi analyzed in 1944 in his book of that title (...) those decisions stemmed from profound and lasting changes in social perceptions of the system of private property and its legitimacy and ability to bring prosperity and offer protection against crisis and war.

Anders gezegd, door de democratie konden de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee, zorg voor elkaar en rechtvaardigheid zich laten gelden in de collectieve besluitvorming. Ze kregen "doorzettingsmacht".

En het moreel luchtledige vak economie kon alleen maar toekijken. Let wel, het vak als een intellectueel-theoretisch kader stond aan de zijlijn. Wat natuurlijk niet uitsluit dat die morele noties via het denken van individuele economen wel degelijk invloed uitoefenden. Het was immers de tijd van de socialistische economen. Ik denk nu even aan aan Sidney (1859-1947) en Beatrice (1858-1943) Webb, die tot de oprichters behoorden van de London School of Economics. Maar die baseerden zich dus op hun morele noties, hun ideologie.

Dat brengt ons op dat boek The Nobel Factor. The prize in economics, social democracy, and the market turn van Avner Offer en Gabriel Söderberg, dat ik in het vorige bericht al aankondigde. Want daarin gaat het precies over die tegenoverstelling van enerzijds de "economische doctrine" en anderzijds de sociaaldemocratie. In volgende berichten daarover meer, maar nu alvast hoe Offer en Söderberg de sociaaldemocratie kenschetsen als het tegenovergestelde van die amorele economische doctrine (p. 4-5):

In Social Democracy the basic impulse was not gratification but obligation, the basic unit not the individual but the group, family, class, and nation. The prime objective was not acquisitive, but to achieve security, and more specifically, to cope with life-cycle contingencies. In contrast to the personal cravings that motivate action in economic theory, Social Democracy was driven by the social problem of how to cope with dependency.

In the course of the life cycle, every person goes through periods when they cannot provide for themselves. Early motherhood, infancy and childhood, education, illness, unemployment, disability, and old age are all costly and time-consuming. In conditions of dependency, there is nothing to sell except a claim on humanity, no product to bargain with, no 'two feet' to stand on, and little foresight or capacity to calculate. (...)

The difference between Social Democracy and economic market doctrines is easy to draw. It is about how to deal with uncertainty.

Moet iedereen zelf maar uitzoeken hoe hij met bestaansonzekerheid omgaat? Ieder voor zich? Dan is de markt de scherprechter. Iedereen, arm en rijk, krijgt precies wat hij "verdient".

Of lossen we dat probleem met zijn allen op? Omdat iedereen mee telt? In dat geval verdient iedereen bestaanszekerheid, recht op een bestaan, omdat we dat met zijn allen voor iedereen zoveel mogelijk willen garanderen. 

Eigenlijk kun je daarmee de sociaaleconomische geschiedenis schrijven van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw. De geschiedenis van de strijd om de vraag naar de invloed van onze morele gemeenschapsnoties op hoe we onze maatschappij inrichten. Met wisselende uitkomsten.

Lees hier deel 5.

zondag 18 april 2021

Zondagochtendmuziek - Bachs Königin: livestream - Holland Baroque

Tot en met donderdag 2 april te zien: de livestream van Holland Baroque, dat op 16 april bewerkingen door Judith en Tineke Steenbrink van Bachs werken voor orgel uitvoerde in De Vereeniging te Nijmegen. Klik ook vooral op de link naar het programmaboekje. Daar lees je o.a.:

Tineke Steenbrink: “Het orgel, ook wel de ‘Koningin der instrumenten’ genoemd, wordt door een kleine groep liefhebbers enorm gewaardeerd. Zij kennen vaak elke noot van Bachs orgelrepertoire. Wij van Holland Baroque vinden het spannend om de orgelwerken van Bach met het orkest op een andere manier te presenteren. Door zijn werken noot voor noot te arrangeren leren we Bach weer beter kennen. Wat hebben we zijn speelse virtuositeit bewonderd. In dit repertoire komt zijn uitbundige kant ruimschoots aan bod. Een feest!” 

Een feest inderdaad. Overweeg ook even om de musici te doneren.

donderdag 15 april 2021

Over de strijd tussen de morele gemeenschapsintuïties van de sociaaldemocratie en het amorele vak economie - Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 3

Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent, kan goed duidelijk gemaakt worden door die moreel luchtledige, dus amorele, economische blik op de wereld te confronteren met hoe maatschappijen zich na die bezittersmaatschappijen van de negentiende eeuw (Piketty) in werkelijkheid hebben ontwikkeld. In belangrijke opzichten heel anders namelijk dan wat met het amorele vak economie verklaard kan worden.

Ik stond in het vorige bericht al stil bij die ontwikkeling: sterk afnemende ongelijkheid, samenhangend met uitbreiding van het kiesrecht, dus met de groei van democratie, meer regulering van de arbeidsmarkt en bescherming van de zwakkeren en progressievere belastingheffing. In het eerste plaatje zie je de vanaf de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) afnemende vermogensongelijkheid afgebeeld voor Engeland (Piketty, Capital and Ideology, p. 195).

En in het tweede plaatje (p. 457) zie je voor vier Europese landen en de Verenigde Staten hoe dat gepaard ging met een sterke toename in precies dezelfde periode van de belastinginkomsten van de overheid. Dus met een toename van het morele wij-met-zijn-allen van de overheid als correctie op en indamming van het amorele ieder-voor-zich van de markt. 


En je ziet hoe de kracht van het morele iedereen-telt-mee tussen landen kan verschillen, sterker voor de continentaal-Europese landen dan voor het Verenigd Koninkrijk en vooral de Verenigde Staten.

