dinsdag 31 maart 2015

Waardoor neemt ons vertrouwen in andere mensen toe als we ouder worden?

We wisten al dat ouder worden een serie positieve effecten heeft. Bij het klimmen der jaren ontwikkelen we, gemiddeld genomen, een aangenamere persoonlijkheid, zijn we minder op onszelf gericht, krijgen we beter inzicht in onze authentieke behoeften,  zijn we minder gestresst, leren we om beter met onze emoties om te gaan, zijn we tevredener met onze persoonlijke relaties en zijn we pro-socialer. De nieuwe studie Growing to Trust. Evidence That Trust Increases and Sustains Well-Being Across the Life Span  (betaalpoort) voegt daar aan toe dat met het ouder worden ons vertrouwen in andere mensen toeneemt.

Uit een analyse van gegevens van bijna 200.000 ondervraagden verspreid over 83 landen blijkt dat ouderen meer dan jongeren vertrouwen hebben in andere mensen. Dat wil zeggen dat ze het er mee mee eens waren dat je de meeste mensen kunt vertrouwen en het er minder mee eens waren dat je met anderen nooit voorzichtig genoeg kunt zijn. Datzelfde patroon komt naar voren als je vraagt naar het vertrouwen in medeburgers, mensen die je persoonlijk kent, mensen die je voor het eerst ontmoet en mensen met een ander geloof en mensen met een andere nationaliteit.

En een longitudinale studie van gegevens uit de Verenigde Staten verschaft aanwijzingen dat dit ook inderdaad effecten zijn van het ouder worden. In plaats van zogenaamde cohorteffecten, die er op wijzen dat het vertrouwen in latere perioden groter is dan in eerdere.

Hoe zou dat komen, dat we meer vertrouwen krijgen in anderen als we ouder worden? Het kan er mee te maken hebben dat we in een maatschappij opgroeien waarin we naast de omgang met bekende en vertrouwde personen (familie, vrienden), ook veel te maken hebben met mensen die we niet goed kennen of die zelfs anoniem zijn. Over die laatste categorie hebben we maar weinig informatie en vaak is die indirect, van horen zeggen en via de media. Hoe bepalen we hoe veel vertrouwen we daarin mogen hebben?

Misschien vallen we terug op een strategie waarop in het verleden door de evolutie is geselecteerd. De strategie namelijk dat het beter is om te voorzichtig te zijn dan te roekeloos. Want een keer te roekeloos kan fataal zijn. Dat verklaart ook waarom we vaak angstiger zijn dan "objectief gezien" nodig is. Te angstig draagt meer bij aan overleving dan te roekeloos.

En als we nog jong zijn en nog weinig sociale ervaringen hebben opgedaan met onbekenden, zal dus die voorzichtige strategie domineren. Maar met het ouder worden doen we meer ervaringen op en ontdekken we langzamerhand dat anderen over het algemeen heel goed te vertrouwen zijn. Hoe meer we zulke vertrouwenwekkende ervaringen hebben opgedaan, hoe groter ons vertrouwen in anderen.

Maakt het wat uit of dat vertrouwen groot is of niet? Jazeker, want het blijkt ook dat we ons gelukkiger voelen en tevredener zijn met het leven als we andere mensen meer vertrouwen. We ervaren dan de wereld om ons heen als veiliger en minder bedreigend. We moeten dus leren dat de wereld veiliger is dan we dachten toen we nog jong waren en daardoor voelen we ons beter.

Dat toenemende vertrouwen zou dus ook verklaren dat we met het ouder worden minder gestresst zijn en meer pro-sociaal.

zondag 29 maart 2015

Zondagochtendmuziek - John Dowland's "Come Again: Sweet Love Doth Now Invite"

Come Again: Sweet Love Doth Now Invite van John Dowland (1563 - 1626) blijft, als je het weer een keer gehoord hebt, nog dagen in je hoofd rondzingen. Dowland moet er veel succes mee gehad hebben, in Engeland en tijdens zijn verblijven in Frankrijk en Denemarken. De bron van de tekst (zie onderaan) is onbekend. Maar wat geniaal op muziek gezet!

En dit is wel een heel mooie uitvoering. Kan concurreren met Mark Padmore. (Over de versie van Sting hebben we het maar niet.)

 

Come again! sweet love doth now invite
Thy graces that refrain
To do me due delight,
To see, to hear, to touch, to kiss, to die,
With thee again in sweetest sympathy.

Come again! that I may cease to mourn
Through thy unkind disdain;
For now left and forlorn
I sit, I sigh, I weep, I faint, I die
In deadly pain and endless misery.

All the day the sun that lends me shine
By frowns do cause me pine
And feeds me with delay;
Her smiles, my springs that makes my joys to grow,
Her frowns the Winters of my woe.

All the night my sleeps are full of dreams,
My eyes are full of streams.
My heart takes no delight
To see the fruits and joys that some do find
And mark the storms are me assign'd.

Out alas, my faith is ever true,
Yet will she never rue
Nor yield me any grace;
Her eyes of fire, her heart of flint is made,
Whom tears nor truth may once invade.

Gentle Love, draw forth thy wounding dart,
Thou canst not pierce her heart;
For I, that do approve
By sighs and tears more hot than are thy shafts
Did tempt while she for triumph laughs

vrijdag 27 maart 2015

Door toename vrije tijd gingen we vooral meer televisiekijken. En wat deden we met onze sociale contacten?

We zijn met zijn allen in een maatschappij beland waarin we met betaalde arbeid in ons levensonderhoud moeten voorzien. Maar in de afgelopen anderhalve eeuw is het aantal uren arbeid dat daarvoor nodig is, sterk afgenomen. Hieronder zie je de afname van het aantal gewerkte uren per week voor verschillende landen sinds 1870. (Bedenk overigens wel dat de verticale as niet bij nul begint.) Business Insider, waaraan ik dit plaatje ontleen, schat dat we door de toegenomen arbeidsproductiviteit gemiddeld 30 uur per week minder betaald zijn gaan werken.

Hours Worked Per Week

Wat zijn we met die toegenomen vrije tijd gaan doen? Wat voor prachtige en zinvolle dingen zijn we gaan doen om al die vrije tijd te vullen? Hebben we die besteed aan persoonlijke ontwikkeling? Aan een rijker sociaal leven?

Vergeet het maar. Volgens dat bericht van Business Insider zijn we bovenal televisie gaan kijken. Want kijk maar: gemiddeld genomen kijken we ongeveer vier uur per dag televisie en dat is 28 uur per week. Die 30 uur meer vrije tijd gaat dus bijna geheel op aan het staren naar al die onzinprogramma's op de beeldbuis.

Time Spent Watching Television
Dat is nogal ontnuchterend. Maar eigenlijk is het nog erger. Want die televisie is er natuurlijk pas vanaf ongeveer 1950, 1960. En de grootste afname van de werkweek was toen al achter de rug. Als je in die grafiek naar Nederland kijkt (de roodbruine lijn), dan zie je een afname van de werkweek van ongeveer 15 uren na 1950. Dat komt neer op ruim twee uur per dag minder betaald werken.

En we kijken 195 minuten per dag televisie, dus bijna drie en een half uur. Sinds 1950 zijn we dus zelfs meer televisie gaan kijken dan we er aan vrije tijd bij hebben gekregen. Dat moet betekenen dat die vermaledijde televisie zelfs in de plaats is gekomen voor iets anders wat we in onze vrije tijd doen.

Wat zou dat kunnen zijn? Geen moeilijke vraag, want we weten dat, in ieder geval vanaf 1975, onze tijdsbesteding aan sociale contacten buitenshuis is afgenomen. Zie We gaan minder en minder en minder bij elkaar op bezoek. Gezinnen weer meer sociaal geïsoleerd. Sinds 1975 is het aantal uren dat we bij elkaar (buren, familie, vrienden) over de vloer komen, meer dan gehalveerd.

Die televisie, die er in Putnams Bowling Alone al zo slecht afkwam, heeft dus nogal wat aangericht. Hij heeft niet alleen onze toegenomen vrije tijd opgeslorpt, maar bovendien nog onze sociale contacten doen afnemen.

En dat zet je aan het denken over die eerste helft van de vorige eeuw. Die was misschien zo slecht nog niet. De toename van de vrije tijd was toen het grootst. Kijk maar weer naar die grafiek bovenaan dit bericht. Met het grote voordeel dat er toen nog geen televisie was. Als je bovendien bedenkt dat er toen nog maar weinig schaalvergroting en ruimtelijke concentratie van voorzieningen was, met nog maar weinig autobezit, dan vermoed je dat familie en vrienden toen dichter bij elkaar woonden. En bovendien dichter bij hun werk woonden. Wat een sociale tijd moet dat zijn geweest, die eerste helft van de vorige eeuw.

donderdag 26 maart 2015

Studie Europese Parlement: bezuinigingsbeleid heeft fundamentele mensenrechten aangetast

Het Europese Parlement heeft een studie laten uitvoeren naar de gevolgen van het bezuinigingsbeleid voor de bevolking. Zie het bericht daarover op Euractive: Study: Austerity undermines fundamental rights across the EU. En hier is de link naar het rapport zelf: The impact of the crisis on fundamental rights across Member States of the EUComparative analysis (pdf).