Die ontwikkeling in het eerste driekwart van de twintigste eeuw kan moeilijk anders verklaard worden dan uit de toegenomen invloed van de morele gemeenschapsintuïties (iedereen telt mee, rechtvaardigheid) op de politieke besluitvorming, die mogelijk werd door het algemeen kiesrecht en dus door de vestiging van democratieën. Piketty spreekt over de politiek-ideologische voorwaarden die deze ontwikkeling in gang zetten (p. 417):

those decisions stemmed from profound and lasting changes in social perceptions of the system of private property and its legitimacy and ability to bring prosperity and offer protection against crisis and war. This challenge to capitalism had been in gestation since the middle of the nineteenth century before crystallizing as majority opinion in the wake of two world wars, the Bolshevik Revolution, and the Great Depression of the 1930s. After such shocks, it was no longer possible to fall back on the ideology that had been dominant until 1914, which relied on the quasi-sacralization of private property and the unquestioned belief in the benefits of generalized competition, whether among individuals or among states. The contending political forces therefore set out in search of new avenues, including various forms of social democracy and socialism in Europe and the New Deal in the United States.

Kunnen daar lessen uit worden getrokken voor nu? Ja, natuurlijk, die volgen dan ook meteen:

The lessons that can be drawn from this history are obviously relevant to what is happening today, especially since a neo-proprietarian ideology began to gain influence in the final decades of the twentieth century.

En dan gaat het over de terugkeer van de grote invloed van het moreel luchtledige vak economie vanaf de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw, het neoliberalisme dus. Wat we zich met dat alles zien afspelen is de strijd om invloed tussen enerzijds dat amorele vak economie en anderzijds de politiek-ideologische denkwereld van de sociaaldemocratie (ruim genomen), waarin de morele gemeenschapsintuïties proberen vorm te vinden.

Over die strijd hebben Avner Offer en Gabriel Söderberg zich gebogen aan de hand van de sinds 1969 uitgereikte Nobelprijzen voor economie in hun in 2016 verschenen The Nobel Factor. The prize in economics, social democracy, and the market turn. Dat boek verdient veel meer aandacht dan het heeft gekregen. Daarom daarover in het volgende bericht meer. (Het kwam op dit blog al eerder aan de orde in het bericht De Nederlandse sociaaldemocratie heeft zich nog niet aan de neo-liberale dominantie ontworsteld.)

dinsdag 13 april 2021

Een ontwikkeling die onvoorstelbaar is als je uitsluitend met het standaard economische apparaat naar de wereld zou kijken. - Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 2

Iedereen die iets van het vak economie heeft meegekregen weet dat er in het mainstream theoretisch kader van dat vak van wordt uitgegaan dat gemeenschapsgedrag uitsluitend plaats vindt in de kring van het gezin. Ouders zorgen natuurlijk voor hun kinderen. Maar buiten die sfeer van die gezinnen wordt gemeenschapsgedrag geacht niet te bestaan. Niet als een serieuze empirische bewering, maar als een "modelassumptie", waarzonder het hele economische theoretische apparaat dat sinds die waterscheiding aan het eind van de achttiende eeuw (Polanyi) werd ontwikkeld, niet in werking kan treden. Zie het vorige bericht. 

Nu is het legitiem, ja, zelfs onvermijdelijk, om je bij de ontwikkeling van een theorie op veronderstellingen te baseren die abstraheren van de werkelijkheid. Als je altijd alleen maar zo dicht mogelijk bij de waarneembare werkelijkheid wilt blijven, kom je niet verder dan een aaneenrijging van waarnemingen en dat is geen theorie. 

Maar het maakt natuurlijk wel uit wat je weglaat als je abstraheert. Uiteindelijk loopt je theoretische bouwwerk onvermijdelijk op allerlei plekken tegen de werkelijkheid aan. Je doet allerlei voorspellingen die niet blijken uit te komen. En dan komt een moment dat je je achter de oren krabt en je afvraagt of je niet aan het begin iets heel belangrijks hebt weggelaten. Zo worden in feite je modelassumpties alsnog aan de werkelijkheid getoetst.

Momenten dat economen zich achter de oren krabben, of hadden moeten krabben, zijn er al vele geweest. Denk aan het bericht Het eendimensionale economische mensbeeld is niet alleen als mensbeeld onrealistisch, maar ook als venster op wat zich werkelijk in de markt en in de maatschappij afspeelt. Met een verwijzing naar Calculativeness, trust and the reciprocity complex: Is the market the domain of cynicism?, waarin Rudi Wielers en ik erop wijzen dat markten, de echte, niet die uit de economische leerboeken, niet zonder (voldoende) gemeenschapsgedrag zouden kunnen bestaan. Dat gaat over de rol van onderling vertrouwen, die in de economische abstracties geen rol speelt.

Andere momenten zijn er volop geweest als je bedenkt hoe die "bezittersmaatschappijen" (de ownership societies van Piketty) zich na het einde van de achttiende eeuw hebben ontwikkeld. Piketty laat zien hoe vanaf het eerste kwart van de twintigste eeuw in Engeland de extreme ongelijkheid, die in de negentiende eeuw zelfs nog toenam, snel en sterk werd teruggedrongen (hoofdstuk 5. Ownership societies: European trajectories van Capital and Ideology).

Hoe kwam dat? Door uitbreiding van het kiesrecht, door de emancipatiebewegingen van arbeiders en vrouwen en door progressieve belastingheffing. En door de opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog ("de gemeenschap, georganiseerd in de staat").

Een ontwikkeling die misschien voor een klein deel valt te verklaren door economische factoren. Maar toch moeilijk te begrijpen als je de rol van bij mensen levende morele gemeenschapsnoties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid zou willen negeren. Noties die via politieke bewegingen, denk aan de sociaaldemocratie, hun weg vonden naar overheidsbeleid. Een ontwikkeling die onvoorstelbaar is als je uitsluitend met het standaard economische apparaat naar de wereld zou kijken. Lees hier het vervolg: Over de strijd tussen de morele gemeenschapsintuïties van de sociaaldemocratie en het amorele vak economie - Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 3.

maandag 12 april 2021

Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 1

Tegen welke problemen loopt de econoom op als hij serieus het theoretische kader van zijn vak wil toepassen op problemen die in het overheidsbeleid aan de orde komen? Onder dat theoretische kader versta ik de stelling dat de markt de maat der dingen is, dus dat de welvaart maximaal is als hij efficiënt tot stand komt en dat de markt zorgt voor die efficiëntie. 

Die manier van denken ontstond, zo zagen we (zie hier het vorige bericht), aan het eind van de achttiende eeuw in Engeland, toen daar het probleem zich ging voordoen hoe op nationaal niveau het probleem van armoede moest worden aangepakt. Met als "oplossing" dat niet diende te worden teruggegrepen op "oude", moreel gemotiveerde maatregelen om armen te ondersteunen, maar dat integendeel de markt zijn werk diende te doen. Dat was, volgens Polanyi, het moment in de ontwikkeling van het economisch denken dat de moraal de deur uit werd gezet.

Sindsdien is de invloed van het economisch denken op het overheidsbeleid altijd "vrij van moraal" geweest. Meer markt, was altijd het devies. Hoewel de morele intuïtie van de vrijheid van overheersing wel diende om dat devies te rechtvaardigen. Maar andere intuïties, die van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid, daar voor was in het theoretisch kader geen plaats.

Natuurlijk bestonden die morele intuïties in de maatschappelijke werkelijkheid, bij de kiezers, bij de politici en bij de ambtenaren, en hadden ze invloed op de aard van het beleid. Maar de invloed van het vak economie stond oftewel daarbuiten, oftewel bestond eruit die invloed terug te dringen. Denk aan economische pleidooien voor terugdraaien van sociale zekerheid (als vormgeving van het iedereen telt mee) om zo de prikkels van de markt beter hun werk te laten doen. Voor zover overheden zich door morele noties hebben laten leiden, heeft dat niet aan het vak economie gelegen. (Zoals gezegd, trouwens ook niet aan het vak sociologie.)

In dat leerboek Policy Analysis. Concepts and Practice dat ik in het vorige bericht al noemde, kunnen de auteurs natuurlijk niet heen om het bestaan van die morele intuïties. En dan blijkt dat ze de implicaties daarvan niet binnen het theoretische kader van markt en marktfalen kunnen behandelen. Het is interessant om na te gaan hoe ze dat dan oplossen. Of eigenlijk, niet oplossen.

Een van de problemen die zich dan voordoen, komt voort uit die morele notie van iedereen telt mee, die inhoudt dat mensen zich het lot en het welzijn van anderen aantrekken. Dat ze dus bereid zijn tot het helpen en ondersteunen van anderen, dus tot pro-sociaal gedrag. Oftewel gemeenschapsgedrag. Maar dat past helemaal niet in dat economische theoretische kader. Het gaat in tegen de eis dat het "nut" van een persoon uitsluitend afhankelijk is van de goederen die die persoon zelf consumeert. Niemand wordt geacht zich beter te voelen als hij ziet dat het iemand anders goed gaat. Wat de econoom "nutsinterdependentie" noemt, dat het nut van de een mede afhankelijk is van het nut van de ander, laat het theoretisch kader niet toe. Minder technisch gezegd: alles draait om eigenbelang.

Maar ja, nutsinterdependentie bestaat wel degelijk. Wat te doen? Op p. 119 van het boek (mijn uitgave van 1998) kom je de economische standaard oplossing tegen. Die houdt in dat wordt aangenomen, let wel, wordt aangenomen, dat alle gemeenschapsgedrag uitsluitend binnen het gezin plaats vindt. Ouders zorgen voor elkaar en voor hun kinderen. En dan kunnen we vervolgens het hele theoretische raamwerk in stand houden, door niet het individu als de consumptie-eenheid te nemen, maar het huishouden.

Die "oplossing" is zo standaard dat iedere eerstejaarsstudent er mee kennismaakt en hem voor de rest van zijn leven als vanzelfsprekend aanneemt. Natuurlijk niet als een empirisch onderbouwd inzicht, maar als een veronderstelling die je, als econoom, nu eenmaal moet maken. (Denk aan al die grappen over economen, die als ze een vraag beantwoorden altijd beginnen met "Let's assume that .....".)

Maar dat heeft zacht gezegd nogal wat inhoudelijke consequenties. Gemeenschapsgedrag tussen huishoudens zou in een economische analyse niet kunnen bestaan. De democratie als vormgeving van onze morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en rechtvaardigheid? Economisch onbestaanbaar. Economisch gezien draait het in de democratie altijd alleen maar om eigenbelang. 

Maar er valt het een en ander voor te zeggen dat zo'n democratie helemaal niet mogelijk is. Zie nog eens De democratie heeft fatsoen en integriteit en politieke deugd nodig. Maar dat inzicht ontbreekt in de economische theorie van de democratie

Wordt vervolgd. Lees hier deel 2

zondag 11 april 2021

Zondagochtendmuziek - Here and Heaven (featuring Aoife O'Donovan) (In-Studio Video)

We gaan terug naar bijna tien jaar geleden. Yo-Yo Ma, Stuart Duncan, Edgar Meyer en Chris Tyle nemen het album The Goat Rodeo Sessions op. 

Daar wordt je heel vrolijk van. Met een beetje weemoed. 

Hier met zang van Aoife O'Donovan. Kijk en luister ook eens naar de video's op haar website. Waarna je er weer even tegen kunt.

zaterdag 10 april 2021

De morele luchtledigheid van het vak economie geïllustreerd aan een economisch leerboek over beleid

Maurizio Meloni geeft in Moralizing biology: The appeal and limits of the new compassionate view of nature een fraai overzicht van al het psychologisch, biologische, en neurowetenschappelijke onderzoek dat erop wijst dat morele gemeenschapsintuïties inherent zijn aan de menselijke sociale natuur. Je komt er een sectie in tegen over het Moral Intuitionist Model van de psycholoog Jonathan Haidt en anderen, een sectie over de evolutionaire bouwstenen van moraliteit van de primatoloog Frans de Waal en een sectie over de neurowetenschap van de menselijke morele gevoeligheid (moral sensitivity).