Het rapport geeft een gedetailleerde opsomming van de negatieve gevolgen in de onderzochte landen (België, Cyprus, Griekenland, Ierland, Italië, Spanje en Portugal) op de gebieden van onderwijs, gezondheidszorg, arbeid, pensioenen, toegang tot het recht, huisvesting en vrijheid van meningsuiting en vergadering. De conclusie is dat fundamentele mensenrechten op deze gebieden zijn aangetast. Naar redelijke verwachting ook in andere landen.

Omdat die mensenrechten zijn geregeld in internationale verdragen, constateert het rapport dat de naleving van die verdragen dus niet goed is gemonitord. Daardoor ontstaat de sterke indruk dat de zorg over begrotingstekorten obsessieve vormen aannam en dat dus het terugdringen van die tekorten de allesoverheersende beleidsdoelstelling werd. Niets mocht daarvoor wijken. Dus ook niet de teweeggebrachte menselijke ellende. Er zijn mensenrechten geschonden.

In dat verband is de volgende passage in de beleidsaanbevelingen opvallend:
It rarely appeared that the spending cuts introduced during the crisis were specifically targeted at the wasteful uses of public resources. Rather, it seems that many of the imposed measures were horizontal, indiscriminate cuts across the policy areas they targeted, in order to meet financial savings that were determined in advance.
Anders gezegd: er is rücksichtslos bezuinigd. De opzet was niet om zorgvuldig te zoeken naar onnodige uitgavenposten, waarop zonder veel bezwaar kon worden gekort. Nee, de bezuinigingsopgaven stonden voorop, de reducties moesten koste wat kost worden gehaald. En dus werd over de hele linie bezuinigd.

En dat bevestigt het al langer bestaande vermoeden dat het de bezuinigers niet ging om de tekorten terug te dringen, maar om hun ideologische doel van een kleinere overheid dichterbij te brengen. De crisis was een mooie aanleiding om daar werk van te maken. En daarmee was het bezuinigingsbeleid van meet af aan een onbezonnen en ideologisch gemotiveerde aanval op de verzorgingsstaat. Denk nog even terug aan dit bericht uit 2011: Republikeinen daar en de VVD hier: de ideologie van de kleine overheid.

En opmerkelijk blijft dat die aanval niet alleen werd ingezet door de conservatieven en de liberalen, maar dat de sociaal-democraten er zonder aarzeling aan meededen. Ik verwacht dat hierover in de toekomst nog heel wat interessante politiek-historische studies het licht zullen zien.

dinsdag 24 maart 2015

Onze morele intuïties en de zorg voor kwetsbaren - blog op sociaalweb.nl

Vanaf nu ga ik met enige regelmaat een blog schrijven op Sociaalweb. De eerste gaat over de gebrekkige respectering door de Belastingdienst van de beslagvrije voet die moet voorkomen dat mensen die in de schulden zijn geraakt, onder het bestaansminimum zakken. Lees hier verder: Onze morele intuïties en de zorg voor kwetsbaren.

De vertrouwensfee blijkt inderdaad niet te bestaan - de ECB heeft het uitgezocht

Het blijft verbazen dat veel regeringen na de financiële crisis in 2008, na een korte periode waarin de economie werd gestimuleerd, snel overgingen tot een bezuinigingsbeleid. Alle problemen zouden hun oorzaak vinden in te hoge overheidstekorten en dus moest er zo snel mogelijk worden "geconsolideerd", dat wil zeggen terugdringen van overheidsuitgaven en verhogen van overheidsinkomsten. Dus vermindering van publieke dienstverlening en lastenverzwaring.

Die keuze werd verdedigd met de redenering dat het vertrouwen in de economie van consumenten en producten cruciaal zou zijn voor herstel en dat dat vertrouwen sterk te lijden zou hebben van hoge overheidsuitgaven en overheidstekorten. Iedereen zou er op gaan rekenen dat zulke hoge tekorten in de toekomst tot hogere belastingen zouden leiden. Consumenten zouden daardoor minder gaan uitgeven en producenten zouden minder gaan investeren. Dus was het zaak om nu snel de tekorten terug te dringen.

Keynesianen waarschuwden dat dit bezuinigingsbeleid averechts zou werken. Door de financiële crisis zou de private sector sterk gaan besparen. Met afnemende bestedingen tot gevolg, waardoor de inkomens achteruit zouden gaan want wat de een uitgeeft is inkomen voor de ander. De oplossing voor deze spaarparadox zou er uit moeten bestaan dat de overheid juist meer zou moeten gaan uitgeven, om de inkomsten op peil te houden. Op korte termijn dus een oplopend overheidstekort om de economie op de been te houden, waardoor op langere termijn de tekorten weer zouden kunnen worden teruggedrongen. De gedachte dat snel "consolideren" goed zou zijn voor het vertrouwen, werd afgedaan als het geloof in de vertrouwensfee (Paul Krugman).

Er is nu nieuw onderzoek, het ECB-rapport The confidence effects of fiscal consolidations (pdf), dat uitwijst dat de Keynesianen in grote lijnen gelijk hebben. Die vertrouwensfee, die blijkt inderdaad een fee te zijn, dus niet te bestaan. Samengevat komen de belangrijkste resultaten van het  onderzoek er op neer dat aankondigingen van "consolidaties" (bezuinigingen en lastenverzwaringen) het consumentenvertrouwen én het producentenvertrouwen verminderen. Voor het consumentenvertrouwen is het effect sterker en het effect is ook sterker voor aangekondigde lastenverzwaringen dan voor bezuinigingen.

Er zijn nog wel wat mitsen en maren, maar in grote lijnen levert het onderzoek geen argumenten op die het na de crisis van 2008 zo zelfverzekerd ingezette bezuinigingsbeleid achteraf zouden kunnen rechtvaardigen. Was er dan in die periode onderzoek dat dat beleid wel ondersteunde? Ja, er was de studie van Alesina en Ardagna, maar daarvan bleek al gauw dat die niet klopte. Opvallend is dat de onderzoekers van de ECB-studie ook opmerken dat er verbazend weinig onderzoek bestaat naar de vertrouwenseffecten van consolidatie.

En daarom blijft het dus maar verbazen dat al die politici zonder empirische onderbouwing toch zo vol overtuiging in het sprookje van de vertrouwensfee gingen geloven. En vandaag de dag maar o zo schoorvoetend of zelfs helemaal niet van dat geloof afvallen. Terwijl ook de werkelijke economische ontwikkelingen hen al die jaren alleen maar in het ongelijk hebben gesteld. Denk maar weer aan het steeds maar niet uitkomen van hun optimistische voorspellingen.
Update. Zie vandaag ook Merijn Knibbe: Inside the neoliberal mind part 1 – the rebranding of failure
Update. De Wall Street Journal interpreteert het ECB-rapport als een ondersteuning van het bezuinigingsbeleid. Door vooral veel nadruk te leggen op de mitsen en maren. Tja.

maandag 23 maart 2015

Over het vermogen om je empathie uit te schakelen. En over verantwoordelijke politici

We weten dat mensen verschillen in hun geneigdheid tot empathie, tot het zich inleven in het lot van anderen. En omdat veel van ons pro-sociale gedrag berust op het vermogen tot empathie, is dat een belangrijk inzicht. Sommige mensen zijn nu eenmaal, als onderdeel van hun persoonlijkheid, empathischer, en daarmee pro-socialer, dan anderen. Iedereen kent dat. Sommige mensen staan altijd voor anderen klaar, terwijl anderen veel terughoudender opereren.

Maar onze neiging tot empathie heeft zich evolutionair ontwikkeld samen met andere sociale vermogens. Als we een gevoel van vertrouwdheid ervaren, zoals wanneer we met anderen een gezamenlijke geschiedenis hebben opgebouwd, dan wordt onze empathie gemakkelijker aangewakkerd dan wanneer we met vreemden en buitenstaanders te maken hebben.

Het blijkt dat we zelfs in staat zijn om onze empathie uit te schakelen, buiten werking te stellen. En dat vermogen staat los van onze geneigdheid tot empathie. Of je nu naar persoonlijkheid heel empathisch of juist weinig empathisch bent, je hebt tegelijkertijd en in dezelfde mate dat vermogen om je empathie uit te schakelen.