Al dat onderzoek, dat dateert van de laatste tientallen jaren, wijst in een diametraal andere richting dan wat eerder gemeengoed was in het denken over de menselijke moraal. In dat denken stond de stellige overtuiging voorop dat in de natuur alles draait om competitie en om de overwinning van de sterkste en de nederlaag van de zwakste. 

Vertegenwoordigers van dat denken waren bijvoorbeeld Michael Ghiselin (The Economy of Nature and the Evolution of Sex, 1974) en Richard Dawkins (The Selfish Gene, 1976). In die overtuiging was al het morele gedrag van mensen slechts een "vernislaagje". In de woorden van Ghiselin: Scratch an altruist and watch a hypocrite bleed. En Dawkins ging er van uit dat als het gen zelfzuchtig is, dat dat dan ook wel moet gelden voor het organisme. (Ik herinner mij een discussie in een online-groep van alweer jaren geleden, waarin Dawkins deze stellingname ontkende, maar door De Waal steeds maar geconfronteerd werd met citaten uit The Selfish Gene).

Dat denken is dus door het nieuwere onderzoek volledig onderuitgehaald. Waarmee we eigenlijk weer terug zijn bij Charles Darwin, die wel degelijk oog had voor de menselijke morele natuur. Maar die vernislaagtheorie was tot eind vorige eeuw dus gemeengoed in het sociaalwetenschappelijke denken. Voor zover moraliteit daarin al aan de orde kwam, moet je daar meteen bij zeggen, want tot aan dat recente onderzoek werden morele gevoelens eigenlijk niet beschouwd als legitiem onderwerp van onderzoek.

Het is goed om dit alles te bedenken als we terugkeren naar die waterscheiding aan het eind van de achttiende eeuw zoals Karl Polanyi die zag in het wetenschappelijk denken over de rol van de moraal in de inrichting van de maatschappij. Hier het vorige bericht. Na die waterscheiding heerste het wat ik het moreel luchtledige economische denken noemde. Niet de moraal, maar de markt moest de maat der dingen worden. 

Het was juist niet (moreel) goed om de armen en de paupers te helpen, zoals voorafgaand aan de waterscheiding nog min of meer gebeurde, want dat zou alleen maar in de weg staan van het bereiken van een nieuw evenwicht tussen de omvang van de bevolking en de beschikbare hulpbronnen. De wet van vraag en aanbod moest onbelemmerd zijn werk kunnen doen. Honger was nodig om alleen de sterkeren te laten overleven en om hen te motiveren om het werk te verrichten. Dat laatste deden ze in dienst van de bezittende klasse, wat meteen met zich meebracht dat de overheid niet veel meer hoefde te doen dan het bezit te beschermen. De moraal, de impuls om de zwakken te helpen, het gevoel van rechtvaardigheid, dat hoorde geen rol te spelen.

Dat was in de woorden van Polanyi de liberale "utopie" van de vrije, ongereguleerde markt. En precies dat was het begin van het vak economie. En hoewel zich dat vak sindsdien natuurlijk geweldig ontwikkelde, gebeurde dat toch tot vandaag de dag met instandhouding van die morele luchtledigheid. In het theoretische bouwwerk van het vak bleef de markt de maat der dingen. En dus de maat voor welvaart. Overheidsuitgaven worden gemakshalve beschouwd als consumptie in plaats van als mogelijkerwijs welvaart scheppend. Gemakshalve, omdat de waardemaatstaf van de markt ontbreekt. 

Hoe dat uitpakt, valt fraai te illustreren aan een leerboek over beleid op economische grondslag. Ik doel op Policy Analysis. Concepts and Practice van David L. Weimer en Aidan R. Vining. (Ik gaf jarenlang college over dat boek.) Daarin is de markt de maatstaf voor welvaart, dat wil zeggen voor efficiëntie. Kies in je beleid altijd voor de markt, tenzij je een goede reden hebt om dat niet of maar beperkt te doen. 

In dat laatste geval moet er een aanwijsbaar geval zijn van "marktfalen". De markt schiet tekort omdat het om een publiek goed gaat (zoals tegengaan van klimaatverandering), omdat de productie met externe effecten gepaard gaat (vervuiling), vanwege een natuurlijk monopolie (waterleidingnet) of vanwege het bestaan van informatie-asymmetrie (medische zorg). In zulke gevallen is er een reden voor overheidsproductie of overheidsregulering. Maar dus geheel afgeleid van het primaat van de markt als waarden scheppend. En met het streven om de markt zoveel mogelijk te benaderen.

Dat alles valt nog binnen het economische theoretische kader. Maar dan moeten de auteurs zich ook buigen over problemen die, zeg maar, uit de beleidspraktijk komen. Waar ze niet omheen kunnen, wil hun boek voor de praktijk geschikt zijn. 

Problemen echter die helemaal niet met dat theoretische kader geanalyseerd kunnen worden. Zoals het probleem dat mensen niet alleen maar in hun eigen positie geïnteresseerd zijn, maar ook in hoe die positie uitvalt in vergelijking met anderen. Anders gezegd, het probleem dat mensen geneigd zijn tot statuscompetitie. Of het probleem dat er ook nog zoiets bestaat als menselijke waardigheid, van gelijkheid van kansen, van de behoefte aan bestaanszekerheid en aan gelijkheid (iedereen telt mee). (Dit gebeurt in de hoofdstukken 6 en 7 van mijn editie van 1998). 

En dan komt naar voren dat als je als economen een leerboek schrijft over beleid, je heel wezenlijke problemen, die met morele intuïties te maken hebben, helemaal niet met je theoretische apparaat kunt behandelen. Anders gezegd, de utopie, de fantasiewereld, van de econoom loopt tegen zijn grenzen aan. En dat ligt er dus aan dat al vanaf die waterscheiding aan het eind van de achttiende eeuw het vak economie de mens als moreel wezen buiten de deur heeft gehouden. Waarbij je natuurlijk meteen bedenkt hoe merkwaardig dat eigenlijk is. Had dat niet anders gekund? En was dat niet veel beter geweest?

Dit is natuurlijk een breder wetenschappelijk probleem. Zie voor het vak sociologie Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Meer daarover in het volgende bericht.

donderdag 8 april 2021

Hoe de "liberale geloofsovertuiging" (Polanyi) met de werkelijkheid geconfronteerd werd - toen en nu. Waardoor we nu gespannen afwachten of er een Rutte IV komt

Thomas Piketty beschrijft in zijn Capital and Ideology wat Karl Polanyi The Great Transformation noemt als de overgang van de ternary (drieledige) naar de ownership societies. In de drieledige maatschappijen was de bevolking verdeeld in de geestelijkheid, de adelstand en het gewone volk, het overgrote deel dat het werk verrichtte. We zagen hoe Polanyi beschrijft hoe in die drieledige Engelse maatschappij tot eind achttiende eeuw min of meer gehandeld wordt naar de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee. Op lokaal niveau, in de dorpen en in de parochies en de kerkelijke gemeentes, diende er voor gezorgd te worden dat niemand van honger hoefde om te komen. Hoewel dat gebeurde, overheerste voor het overige de grote ongelijkheid van de statushiërarchie.  Zie het vorige bericht.

Maar tegen het eind van de achttiende eeuw bleek die sociale en dus morele inbedding van het economisch leven moeilijker te handhaven. De opkomst van de industrie en de schaalvergroting van de handel creëerden niet alleen meer welvaart, maar ook een overheveling van het armoedeprobleem naar het bovenlokale niveau. (Bedenk dat de Industriële Revolutie aanvankelijk niet alleen rijkdom, maar ook pauperisme voortbracht.) Dat was een nieuwe uitdaging. Daarvoor gesteld, was het eerste antwoord daarop dat van het laissez faire

Volgens de Malthusiaanse gedachte zou het helpen van de armen alleen maar leiden tot het verstoren van het evenwicht tussen de omvang van de bevolking en de beschikbare middelen om die te voeden. Analoog aan evenwichten in de natuur tussen roofdieren en prooidieren zou ook in de mensenmaatschappij altijd een evenwicht tot stand moeten komen. En zou het dus juist onverstandig zijn om de moreel geïnspireerde zorg voor de armen op het lokale niveau over te hevelen naar het nationale niveau. Dat zou het tot stand komen van dat evenwicht alleen maar vertragen. 

En zo ontstond het moreel luchtledige economisch denken, waarin niet de moraal, maar de markt de maat der dingen is. Met daaraan gekoppeld het (één-)evenwichtsdenken dat in het vak economie sindsdien gedomineerd heeft. Van de morele gemeenschapsintuïties werd alleen de intuïtie van de vrijheid van overheersing nog van belang geacht. En die werd belichaamd in dat nieuwe sociale mechanisme van de markt, waar immers alle transacties, met veel goede wil, kunnen worden beschouwd als vrijwillig gesloten. Voor de rest kon de moraal terzijde worden geschoven, evenals de complicatie dat de markt zou kunnen worden verstoord door machtsverhoudingen. 

Polanyi karakteriseert dit denken als de "liberale geloofsovertuiging" (hoofdstuk 12), als "a veritable faith in man's secular salvation through a self-regulating market" (p. 135), als "a crusading passion" en "a militant creed" (p. 137) en als een utopie (p. 141). En hij kijkt er in 1944 met verbazing en ongeloof op terug. 

Want hij kan er dan al op wijzen hoe die utopie met de werkelijkheid geconfronteerd werd. Na de uitbraak van twee wereldoorlogen en de crisis van 1929 en depressie van de jaren 30 en de New Deal in de Verenigde Staten. En na de Tweede Wereldoorlog kon hij nog getuige zijn (hij overleed in 1964) van de opbouw van de verzorgingsstaten, waarin juist ook de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee, van wij-met-zijn-allen en van rechtvaardigheid vorm kregen. Nog maar weer eens: van de gemeenschap georganiseerd in de staat.

En dan besef je hoe opmerkelijk het is dat die "liberale geloofsovertuiging", die utopie, zo overduidelijk met de maatschappelijke en politieke werkelijkheid geconfronteerd werd, terwijl tegelijkertijd de implicaties daarvan voor het vak economie nauwelijks werden getrokken. Want het vak economie ging gewoon door met dat één-evenwichtsdenken, met de markt als maat der dingen. Met het tot op de dag van vandaag negeren van andere morele gemeenschapsintuïties dan die van vrijheid van overheersing. (Met Kenneth Boulding als opvallende uitzondering, die dan ook weinig aandacht kreeg en nagenoeg werd vergeten.) 

Waardoor na die opbouw van verzorgingsstaten in de jaren 70 en 80 die liberale geloofsovertuiging keihard kon terugkeren, nu als het neoliberalisme van Thatcher en Reagan. En de opeenvolgende Nederlandse kabinetten, tot en met Rutte I, II en III. Met steeds de zogenaamde topeconomen die de weg wezen (Friedman, Buchanan en anderen). De overheid diende in dienst te staan van de markt en kon dus in het nagenoeg moreel luchtledige opereren. En weer een confrontatie met de werkelijkheid, nu met die van de Grote Financiële Crisis van 2008-2010, de eurocrisis, de klimaatcrisis en de coronapandemie.

We wachten dus met spanning af of er een Rutte IV komt.