En het lijkt er op dat die rem op empathie een soort veiligheidsmechanisme is waarzonder empathie niet als persoonlijkheidstrek zou kunnen overleven.

Die rem werkt des te sterker als er aanwijzingen zijn dat anderen niet alleen vreemden zijn, maar ook nog een bedreiging zouden kunnen vormen. Als we bedreigd worden, dan moeten we ons misschien verdedigen en dan zouden we er alleen maar last van hebben als we ons teveel zouden inleven in wat dan de vijand blijkt te zijn. We weten dan, waarschijnlijk grotendeels onbewust, een kloof tussen "wij"en "zij" te genereren, die empathie buiten werking stelt.

Aan het onderzoek naar die empathie-kloof besteedde de New York Times vorige week aandacht in een lang en lezenswaardig artikel (The Brain's Empathy Gap). Waarin vooral het werk van de cognitieve neuro-onderzoeker Emile Bruneau naar voren wordt gehaald. Die reisde niet alleen de wereld over om real-life conflicten te onderzoeken, maar deed ook laboratoriumonderzoek. Zo verdiepte hij zich in het conflict tussen Israël en de Palestijnen en tussen de Katholieken en de Protestanten in Noord-Ierland. Maar ook in de discriminatie van de Roma in Hongarije en de Tamil in Sri Lanka. Allemaal gevallen waarin de empathie-kloof lijkt te zijn ontstaan als reactie op bedreiging of wel of niet reële aanwijzingen voor bedreiging.

En in laboratoriumonderzoek toonde hij aan dat mensen, hoe empathisch ze naar aanleg ook waren, zich minder inleefden in de lotgevallen van anderen die tot een andere groep behoorden of buitenstaanders waren. Terwijl die groepen willekeurig waren ingedeeld en door niet meer kenbaar waren dan door een eigen kleur en logo op het computerscherm. Van concrete aanwijzingen voor bedreigingen was zelfs helemaal geen sprake. Kennelijk zijn we er op ingesteld om het zekere voor het onzekere te nemen.

Een interessant overzicht van onderzoek geeft Bruneau samen met anderen in het artikel Us and Them. Intergroup Failures of Empathy. Daarin vind je ook verwijzingen naar succesvolle interventies om die empathie-kloof te dichten. Naar de succesvoorwaarden is nog weinig onderzoek, maar duidelijk is al wel dat een toename van onderling contact een belangrijk ingrediënt kan zijn. Op grond van het inzicht dat gevoelens van bedreigd worden vaak niet op realiteit berusten.

Omdat wij met maar een klein deel van de sociale wereld om ons heen persoonlijk vertrouwd zijn, kunnen we over andere delen daarvan gemakkelijk allerlei negatieve vooroordelen ontwikkelen. We nemen dan soms snel "het zekere voor het onzekere". Tot nu toe blijkt het beste middel daartegen een toename van contacten tussen groepen te zijn. Zie Meer contact helpt tegen vooroordelen en tegen (gewelddadige) conflicten. En over hoe dat komt.

Maar het ligt natuurlijk voor de hand om er voor te zorgen dat er geen irreële beelden ontstaan over bedreigingen door andere groepen. Verantwoordelijke politici zullen zich dus hoeden voor ongefundeerde negatieve uitlatingen over bevolkingsgroepen of andere volken.

Dat lang niet alle politici zich verantwoordelijk gedragen, dat weten we helaas ook. Ik denk alleen maar even aan de negatieve stereotypering door politici (Merkel, Rutte) van de Grieken en de bijdrage daarvan aan het voort etteren van de eurocrisis.

zondag 22 maart 2015

Zondagochtendmuziek - Mary Gauthier - Trouble and Love (2014)

Wanneer komt Mary Gauthier weer eens naar Nederland? Vroeg ik me nu bijna twee jaar geleden ook al eens af.

Op haar website blikte ze begin dit jaar terug op 2014, toen ze haar CD Trouble & Love uitbracht. Daar somt ze ook de tien lessen op die ze in dat jaar van muziek maken en workshops geven geleerd heeft. Ik noem even les 8:
At our center, we are the same. Songs are conduits for compassion and empathy, a road map into a stranger’s heart, which upon inspection – mirrors our own heart.
En vooruit, ook nog les 10:
At their best, songs breathe life into a precious idea: that we are not alone, that other people have felt and feel the way we do, and that all of humanity is made of the same mysterious, electrical, spirit infused stardust. And songs are the people’s instrument of choice- to express the wonder of it all.
Hier zingt ze het prachtige titelnummer van die nieuwe CD.

(Met dank aan Jan Scheffers.)

donderdag 19 maart 2015

Niet alleen scholieren moeten weer macro-economie leren. Ook Jeroen Dijsselbloem heeft heel wat bij te leren

De grootste les die we van de financiële crisis moeten leren is dat de wereld geregeerd wordt door ideeën en vaak door foute ideeën. Natuurlijk denk je dan meteen aan dit beroemde citaat van John Maynard Keynes:
The ideas of economists and political philosophers, both when they are right and when they are wrong, are more powerful than is commonly understood. Indeed the world is ruled by little else. Practical men, who believe themselves to be quite exempt from any intellectual influence, are usually the slaves of some defunct economist. Madmen in authority, who hear voices in the air, are distilling their frenzy from some academic scribbler of a few years back. I am sure that the power of vested interests is vastly exaggerated compared with the gradual encroachment of ideas.
Want precies dat maken we nu in Europa mee: dat er dwazen aan de macht zijn die in de ban zijn van foute ideeën. Denk nog even terug aan In het Europese economische beleid is nog steeds een sekte aan de macht.

Een berichtje in de Volkskrant van vanochtend is de aanleiding om daar nog even bij stil te staan. Dat bericht is er aan gewijd dat Arnold Heertje zijn studieboeken De kern van de economie, deel I en II opnieuw op de markt brengt. In de nieuwe versie is extra veel aandacht voor macro-economie en monetaire economie en dat is opvallend, want scholieren worden nu al jaren lang bestookt met louter micro-economie.

Dat is niet een onbeduidend probleempje op onderwijsgebied. Dat de rol van het geld en de macro-economie in het onderwijs werd verwaarloosd, staat voor het heersen van foute ideeën, deels in het vak economie, maar vooral in de economische politiek. En de kern van die foute ideeën valt kort samen te vatten als de misvatting dat je voor het voeren van goed economisch beleid voldoende hebt aan micro-economische inzichten. Dus aan inzichten over de voorwaarden waaronder het marktmechanisme zijn goede werk kan doen. Als dat mechanisme maar zo weinig mogelijk gehinderd en belemmerd wordt, dan zou de economie als vanzelf een gunstig evenwicht bereiken. Met hoge welvaart en snelle economische groei.

Vandaar dat al die dwazen die aan de macht zijn niets anders weten te bedenken dat als er maar genoeg wordt "hervormd" dat dan alles op zijn pootjes terecht komt. Als prijzen zich maar snel kunnen aanpassen, inclusief de lonen, dan zal de economie gaan bloeien. Dus de macht van de vakbonden inperken, ontslagrecht versoepelen, flexibiliseren, privatiseren, kleinere overheid en lagere belastingen. Dat is wat de micro-economie te bieden heeft en wat onze scholieren nu al lang alleen maar te horen krijgen. En waar de goegemeente in media en politiek onvoorwaardelijk in is gaan geloven.

Maar het zijn foute ideeën, omdat ze op zichzelf genomen geheel voorbijgaan aan de fout dat wat op het microniveau klopt, niet hoeft te gelden op het macroniveau. Anders gezegd, het marktmechanisme kan, ook als micro-economisch alles in orde is, leiden tot crises en slechte evenwichtsuitkomsten. En zulk een toestand van economische stagnatie maken we nu in Europa mee.

Daarop krijg je alleen maar zicht door ook de rol van het geld te bestuderen. En beseft dat de spaarparadox kan optreden, omdat de economie een kringloop is. Als alle private partijen gaan besparen omdat ze teveel schulden hebben gemaakt, dan gaan de inkomens achteruit omdat die afhankelijk zijn van bestedingen van anderen.

Dan kun je in een langdurige toestand van stagnatie terecht komen, met hoge werkloosheid en armoede tot gevolg. De overheid moet dan op grond van macro-economische inzichten overgaan tot investeren en stimulering van de economie. Hervormingsbeleid kan gewenst zijn voor de langere termijn, maar heeft op korte termijn juist averechtse effecten. En bezuinigen op de overheidsuitgaven is dan al helemaal een verkeerd beleid.

Heertje heeft dus groot gelijk dat er veel te weinig aandacht is geweest voor de rol van geld en voor de macro-economie. Het zou daarom goed zijn om De kern van de economie, deel I en II ook aan te bieden aan bijvoorbeeld onze minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem. Net als die scholieren heeft hij nog heel wat bij te leren.

dinsdag 17 maart 2015

Wat is het verschil tussen narcisme en zelfwaardering?

We hebben gezien dat ouders de neiging tot narcisme van hun kind kunnen aanwakkeren door het op te hemelen, dat wil zeggen door het uitbundig te prijzen. Zie Door ouders opgehemeld worden vergroot kans op narcisme bij kinderen.

Maar hoe zit dat met de positieve zelfwaardering van kinderen? Hoe verschilt dat van narcisme? En hebben ouders ook invloed op die zelfwaardering? We kunnen daar iets over zeggen omdat de onderzoekers van de studie Origins of Narcissism in Children bij de ondervraagde kinderen naast een test voor narcisme ook een test afnamen voor zelfwaardering.

In het vorige bericht (volg link in de eerste alinea) vind je de tien uitspraken waarmee de mate van narcisme werd vastgesteld. Van de test voor zelfwaardering die de onderzoekers afnamen, noemen ze slechts een uitspraak als voorbeeld ("kids like me are happy with themselves as a person”). Zonder dus de hele test op te nemen. Een vollediger indruk van wat zelfwaardering inhoudt krijg je als je naar de veel gebruikte Rosenberg Self Esteem Scale kijkt:
I feel that I am a person of worth, at least on an equal plane with others.

I feel that I have a number of good qualities.

All in all, I am inclined to feel that I am a failure.

I am able to do things as well as most other people.

I feel I do not have much to be proud of.

I take a positive attitude toward myself.

On the whole, I am satisfied with myself.

I wish I could have more respect for myself.

I certainly feel useless at times.

At times I think I am no good at all. 
De indruk die je daarvan krijgt is dat zelfwaardering sterk overlapt met wat je een realistisch zelfbeeld zou kunnen noemen. De kans is vrij groot dat jij noch in het negatieve noch in het positieve extreem afwijkt van anderen. En dat komt sterk tot uitdrukking in de zelfwaarderingstest. Je hoeft niet op jezelf neer te kijken. Maar ook niet bijzonder trots op jezelf te zijn. Zelfwaardering dus.

En dat verschilt flink van narcisme, wat o.a. inhoudt dat je jezelf "speciaal" vindt, een "groot voorbeeld voor anderen" en dat je er vaak in slaagt om van anderen bewondering te krijgen. Bekend is de gedachte dat een hoge zelfwaardering betekent dat je goed over jezelf denkt, terwijl narcisme inhoudt dat je er hartstochtelijk naar streeft om goed over jezelf te denken. 

Bovendien heeft narcisme sterk negatieve gevolgen voor anderen. Denk nog even aan de omschrijving van narcisme in het bericht De donkere drie: psychopathie, narcisme en Machiavellianisme:
Narcisme is de neiging tot een grandioos en overdreven positief zelfbeeld, gepaard met een negatieve kijk op anderen. Narcisten zijn extreem ijdel, zoeken aandacht en bewondering, voelen zich superieur, claimen gezag en privileges en ze zijn exhibitionistisch, opschepperig en manipulatief.
Hebben ouders ook invloed op de kans dat hun kind een positieve zelfwaardering ontwikkelt? En hoe kunnen ze daar aan bijdragen?

Uit dat onderzoek dat ik hierboven noem blijkt dat als ouders hun kind accepteren, warmte geven en hun liefde laten blijken, ze de kans op positieve zelfwaardering vergroten. Acceptatie, liefde en warmte, zoals ervaren en later gerapporteerd door het kind, vergroot wel de kans op zelfwaardering en integendeel niet de kans op narcisme. En andersom vergroot uitbundig prijzen de kans op narcisme en niet de kans op zelfwaardering.

vrijdag 13 maart 2015

Enquête naar invoering euro? Kan, maar beter naar falende aanpak van de crisis. Arie van der Hek heeft gelijk

Er is een burgerinitiatief gestart voor een parlementaire enquête naar de invoering van de euro. Daar valt iets voor te zeggen. Maar eigenlijk weten we de uitkomst al. Toen het Verdrag van Maastricht in 1992 werd gesloten, dachten we (bijna) allemaal dat de bomen tot in de hemel zouden blijven groeien. Het was de tijd van de Great Moderation, van de vaste overtuiging dat het economische proces doorgrond was, dat deregulering, privatisering en liberalisering de markten zo goed zouden laten werken dat macro-economisch beleid niet meer nodig zou zijn. Omdat crisissen niet meer zouden voorkomen.

Daarom kon er bij de invoering van de euro van uit worden gegaan dat een institutionele aankleding die zou voldoen bij gunstig economisch weer voldoende zou zijn. Op een crisis hoefde niet te worden gerekend, dus hoefde daar ook niet op te worden geanticipeerd. De institutionele fouten die daardoor gemaakt werden, zijn ondertussen bekend. Zie nog eens mijn berichten De eurocrisis was voorspeld uit eind 2011 en Een passage uit 2006 die in november 2011 heel actueel was. En nog steeds is uit augustus 2012.

Het kan geen kwaad dat alles nog eens grondig uit te zoeken. Maar waar veel dringender een parlementaire enquête naar zou moeten worden gehouden, is de wijze waarop door de eurozone op de crisis werd gereageerd. Naar hoe het kan dat terwijl voor de crisis de kapitaalsstromen naar de perifere landen (Spanje, Griekenland, Ierland) ruim baan werd gegeven, na de crisis niet naar een collectieve oplossing werd gezocht voor de ontstane problemen. Aangenomen mocht worden dat de geldschieters, de Duitse, Franse en Nederlandse banken, en de lenende (private) partijen konden rekenen op impliciete garanties op eurozone niveau.

Maar toen de problemen uitbraken, was de eerste reactie van bondskanselier Merkel dat zulks niet de bedoeling kon zijn. Oké, de banken moesten wel worden gered, maar waar landen gedwongen werden om private schulden over te nemen, moesten die tot de laatste cent worden terugbetaald. De financiële crisis, die een private schuldencrisis was, werd omgebouwd tot een crisis van landen die te veel geld hadden uitgegeven. Terwijl het de invoering van de euro was die die grote kapitaalsstromen had uitgelokt, mocht datzelfde eurostelsel niet de bron zijn van oplossingen voor de gecreëerde problemen. Nee, ieder land moest zelf "zijn" problemen oplossen. Geen risicodeling, hoe zeer die ook in de lijn der verwachtingen had gelegen. En hoezeer die verwachtingen ook onweersproken waren gebleven. Update. En hoezeer ook een muntunie daarzonder niet kan functioneren.

Dat was een uiterst onheuse en onlogische reactie op dat wat er gebeurd was. Maar Duitsland kreeg geen tegenspraak van de andere eurozonelanden. In 2010 werd integendeel besloten tot het bezuinigingsbeleid, dat tot vandaag de dag zijn rampzalige uitwerking heeft gehad. Zie voor enige historische informatie Een economische (en sociale) calamiteit van historische omvang - de Schwäbische Hausfrau en de bezuinigingszeepbel.

Ik denk dat het historisch veel interessanter, maar vooral ook van veel groter actueel belang is, om een parlementaire enquête te starten naar de falende aanpak van de crisis door de eurozone-instellingen, dus ook door de Nederlandse regering. Er even van uitgaande dat de euro niet meer is terug te draaien en dat bovendien de Europese eenwording onverminderd nastrevenswaardig is, zouden we er naar moeten streven om de fouten in de institutionele opzet en in het gevoerde beleid te herstellen. Daar zou een enquête een goede rol in kunnen spelen.

Alles wat hierboven staat, ging zo ongeveer door mijn hoofd toen ik het bericht las over dat burgerinitiatief. En ik dacht, zou ik de enige zijn die zo denkt? Dat zal toch niet? En dat klopt, want vanochtend las ik het korte maar fraaie ingezonden stuk van Arie van der Hek in de Volkskrant, die ook precies hier voor pleit. 

Arie van der Hek was Tweede Kamerlid voor de PvdA van 1973 tot 1987. Hadden ze bij de PvdA nu nog maar zulke Kamerleden.

woensdag 11 maart 2015

Door ouders opgehemeld worden vergroot kans op narcisme bij kinderen

Er zijn aanwijzingen voor een trend van toenemend narcisme. Zie The Narcissism Epidemic: Living in the Age of Entitlement (2009) van Jean M. Twenge en W. Keith Campbell.