Hier het volgende bericht.

dinsdag 6 april 2021

Thomas Piketty over The Great Transformation van Karl Polanyi - "a magisterial work"

Na de waterscheiding van eind achttiende eeuw ging het moreel luchtledige economisch denken domineren. Dus de overtuiging dat de markt de kans moest krijgen om zonder overheidsbemoeienis het altijd  "goede" evenwicht te vinden (laissez faire). Met de welbewuste keuze om de sociale, en dus morele, inbedding van alle economische processen vaarwel te zeggen en als achterhaald en ouderwets af te doen. Zie hier het vorige bericht: Over Polanyi's waterscheiding van eind 18e eeuw en wat daaraan voorafging - En over hoe het moreel luchtledige kapitalisme doorbrak.

De moraal mag in de sfeer van de persoonlijke verhoudingen zijn werk blijven doen, in het nieuwe domein van de onpersoonlijke, economische verhoudingen draait alles om concurrentie. Met als wenselijk resultaat een tot dan ongekende materiële welvaartstoename. Waarbij "materieel" slaat op dat deel van welvaart dat "niet-sociaal" is, dus niet voortkomt uit het tegemoetkomen aan sociale behoeften. Denk aan Sociale welvaart

Die morele luchtledigheid hield onder meer in dat niet langer iedereen hoefde mee te tellen. "Iedereen" kon zonder morele scrupules worden onderscheiden in bezitters (van grond en andere kapitaalgoederen) en arbeiders. En omdat arbeid een goed moest zijn als alle andere, zoals dat hoort op een ongereguleerde arbeidsmarkt, hoorden arbeiders hun arbeid te verkopen tegen elke prijs dan ook die op die markt tot stand kwam. Als die prijs zo laag was dat honger werd geleden, dan was dat nu eenmaal zo. Polanyi (The Great Transformation, p.115-6):

Since the emerging society was no other than the market system, human society was now in danger of being shifted to foundations utterly foreign to the moral world of which the body politic hitherto had formed part.

De markt werd de maat der dingen. Met als enige morele rechtvaardiging de (fictieve) claim dat op de markt immers iedereen vrij was in zijn doen en laten. Een claim die zo weinig voorstelde dat je wel van morele luchtledigheid mag spreken.

Dat bracht met zich mee dat de welvaartstoename, die er wel degelijk was, zeer ongelijk werd verdeeld. De negentiende eeuw was er een van toenemende ongelijkheid. Want ja, morele intuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid, die hoorden immers geen rol meer te spelen. 

Polanyi schreef zijn The Great Transformation tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het boek verscheen in 1944. Hij was toen al vanuit Engeland naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Hij kan dan terugkijken op wat er in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw gebeurd is met die marktmaatschappij. En hij zag de twintigste-eeuwse aanzetten tot wat na de Tweede Wereldoorlog de verzorgingsstaten zouden worden (zoals algemeen kiesrecht, leerplicht, ongevallenwet, kinderwetten). 

Ik vroeg me af of het werk van Polanyi ook ter sprake komt in Piketty's Capital and Ideology  Een boek van meer dan duizend pagina's, dat je dus eigenlijk nooit "uit" hebt. Dus ik sloeg het er op na.

En jawel, Piketty besteedt zeker aandacht aan The Great Transformation. Zoals op p. 417, waar hij het boek (a magisterial work) aanhaalt om stil te staan bij die aanzetten tot en de naoorlogse opbouw van de verzorgingsstaten:

those decisions ( de besluiten om de invloed van privébezit terug te dringen, zoals progressieve belastingheffing) stemmed from profound and lasting changes in social perception sof the system of private property and its legitimacy and ability to bring prosperity and offer protection against crisis and war. This challenge to capitalism had been in gestation since the middle of the nineteenth century before crystallizing as majority opinion in the wake of two world wars, the Bolshevik Revolution, and the Great Depression of the 1930s. After such shocks, it was no longer possible to fall back on the ideology that had been dominant until 1914, which relied on the quasi-sacralization of private property and the unquestioned belief in the benefits of generalized competition, whether among individuals of among states. The contending political forces therefore set out in search of new avenues, including various forms of social democracy and socialism in Europe and the New Deal in the United States. 

En dan verwacht je een passage over de lessen daarvan voor nu, die inderdaad volgt:

The lessons that can be drawn from this history are obviously relevant to what is happening today, especially since a neo-proprietarian ideology began to gain influence in the final decades of the twentieth century.

Want ja, met dat neoliberalisme van Thatcher, Reagan en Pinochet en van de opzet van de eurozone  zetten we enkele stappen terug naar de negentiende eeuw. Waar we dus nu, als de tekenen niet bedriegen, weer afscheid van nemen. Zie Wat is hier aan de hand? Is dit echt het begin van een historische omslag van statuscompetitief overheidsbeleid naar gemeenschapsbeleid?

Verderop in Capital and Ideology komt Polanyi nog twee (eigenlijk drie) keer aan de orde. Daarover meer in het volgende bericht.

zondag 4 april 2021

Zondagochtendmuziek - Bach by Marcelle Meyer - Complete Inventions & Sinfonias, Partitas, Tocc...

Hier kun je uren mee vooruit: Marcelle Meyer (1897 - 1958) speelt Bach. Opgenomen in Parijs kort na de Tweede Wereldoorlog. 

Marcelle Meyer werd geboren in Lille en ontwikkelde zich
in de Franse muziektraditie (Satie, Milhaud, Poulenc, Honneger). Hiernaast zie je haar afgebeeld op een schilderij uit 1922, omringd door leden van Les Six en jean Cocteau. Maar ze speelde dus ook Bach en het lijkt wel met een Franse zwierigheid. Prachtig.









Bach dus, maar even geen Passie.

vrijdag 2 april 2021

Over Polanyi's waterscheiding van eind 18e eeuw en wat daaraan voorafging - En over hoe het moreel luchtledige kapitalisme doorbrak

Er was, zo betoogde Karl Polanyi, aan het eind van de achttiende eeuw een waterscheiding in het denken over hoe de maatschappij vorm dient te worden gegeven. Zie hier het vorige bericht.