Een verklaring voor die trend zou kunnen zijn dat ouders meer hun kinderen zijn gaan ophemelen. Hen vaak en uitbundig prijzen en dat in de tijd meer zijn gaan doen. Het zou dan zo moeten zijn dat kinderen die meer door hun ouders worden opgehemeld, hoger scoren op een narcisme vragenlijst.

Dat laatste blijkt inderdaad het geval te zijn. De onderzoekers van de studie Origins of narcissism in children (betaalpoort) ondervroegen kinderen van tussen de 7 en 12 jaar en hun ouders vier maal in perioden van elk zes maanden. Bij de kinderen werd (o.a.) hun narcisme vastgesteld met de Childhood Narcississm Scale, bestaande uit 10 uitspraken, waarvan ze moesten aangeven in hoeverre ze het er mee eens waren. Onderaan dit bericht vind je die 10 uitspraken.

En de ouders vulden (o.a.) een vragenlijst in (de Parental Overvaluation Scale) over hun geneigdheid om hun kind op te hemelen. Dat gebeurde met uitspraken als:
  • my child is more special than other children
  • my child deserves special treatment
Ouders die meer aangaven het met die uitspraken eens te zijn, hadden dus een overdreven hoge dunk van hun kinderen. En de veronderstelling is dat ouders dat ook aan hun kinderen lieten merken.

Het bleek vervolgens dat hoe meer een kind in een vorige periode door de ouders was opgehemeld, hoe hoger dat kind scoorde op de narcisme vragenlijst. Wat er op lijkt te wijzen dat ouders van hun kinderen narcisten maken door hen zo op te hemelen.

Zoals met meer onderzoek naar de invloed van ouders op hun kinderen (zie Nieuwe aanwijzingen voor het misverstand opvoeding en de de mythe van de opvoedbaarheid) zou je kunnen denken dat narcistische kinderen ook narcistische ouders hebben. Dat narcisme dus een erfelijke persoonlijkheidstrek is. Dat laatste ik ook zo, zoals blijkt uit de studie Genetic and environmental contributions to dimensions of personality disorder (betaalpoort).

Maar omdat de onderzoekers ook hadden vastgesteld hoe narcistisch de ouders waren, konden ze nagaan wat de invloed was van het opgehemeld worden bij statistische controle voor het narcisme van de ouders. En toen bleek dat het effect van dat ophemelen op het narcisme van de kinderen bleef bestaan. Dus los van enig verband op basis van de erfelijkheid van narcisme, maakt het opgehemeld worden kinderen narcistischer. Omdat narcistische ouders ook iets meer ophemelden, maakt dat de kans op een narcistisch kind dus extra groot.

Natuurlijk is de volgende vraag waarom ouders hun kinderen dan meer zijn gaan ophemelen. Heeft dat er misschien mee te maken dat gezinnen kleiner zijn geworden, waardoor ouders er meer belang aan zijn gaan hechten dat hun kinderen speciaal zijn? Of komt het door het toegenomen sociale isolement van gezinnen? Maar waarom dan meer ophemelen van je kinderen?

Update. Je zou verwachten dat ook in dit onderzoek het narcisme van de ouders samenhangt met het narcisme van hun kind. In het artikel wordt dit niet gemeld, maar navraag bij Eddie Brummelman, de eerste auteur, leert dat zulks inderdaad het geval is. De correlatie was rond de .13 - .15. Dat verband komt dus deels tot stand via erfelijkheid van narcisme en deels via de iets grotere geneigdheid van narcistische ouders om hun kind op te hemelen.

Wat dat narcisme van kinderen inhoudt, daar krijg je enig zicht op als je kijkt naar de vragenlijst die gebruikt:

The Childhood Narcissism Scale

Please circle the answer that fits your opinion best.


I think it's important to stand out.

Kids like me deserve something extra.

Without me, our class would be much less fun.

It often happens that other kids get the compliments that I actually deserve.

I love showing all the things I can do.

I am very good at making other people believe what I want them to believe.

I am a very special person.

I am a great example for other kids to follow.

I often succeed in getting admiration.

I like to think about how incredibly nice I am.

dinsdag 10 maart 2015

De markt, dat is competitie, maar vooral ook samenwerking en vertrouwen

Gemeten aan de mensheidsgeschiedenis is het marktsysteem een heel recent verschijnsel. Dat betekent dat we het met onze cognitieve vermogens nog maar beperkt kunnen doorgronden. Dat hele stelsel van economische transacties die zich in ruimte en tijd afspelen, is te ingewikkeld om greep op te krijgen. Het gevolg daarvan is dat we het gevaar lopen er een te eenzijdig beeld van te hebben en daarop ons gedrag baseren. (Dit bericht is een vervolg op Het misverstand dat in "de economie" alles draait om concurrentie.)

Dat beeld kan in vele vormen eenzijdig zijn, maar het lijkt er op dat een bepaalde vorm het meest opduikt. Dat is de eenzijdigheid van het gelijkstellen van de markt aan competitie. Het is dat competitie-element dat het meest opvalt als je de markt vergelijkt met de Paleo Sociale Omgeving, de sociale vorm waarin onze verre voorouders werden geselecteerd op de vermogens tot samenwerking en collectieve onderdrukking van de statuscompetitie. (Vergelijk ook het baseline communisme van David Graeber.)

De ontwikkeling van de markt, samen met de opkomst van de landbouwsamenlevingen, leek er op te duiden dat je met zijn allen ook welvaart, juist welvaart!, en een geordende samenleving kon creëren door veel meer dan daarvoor te vertrouwen op de voordelen van het met elkaar concurreren. Dat kan er toe geleid hebben dat we teveel over het hoofd zien hoe essentieel het voor de goede werking van de markt is dat wij in staat zijn tot samenwerking op basis van onderling vertrouwen.

We weten dat vertrouwen tussen economische partners een grote bijdrage levert aan de efficiëntie van transacties of zelfs aan het tot stand komen van die transacties. Vandaar dat landen met een hoger onderling vertrouwen (generalized trust) ook de landen zijn met een hogere economische welvaart en groei. Zie bijvoorbeeld Trust and Growth (pdf) van Paul J. Zak en Stephen Knack uit 2001.

Maar dat is academische kennis en die is niet altijd evenveel bij iedereen beschikbaar. Er kan dus bij het algemene publiek of zelfs in de politiek een beeld ontstaan van de markt als het systeem waarin alles draait om competitie. En het lijkt er op dat dat beeld de afgelopen tientallen jaren nogal is gaan overheersen. Zo ongeveer sinds de tijd van Reagan in de Verenigde Staten en Thatcher in Groot-Britannië. Zeg maar de tijd van de opkomst van het neoliberalisme, eigenlijk de stroming die inderdaad altijd en overal de weldaden van concurrentie predikt.

Maar elke beweging roept op den duur een tegengestelde beweging op. Waardoor we nu weer meer meemaken dat economen er op gaan wijzen hoezeer de goede werking van de markt afhankelijk is van de menselijke bereidheid tot samenwerking op basis van onderling vertrouwen. Ik moest daaraan denken toen ik Six Reasons Why Economists Should Say Less About "Competition" van Timothy Taylor las, die daarin verwijst naar Emporiophobia (Fear of Markets): Cooperation or Competition? van Paul Rubin. Rubin legt daarin uit dat economen veel meer dan ze gewend zijn te doen aandacht zouden moeten besteden aan het economische belang van samenwerking. Interessante ontwikkelingen.

maandag 9 maart 2015

Hoe bestrijd je een cultuur van belastingontduiking, bijvoorbeeld in Griekenland?

Het Griekse ministerie van Financiën, onder de leiding van de nieuwe minister, de econoom Yanis Varoufakis, is doende met het uitwerken van een plan om belastingontduiking tegen te gaan. Zoals bekend, is belastingontduiking in Griekenland een soort volkssport. Naar ik begrijp wordt bijvoorbeeld de BTW massaal ontdoken. Dat schijnt te gebeuren door levering van goederen en diensten buiten de administratie te houden en dus geen bonnetjes uit te draaien. Er gaan als regel geen bonnetjes over de toonbank. Omdat vrijwel iedereen het doet, kun je wel spreken van een cultuur van belastingontduiking.

Het ministerie heeft nu een plan ontwikkeld om die cultuur te bestrijden. Het staat omschreven in de bijlage bij de brief die Varoufakis vorige week stuurde (pdf) aan Jeroen Dijsselbloem, de voorzitter van de Eurogroep van ministers van Financiën. Er is her en der wat laatdunkend over gedaan. Maar sociaalwetenschappelijk bekeken is enige waardering gepast. Dat probeer ik uit te leggen.

Dat belastingontduiking een cultuur is geworden houdt in dat de personen die zich er aan bezondigen naar persoonlijke geaardheid geen slechtere mensen zijn dan anderen die niet aan die cultuur deelnemen. Als je ze zou overhevelen naar andere omstandigheden, dan zouden ze zich anders gedragen. Denk even weer aan die bankiers die in hun functie als bankier geneigd zijn tot het plegen van fraude, maar alleen doordat er nu eenmaal in de bankensector een cultuur van fraude heerst. Als je ze anders aanspreekt dan als bankier, dan is hun fraudegeneigdheid niet groter dan die van anderen. Zie Bankiers zijn, als bankiers, oneerlijk - Dat wijst op een bankencultuur van bedrog.

Hoe bestrijd je dan zo'n cultuur? Niet door de mensen te willen veranderen, want daar ligt het probleem niet. Nee, de kern van een cultuurprobleem is een sociaal informatieprobleem, dat in de sociale wetenschappen bekend staat als pluralistic ignorance. Dat slaat op het verschijnsel dat iedereen een bepaald voor zichzelf profijtelijk gedrag eigenlijk afkeurt, maar dat men dat niet van elkaar weet.

Je denkt dus dat anderen belastingontduiking niet zo'n probleem vinden en er zich dus ook zonder morele scrupules aan overgeven. Dat gedrag zie je ook om je heen. Je zou wel bereid zijn om je belastingen te betalen, maar je wilt ook weer niet de enige zijn die dat doet. Je wilt wel moreel handelen, maar niet als sukkel worden gezien. Het "Ik ben wel goed, maar niet gek", dat kennen we allemaal.

Een oplossing van dat informatieprobleem kan er uit bestaan dat je voor elkaar krijgt dat een leverancier niet meer voetstoots kan aannemen dat zijn klant het normaal vindt dat de transactie zonder bonnetje verloopt. En dat kun je bereiken door mystery shoppers in te huren en aan het werk te zetten. Verklikkers dus, die er bij de opsporingsinstanties melding van maken wanneer ze een leverancier treffen die geen bonnetje levert. Eventueel rust je hen uit met cameraatjes om een en ander als bewijsmateriaal vast te leggen.

Nu zijn we geneigd om verklikken ook weer niet prettig te vinden, maar in dit geval misschien toch minder afkeurenswaardig dan belastingontduiking. Bovendien hoeft dat verklikken eigenlijk maar weinig te gebeuren. Als je maar luid en duidelijk in de media aankondigt dat zulke mystery shoppers op pad zullen gaan. Want dat kan al voldoende zijn om de verwachtingen te doorbreken. Niemand kan er meer voetstoots van uitgaan dat niemand een bonnetje verwacht.

En je geeft iedere leverancier een motief in handen voor goed gedrag zonder zichzelf meteen als sukkel te hoeven zien. Het motief namelijk dat je niet gepakt wilt worden.

Als je dat vergezeld zou laten gaan van een mediacampagne die beklemtoont dat het rechtvaardig is als iedereen zijn belasting betaalt, dan zou je een culturele verandering voor elkaar kunnen krijgen. Want dat iedereen dat eigenlijk ook rechtvaardig vindt, daar mag je wel van uitgaan. Je hebt kortom een sociaal informatieprobleem opgelost.

En laat dat nu precies zijn wat het Griekse ministerie van Financiën van plan is om te gaan doen.

zondag 8 maart 2015

Zondagochtendmuziek - Geoffrey Madge over historische opnamen van de Frühlingssonate

Luister maar: Wat vind je het mooiste? Niet alleen dat, maar ook waarom? Geoffrey Madge over historische opnamen van Beethovens Frühlingssonate.

vrijdag 6 maart 2015

Vriendschap? Of status? Waar het sociale leven van de adolescent om draait

De aard van het sociale leven van adolescenten is sterk institutioneel bepaald. Bepaald namelijk door de school en de regels die daar gelden. In het bijzonder de regel dat onderwijs groepsgewijs gevolgd wordt en dat groepen bestaan uit leerlingen van dezelfde leeftijd. Daardoor moeten adolescenten, en kinderen in het algemeen, hun weg zien te vinden in een groep van leeftijdsgenoten. Dat is niet een natuurlijke sociale omgeving, maar een die geconstrueerd is door de manier waarop wij ons onderwijssysteem vormgeven.

In de wijze waarop adolescenten in die kunstmatige sociale omgeving hun weg vinden, krijg je enig inzicht door het onderzoek naar sociale doelen van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Een recent voorbeeld van zulk onderzoek is de studie The Role of Goal Structures and Peer Climate inTrajectories of Social Achievement Goals During HighSchool (betaalpoort). Ik gebruik het als aanleiding om het een en ander te melden over dat onderzoek en de inzichten die het oplevert.

Dat onderzoek naar sociale doelen van leerlingen is er nog niet zo lang. Aanvankelijk waren onderzoekers op het terrein van het onderwijs er vooral in geïnteresseerd of leerlingen wel genoeg het doel nastreefden om op school goed te presteren. En dus deden ze onderzoek naar prestatiedoelen van leerlingen. In de hoop dat je die prestatiedoelen bij leerlingen zou kunnen aanwakkeren en zo de leerprestaties zou kunnen verbeteren.

Tot iemand ooit eens bedacht moet hebben, ik weet niet wie en wanneer, dat leerlingen op school ook een sociaal leven hebben en dat ze niet alleen voor de uitdaging staan om te presteren, maar ook voor die van de eisen van het sociale leven. Dat leidde het onderzoek in naar de sociale prestatiedoelen. Kennelijk met het idee dat op school alles om presteren draait, dus ook in het sociale leven.

Daaruit kwam het onderscheid naar voren tussen enerzijds het doel om jezelf sociaal te ontwikkelen en anderzijds het doel om populair te zijn. Het eerste doel zou je vriendschap kunnen noemen en het tweede status (in het onderzoek meestal populariteit genoemd). Ik licht kort toe wat beide inhouden.

Het doel vriendschap wordt, in de Social Achievement Goal Orientation Scale, gemeten met uitspraken als de volgende, waarvan je moet aangeven hoeveel je het er mee (on)eens bent:
  • In general, I strive to develop my interpersonal skills. 
  • I like friendships that challenge me to learn new things about myself.
  • I feel successful when I learn something new about how I relate to other people. 
  • It is important to me to work on improving the quality of my relationships with my friends
Als je zulke uitspraken onderschrijft, dan ben je dus sterk gericht op het aangaan en onderhouden van vriendschappen en op het ontwikkelen van de vaardigheden die daar voor nodig zijn. In de taal die ik op dit blog veel gebruik: je bent gemeenschapsgericht.

Maar je kunt ook meer op populariteit of status gericht zijn en dus op statuscompetitie. Want niet iedereen kan de hoogste status hebben. Uit het onderzoek naar dat populariteitsdoel komt dan weer het onderscheid naar voren tussen het nastreven van status en het vermijden van statusverlies. Volgens diezelfde schaal als hierboven wordt het nastreven van status gemeten met uitspraken als:
  • It is important to me to have “cool” friends.
  • I want to be friends with “popular” people.
  • It is important to me that others think of me as popular.
  • It is important to me to be seen as having a lot of friends.
En het vermijden van statusverlies met uitspraken als
  • My goal is to avoid doing things that would cause others to make fun of me.
  • I would be successful if I could avoid being socially awkward.
  • In social situations, I feel successful if I manage to avoid having others think I am a geek.
  • I try not to goof up when I am out with people
(Ik moest dat "goof up" even opzoeken en vond verprutsen als vertaling.) Als je dat eerste blokje uitspraken vergelijkt met de andere twee, dan kan je het grote onderscheid niet ontgaan. Het valt nagenoeg samen met het bij de lezers van dit blog bekende onderscheid tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag.

En als je dat onderscheid goed tot je laat doordringen, zou je op gedachten kunnen komen over wat het voor iemand betekent die meer op vriendschap gericht is dan wel meer op status. En als je dan kijkt naar het onderzoek dat daarnaar gedaan is, dan worden die gedachten  waarschijnlijk bevestigd. Want het blijkt dat adolescenten die meer het vriendschapsdoel nastreven, betere relaties met anderen hebben, een hogere zelfwaardering hebben, sociaal vaardiger zijn, meer persoonlijke groei ondergaan en meer pro-sociaal gedrag vertonen.

Daartegenover gaat dat nastreven van het statusdoel meer samen met problemen op sociaal vlak en daarover piekeren, meer agressie, minder gevoel van autonomie, minder goede relaties met anderen, minder persoonlijke groei, minder pro-sociaal gedrag, meer angstgevoelens en eenzaamheid en meer faalangst.

Let wel, dit alles gaat om samenhangen; over de oorzakelijke richtingen kun je je gedachten hebben.