Even tussendoor: het werk van Polanyi staat terecht weer volop in de belangstelling. Arie van der Hek verwijst ernaar in zijn Lessen uit de moderne monetaire theorie. Het lijkt niet toevallig dat hij daarin ook uitvoerig ingaat op het werk van Stephanie Kelton over de functie van de overheidsbegroting.

In de tijd voorafgaand aan die waterscheiding overheerste de opvatting dat in die vormgeving morele noties voorop dienden te staan. Anders gezegd, mensen zijn toegerust met de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee, van persoonlijke autonomie en van rechtvaardigheid en beschouwen die intuïties als richtinggevend niet alleen voor hun persoonlijke verhoudingen, zoals ze altijd gedaan hadden, maar ook voor het nieuwe onpersoonlijke domein van "de maatschappij". Niet alleen het persoonlijke sociale leven dient een moreel project te zijn, ook de onderlinge onpersoonlijke verhoudingen op de grotere schaal van de maatschappij waarin mensen leven, hoort moreel gewaardeerd en gereguleerd te worden.

Maar wat betekende dat concreet? "Maatschappijen" ontstonden na de Landbouwrevolutie in de vorm van vorstendommen, die konden ontaarden in despotieën. Als dat laatste niet het geval was, dan overheerste de opvatting dat de heerser zich als "een goede vorst" diende te gedragen. Wat betekende dat hij rekening diende te houden met de belangen van zijn onderdanen. Hij mocht genieten van de privileges van zijn positie, maar daar werden grenzen aan gesteld. Grenzen die eruit voortkwamen dat despotie en alleenheerschappij, dus een onbegrensde statushiërarchie, dienden te worden vermeden. 

Natuurlijk weten we dat die morele begrenzing kon samengaan met grote ongelijkheid, met rijkdom van de "vrije burgers" en armoede van "het gewone volk". Maar dat armoedeprobleem werd lang vooral op het lokale niveau, dus binnen de sfeer van de persoonlijke verhoudingen, min of meer opgelost. Daar heerste de morele notie dat armoede en tegenslag er niet toe mochten leiden dat iemand van honger zou omkomen. Vandaar dat op dorpsniveau de institutie kon bestaan van periodieke roulatie van landbouwgronden, zodat niemand veroordeeld werd om zijn hele leven op de slechtste gronden te ploeteren. En vandaar de rol van de parochie of kerkelijke gemeente in de zorg voor degenen die met tegenslag te kampen hadden.

Toen langzamerhand "de maatschappij" zich begon te ontwikkelen, ging dat gepaard met schaalvergroting van de economische verhoudingen en dus met toenemende geografische mobiliteit. En dus met wetgeving op nationaal niveau. Polanyi beschrijft dat voor Engeland. Er kwamen de Poor Laws en de Act of Settlement, die voorschreven dat degenen die tot armoede vervielen (de paupers) voor hulp en ondersteuning dienden terug te keren naar hun gemeente van herkomst. Waarmee de morele verplichting van het iedereen telt mee tot het lokale niveau van de persoonlijke verhoudingen werd ingeperkt.

Maar gaandeweg bleek dat niet goed te werken. De wisselvalligheden van de zich ontwikkelende markteconomie maakten dat de kans op armoede geografisch en in de tijd ongelijk was verdeeld. Dus konden sommige gemeenten getroffen worden door grote armoede, zo groot dat de beschikbare middelen voor ondersteuning tekortschoten, terwijl andere gemeenten nergens last van hadden. De schaal van de gemeente bleek te klein om het armoedeprobleem te lijf te gaan.

Daarmee kwam het probleem van het waarborgen van het iedereen telt mee, dus van het verschaffen van bestaanszekerheid voor allen, voor het eerst op het nationale niveau te liggen. De vraag of het bereik van de morele gemeenschapsintuïties zich wel of niet moest uitstrekken tot de nationale staat, tot de maatschappij, werd urgent. Wat moest daarop het antwoord zijn?

Polanyi beschrijft hoe het eerste antwoord daarop bestond uit de landelijke wetgeving van de Speenhamland Law. In de Pelikan Inn in Speenhamland in 1795 besloten de "justices of Berkshire", "in a time of great distress", dat er landelijk een recht op bestaanszekerheid (a right to live) diende te bestaan, dat eruit bestond dat elk loon onder het bestaansminimum met een toelage tot dat minimum moest worden aangevuld (The Great Transformation, p. 76).  Een wel heel vroege poging, zou je kunnen zeggen, tot een "gemeenschap georganiseerd in de staat". 

Die echter in 1834 al weer werd afgeschaft. Er bleken onvoorzien effecten te zijn. Werkgevers verlaagden de lonen omdat die immers toch van hogerhand werden aangevuld. En arbeiders hoefden zich minder in te spannen omdat ze toch van dat minimum verzekerd waren. 

Of en in hoeverre die effecten ook echt optraden, weten we niet. Volgens het net verschenen When Did Growth Begin? New Estimates of Productivity Growth in England from 1250 to 1870 steeg de arbeidsproductiviteit precies in deze periode zeer sterk, met 18 procent per tien jaar, tegenover 4 procent vanaf 1600. 

Hoe dan ook, er kwam een eind aan die vroege poging tot het iedereen telt mee op het niveau van de nationale staat. Polanyi (p. 80) daarover:

The Speenhamland episode revealed to the people of the leading country of the century the true nature of the social adventure on which they were embarking. Neither the rulers nor the ruled ever forgot the lessons of that fool's paradise; if the reform Bill of 1832 and the Poor Law Amendment of 1834 were commonly regarded as the starting point of modern capitalism, it was because they put an end to the rule of the benevolent landlord and his allowance system. The attempt to create a capitalist order without a labor market had failed disastrously. (...)