Maar hoe dan ook, je zou wensen dat alle adolescenten in hoge mate dat vriendschapsdoel nastreven en dat statusdoel ver van zich werpen. Maar dat is helaas niet het geval. Uit onderzoek blijkt gelukkig meestal wel dat dat vriendschapsdoel onder de meeste adolescenten hoog scoort. Maar die twee vormen van het statusdoel, die onderling samenhangen, zijn ook ruim voorhanden.

Je kunt vermoeden, wat ik doe, dat onze institutie van de leeftijdshomogene schoolklas er toe bijdraagt dat dat statusdoel toch zo onmiskenbaar door leerlingen wordt nagestreefd. Zoals eerder gezegd, het ontbreken van oudere en jongere kinderen lokt uit tot strijd om populariteit en status. En dat staat in de weg van vriendschapsvorming.

Dat vermoeden vindt ondersteuning door de studie die ik in het begin van dit bericht noemde. Want de onderzoekers hebben die sociale doelen bij dezelfde leerlingen op verschillende tijdstippen gemeten. En dan blijkt dat leerlingen aanvankelijk, bij het begin van een nieuw schooljaar in een nieuwe klas, nog sterk fluctueren tussen die verschillende sociale doelen. Ze weten dan nog niet in wat voor sociaal klimaat ze terecht zijn gekomen.

Na verloop van tijd krijgen ze dat door en passen ze zich daarbij aan. Als ze een gunstig sociaal klimaat om zich heen zien, bijvoorbeeld dat leerlingen graag samenwerken in schoolactiviteiten, dan zie je ze opschuiven in de richting van dat vriendschapsdoel en weg van die statusdoelen. (Wat weer overeenkomt met de inzichten van de Dual Mode-theorie).

En ja, het is inderdaad zo dat de schoolprestaties beter zijn als leerlingen meer dat vriendschapsdoel nastreven. Die statusstrijd is demoraliserend. Kijk nog maar eens naar die negatieve effecten er van.

woensdag 4 maart 2015

Wat kunnen we leren en wat kunnen we niet leren van lokale experimenten met het onvoorwaardelijk basisinkomen?

Er komen experimenten met het onvoorwaardelijk basisinkomen. Marcel Canoy schrijft vandaag over een experiment dat in Leeuwarden op stapel staat. En politieke partijen buitelen over elkaar heen bij het bepleiten van zulke experimenten. Als ik het goed heb bijgehouden, zijn GroenLinks, de PvdA en D'66 nu voorstander.

Dat is een positieve ontwikkeling. Zie mijn eerdere bericht Is het Onvoorwaardelijk Basis Inkomen het sluitstuk in de opbouw van de verzorgingsstaat? Waarin ik er ook voor pleit om met experimenten te beginnen, om meer te weten te komen over de gedragseffecten. Full disclosure: Ik ben ondertussen toegetreden tot het Comité van Aanbeveling Onderzoek Basisinkomen.

Maar het denken staat niet stil. En ik vroeg me af wat je nu eigenlijk wel en wat niet kunt leren van zulke experimenten. Want de gedachte is eigenlijk steeds dat het gaat om lokale experimenten, Je geeft mensen in een bepaald omgrensd gebied dan een onvoorwaardelijk basisinkomen, in ruil waarvoor ze moeten afzien van hun rechten op uitkeringen en toeslagen.

Wat je dan kunt leren is hoe die mensen reageren op deze nieuwe omstandigheid. En dan staat al gauw de vraag voorop of ze zich wel of niet minder op de arbeidsmarkt zullen aanbieden. De vrees van tegenstanders van het basisinkomen is dat het arbeidsaanbod zal verminderen en dat zulks negatieve gevolgen zal hebben voor het economisch draagvlak voor de overheidsuitgaven, waaronder dus de uitgaven ten behoeve van dat basisinkomen. Dat is de vrees van de Oblomov-school, zo genoemd door Marcel Canoy, de vrees dus dat mensen lui zijn en minder gaan werken als ze gratis geld krijgen.

Er zijn goede redenen om daar anders over te denken. Zoals dat armoede negatieve gevolgen heeft voor het cognitieve functioneren, waardoor een neerwaartse spiraal kan ontstaan, omdat slecht cognitief functioneren weer de kans op armoede vergroot. En het lijkt er op dat je die spiraal kunt doorbreken door eenvoudigweg met een basisinkomen de armoede te doorbreken. Zie Hoe te verklaren dat armen verstandige dingen doen met het geld dat je ze geeft?

Een lokaal experiment kan dus wel inzicht geven in de aard van het effect op het arbeidsaanbod. Maar dat is maar een beperkt inzicht omdat effecten op het, zeg maar, "systeemniveau" niet kunnen optreden. Daarmee doel ik er op dat het basisinkomen het mogelijk maakt om hogere eisen te stellen aan de kwaliteit van een baan. Onveilige omstandigheden op het werk? Geen flexibele werktijden? Geen zorgverlof? Zwaar en ongezond werk? Als je kunt terugvallen op je basisinkomen, wordt het gemakkelijker om een baan met slechte arbeidsomstandigheden te weigeren. En dat betekent weer dat werkgevers geprikkeld worden om betere banen aan te bieden. Wat natuurlijk vervolgens betekent dat mensen zulke banen eerder accepteren, waardoor het arbeidsaanbod dus toeneemt.

Het risico met lokale experimenten is dus dat je alleen iets leert over die individuele effecten op het arbeidsaanbod, niet over de systeemeffecten. Want het is niet te verwachten dat de invloed van het experiment zo groot is dat ook werkgevers er hun gedrag door zullen laten veranderen.

En stel dat een lokaal experiment uitwijst dat het arbeidsaanbod afneemt, dan zullen tegenstanders triomfantelijk uitroepen: Zie je wel, dat zei ik toch? Terwijl dat systeemeffect misschien wel veel belangrijker is, maar wie heeft daar dan nog aandacht voor?

Ik ben dus wel wat bezorgd over dat enthousiasme voor zulke lokale experimenten.

dinsdag 3 maart 2015

CPB kritiseert het bezuinigings- en hervormingsbeleid

In de vandaag verschenen Policy Brief De Nederlandse consumptie. Goede tijden, slechte tijden levert het Centraal Plan Bureau kritiek op het hervormings- en bezuinigingsbeleid van het huidige en de voorgaande kabinetten. Maar die kritiek is verborgen in de laatste alinea en zou wel eens weinig aandacht kunnen krijgen.

Wat is het geval?  Het CPB rekent voor dat de consumptie van de Nederlandse huishoudens sterker fluctueert dan in de andere Europese landen. Anders gezegd, de volatiliteit van de Nederlandse particuliere consumptie is opvallend hoog. Dan weer geven we heel veel uit en dan weer houden we de hand op de knip.

Dat heeft twee grote nadelen. Het eerste is dat mensen zich prettiger voelen bij een stabieler consumptiepatroon. Een zelfde gestage toename is aangenamer dan een toename met allerlei fluctuaties. En aangenomen dat die volatiliteit voortkomt uit inkomensveranderingen of verwachte inkomensveranderingen, is dat fluctuerende bestedingspatroon dus een gedwongen aanpassing aan veranderende omstandigheden. Zie ook het bericht Mensen hebben liever een gestage geringere inkomenstoename dan een per saldo grotere, maar met ups en downs voor meer informatie.

Maar er is ook een nadelig effect op de gehele economie. Bedrijven moeten zich aanpassen aan de veranderende vraag en de economische conjunctuur wordt volatieler. Waardoor vaker perioden voorkomen met hoge werkloosheid. Volgens het CPB is het zelfs zo dat de sterkere fluctuatie in het Nederlandse bbp (bruto binnenlands product) dan in andere landen volledig voortkomt uit die opvallende volatiliteit van onze particuliere consumptie. We hebben het dus wel over iets.

Oké, maar waardoor komt het? Doordat wij zoveel (verplicht) sparen én zo veel schulden hebben dat er minder over is om uit te geven. Denk aan onze pensioenen en onze hypotheken. We beschikken over minder liquide middelen dan de Fransen, de Duitsers, de Belgen en de Oostenrijkers. Genoeg vrij beschikbaar spaargeld om schokken op te vangen hebben we niet. En dan moeten we dus onze consumptie aanpassen als het even wat minder goed gaat.

Wat te doen? Het CPB geeft verschillende opties, zoals het mogelijk maken om pensioenopbouw te gebruiken voor hypotheekaflossing, meer huizen bouwen als de vraag toeneemt, zodat de prijzen stabieler blijven, en het variabel maken van de pensioeninleg.

Maar tenslotte is er ook de optie om die volatiliteit te laten bestaan en er als overheid, in je macro-economische beleid, beter mee om te gaan. En dan wordt het interessant, want, tja, macro-economisch beleid, dat is in Den Haag, en trouwens in Europa, niet in de mode. Het CPB vermijdt ook de term. In plaats daarvan gaat het over actief begrotingsbeleid.