Under Speenhamland society was rent by two opposing influences, the one emanating from paternalism and protecting labor from the dangers of the market system; the other organizing the elements of production, including land, under a market system, and thus divesting the common people of their former status, compelling them to gain a living by offering their labor for sale, while at the same time depriving their labor of its market value. A new class of employers was being created, but no corresponding class of employees could constitute itself. A new gigantic wave of enclosures was mobilizing the land and producing a rural proletariat, while the "maladministration of the Poor Law" precluded them from gaining a living by their labor. No wonder that the contemporaries were appalled at the seeming contradiction of an almost miraculous increase in production accompanied by a near starvation of the masses.

Het kapitalisme als de vormgeving van het moreel luchtledige economisch denken, waarin niet langer iedereen behoorde mee te tellen en waarin de honger zijn disciplinerende werking moest doen, was definitief doorgebroken. Waarmee tegelijk de strijd daartegen begon, die tot vandaag de dag voortduurt.

donderdag 1 april 2021

Over de gevaren van de overtuigingskracht van de narcistische leider. En dus over Donald Trump en Dr. Deborah Birx

De narcistische leider paart overtuigingskracht aan incompetentie. Zie De combinatie van incompetentie en overtuigingskracht van de narcistische leider - En over Hitler en Trump

Die incompetentie is er welhaast per definitie. Van een leider verwachten we dat hij leidt met het oog op de belangen van degenen waarover hij de leiding heeft. Maar een narcist is niet in staat om met belangen van anderen rekening te houden, anders dan om hen te manipuleren ten bate van zijn eigen gewin. Komt een narcist aan de leiding, dan zal vroeg of laat, vaak vroeg, blijken dat hij (meestal een hij) incompetent is.

Maar tegelijk kan een narcist dus een grote overtuigingskracht hebben. Hij is altijd zo overtuigd van zijn eigen gelijk dat in zijn openbare optreden altijd elke twijfel en onzekerheid afwezig zijn. Zijn toehoorders kunnen zich maar moeilijk voorstellen dat iemand zo zeker van zijn zaak kan zijn terwijl tegelijk die zekerheid nergens op gebaseerd is. Een fantast en zwetser is vaak gemakkelijk te doorzien. Maar een narcist weet anderen een rad voor ogen te draaien. Niet als een prestatie, maar juist omdat het zijn natuurlijke gedrag is.

Dat maakt dat we ons vaak afvragen hoe een narcistische leider in staat is geweest om anderen in zijn wanen mee te krijgen. Om zich te omringen met aanhangers, volgelingen en meelopers. Die in hun leider blijven geloven, of althans niet tegen hem in opstand komen of hem ontmaskeren, ook als zijn gebleken incompetentie daar alle aanleiding toe geeft. We kennen dat patroon uit en te na van de volgelingen van Hitler, die tot het bittere einde hun idool bleven volgen. Die niet in staat waren om hem tegen te spreken en hem met de voor hem bittere waarheid te confronteren. Zie Het volstrekte onvermogen van de narcistische leider om de nederlaag onder ogen te zien - En over Hitler en Trump.

Datzelfde patroon maakten we, in real time, mee met de entourage van Donald Trump. Nu Trump, gelukkig, op democratische wijze ten val is gekomen, leren we van alles over het gedrag van leden van die entourage. Een van die leden was Dr. Debora L. Birx, een tot voor kort alom gerespecteerd arts en diplomaat, die voor Trump de aanpak van de coronapandemie coördineerde. Althans, dat probeerde te doen, daarbij gehinderd door Trumps ontkenning van de gevaren van het virus en de adviseurs die hem daarin ondersteunden. 

Birx en andere "Trump-veteranen" komen nu naar buiten met onthullingen over hoe disfunctioneel en ongeïnformeerd en incompetent het beleid van de Trump-regering was. Honderdduizenden doden hadden kunnen worden voorkomen. Ik geef even toe aan de verleiding om die zin te herhalen. Honderdduizenden doden hadden kunnen worden voorkomen.

Hoe kon dat gebeuren? Natuurlijk had Trump zich omgeven door naïevelingen die in hem geloofden. Waarvan sommigen zelfs geloofden dat hij door God was gezonden. (Amerika is een bizar land; velen geloofden ook dat Obama door God was gezonden.) En vooral ook door opportunisten, die Trump als instrument zagen voor hun eigen zelfverrijking. 

Maar daarnaast waren er ook degen die beter wisten, van goede wil waren en probeerden er nog het beste van te maken. Daartoe behoorde Dr. Debora L. Birx. Die dus nu een boekje open doet over wat zich in het Witte Huis onder Trump afspeelde.

Maar velen vragen zich nu af waarom diezelfde Deborah Birx niet al veel eerder naar buiten trad. En waarom ze nu ruim een jaar geleden, dus nog voor die honderdduizenden onnodige sterfgevallen, zelfs een lofrede op Trump afstak: Deborah Birx praised Trump as attentive to scientific literature and details. Nope.

“He’s been so attentive to the scientific literature and the details and the data,” Birx said. “I think his ability to analyze and integrate data that comes out of his long history in business has really been a real benefit during these discussions about medical issues.”

Dat wekte toen al verbazing en zelfs spotlust. Want iedereen wist beter. 

Het vertelt iets over de gevaren van die overtuigingskracht van de narcist. Het zal niet zo geweest zijn dat Birx hier meende wat ze zei. Maar misschien hoopte ze door de narcistische leider opzichtig te vleien, meer invloed op hem te kunnen uitoefenen. Of kon ze gewoon geen weerstand bieden aan de verwachtingen van de narcist om altijd te worden geprezen. 

Maar dat is dus wat een narcist teweeg kan brengen. Waardoor hij een entourage creëert die hem nooit met de waarheid confronteert. Met vreselijke gevolgen. Zoals honderdduizenden onnodige doden.