We weten dat dat inhoudt dat je als overheid de bestedingen moet opvoeren als de particuliere sector massaal bespaart en schulden aflost. We zitten dan in de spaarparadox. Omdat de bestedingen van de een de inkomsten van de ander zijn, moet er iemand blijven besteden en die rol kan dan alleen nog toevallen aan de overheid. Denk even terug aan Jan Pen in 1965 en de onmiskenbare terugval in publieke kennis.

Nu gaat het CPB niet zo ver dat het actief begrotingsbeleid ronduit aanbeveelt. Want in dat verband noemt het als bezwaren dat daarvoor het verloop van de conjunctuur goed moet kunnen worden voorspeld en dat nieuwe bestedingen tijdig geëffectueerd moeten kunnen worden. Die bezwaren zijn lang niet altijd doorslaggevend, maar het is nu eenmaal nog steeds het Haagse mantra om te doen alsof dat wel zo is.

Maar dan komt tenslotte de kritiek van het CPB op het Haagse bezuinigings- en hervormingsbeleid. Want oké, macro-economisch beleid is dan weliswaar uit den boze, maar om nu als overheid te gaan bezuinigen en te hervormen in een tijd van recessie, dat kan natuurlijk nooit verstandig zijn. Het CPB zegt het netter, maar daar komt het op neer. Juist door dat hervormings- en bezuinigingsbeleid zijn immers lasten verschoven van het overheidsbudget naar dat van de burgers. Die daardoor nog meer geprobeerd hebben om hun bestedingen terug te brengen. En dus nog meer volatiliteit.

Waardoor, zoals bekend, behalve in Den Haag en in de Nederlandse media, de crisis onnodig langer duurt. We mogen tevreden zijn dat het CPB deze kritiek nu naar voren brengt, zij het verstopt in een laatste alinea.

Ik dacht ook nog even terug aan dat vernietigende rapport van de Brusselse denktank Bruegel over het Nederlandse bezuinigingsbeleid. En bedacht dat minister Kamp nu wel mooi excuses aanbiedt aan de Groningers voor het hebben verwaarloosd van de risico's van gaswinning, maar dat we hopelijk ooit nog eens meemaken dat een toekomstige regering zijn excuses aanbiedt aan de Nederlandse bevolking voor het rampzalige bezuinigingsbeleid dat nu al jaren gevoerd wordt.

Update. Zie nu, november 2015, ook het CPB-rapport Macro-economie bij balansproblemen en in de liquiditeitsval van Lukkezen, Jacobs en Kool, waarin gehakt wordt gemaakt van het bezuinigingsbeleid. Zeer actueel bij het huidige trage herstel, als het al een herstel is en niet een stagnatie. Citaat (p.5):
Ontsnappen aan economische stagnatie –veroorzaakt door zware balansproblemen en een aanhoudende nulondergrens – kan alleen als anticyclische maatregelen zo krachtig zijn dat de onderbesteding wordt weggenomen en de output gap volledig wordt gedicht. Dan zullen zowel vraag als prijzen gaan stijgen. Balansproblemen nemen dan verder af en de economie groeit vanzelf uit de nulondergrens. Wanneer de economie onvoldoende krachtig wordt gestimuleerd, zal de opleving slechts tijdelijk zijn. De economie valt na deze opleving weer terug in de (schuld)deflatiespiraal.

maandag 2 maart 2015

Nieuwe aanwijzingen voor het misverstand opvoeding en de de mythe van de opvoedbaarheid

Ooit hebben we eens bedacht dat bij de goede ontwikkeling van kinderen alles draait om de goede opvoeding door de ouders. Het is in onze maatschappij niet gegarandeerd dat kinderen zich gunstig ontwikkelen, dat ze verantwoordelijkheid leren dragen voor zichzelf en voor anderen. Het is niet zeker dat ze in een positief ontwikkelingstraject terecht komen, wat o.a. wil zeggen dat ze het goed doen op school en dat ze geen last krijgen van gedragsproblemen of van depressie, eetstoornissen, zelfbeschadiging en suïcidale gedachten. Maar om voor elkaar te krijgen dat het met kinderen goed gaat, is het eerst en vooral nodig dat ze goed worden opgevoed.

Ik noemde dat eerder de mythe van de opvoedbaarheid. Zie Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God en De hechtingstheorie van Bowlby en de mythe van de opvoedbaarheid. Met de achterliggende gedachte dat kinderen in onze maatschappij al heel snel doorhebben dat ze hun toekomstige leven niet in het ouderlijk gezin zullen doorbrengen en zich dus oriënteren op de buitenwereld. Wat vooral de wereld is van de leeftijdsgenoten, de peers. Waardoor de invloed van die buitenwereld op hun latere gedrag veel groter is dan de invloed van de ouders. En dat heeft er natuurlijk mee te maken dat onze gezinnen vergaand sociaal zijn geïsoleerd.

Toch is de neiging groot om te denken dat ouders heel veel invloed op hun kinderen hebben. En dat het dus goed is om te bevorderen dat ouders hun kinderen goed opvoeden. Die gedachte ligt ook ten grondslag aan ons jeugdbeleid, aan de opvoedondersteuning en aan al die andere opvoedinterventies. Zie Jeugdzorg en de taaie mythe van de opvoedbaarheid.

Mijn betoog over die mythe van de opvoedbaarheid is sterk beïnvloed door het voor het eerst in 1998 verschenen boek The Nurture Assumption. Why Children Turn Out The Way They Do van Judith Rich Harris, vertaald als Het misverstand opvoeding. Harris laat in dat boek zien dat het vele onderzoek dat suggereert dat ouders door hen op te voeden (of niet) zoveel invloed op hun kinderen hebben, er aan lijdt dat geen rekening is gehouden met de genetische component. Door de genetische overeenkomst tussen ouders en hun kinderen ontstaat ook altijd een deel van de overeenkomsten in hun gedrag. Als bijvoorbeeld ouders snel agressief zijn, dan dragen ze die aanleg over op hun kinderen. Rechtstreeks, via de gemeenschappelijke genen, en daarbovenop via de huiselijke omgeving, waar geweld nogal eens wil voorkomen.

Wat zou er gebeuren als je onderzoek zou kunnen doen waarin je biologische kinderen en geadopteerde kinderen vergelijkt? Als de stelling van het misverstand opvoeding klopt, dan zou je moeten zien dat je bij die biologische kinderen wel effecten ziet van het opvoedingsgedrag van de ouders, maar bij de geadopteerde kinderen niet. En dan zou dus blijken dat het hele "opvoedingseffect" weg verklaard wordt door de genetische component.

Precies zulk onderzoek is nu net verschenen. Het gaat om de studie The role of parenting in the prediction of criminal involvement: Findings from a nationally representative sample of youth and a sample of adopted youth (betaalpoort). De onderzoekers keken naar de invloed van verschillende kenmerken van de ouders op de kans dat hun kinderen met de politie in aanraking kwamen, werden veroordeeld of gedetineerd waren geweest. De kans zeg maar op een vorm van negatief ontwikkelingstraject. Bij die ouderkenmerken ging het om zaken als betrokkenheid bij de kinderen, de zorg voor de kinderen en de mate van intimiteit (alles zoals gezien door het kind).

Het blijkt dan dat er bij de biologische kinderen wel significante verbanden bestaan tussen de ouderkenmerken en de kans op dat negatieve ontwikkelingstraject, maar bij de geadopteerde kinderen in het geheel niet.

En dat is dus een aanwijzing dat die invloed van de biologische ouders op hun kind bovenal tot stand komt door de genetische component. Dat is interessant, want eerdere aanwijzingen kwamen vooral uit het bekende tweelingenonderzoek, waarin broers/zussen, twee-eiige en een-eiige tweelingen worden vergeleken. Er valt wat voor te zeggen dat de beste vergelijking is die tussen biologische en geadopteerde kinderen. En de uitkomst daarvan blijkt dus overeen te komen met de stelling van het misverstand opvoeding en met die van de mythe van de opvoedbaarheid.

zondag 1 maart 2015

Zondagochtendmuziek - Carolina Chocolate Drops :: Full Session via Liveset

Ze kwamen al eerder voorbij, de Carolina Chocolate Drops. Maar wat een heerlijke band. Mocht je het zo nu en dan niet meer zo zien zitten, luister en kijk dan naar de Carolina Chocolate Drops. Onweerstaanbaar. De Guardian schreef:
An appealing grab-bag of antique country, blues, jug band hits and gospel hollers, all given an agreeably downhome production. The Carolina Chocolate Drops are still the most electrifying acoustic act around.