maandag 30 oktober 2023

De moraal is terug - Over de wettelijk geregelde zorgplicht en maatschappelijk verantwoord ondernemen

Mensen zijn morele wezens.Tegenover het statuscompetitiepatroon, waarin het ieder-voor-zich geldt, kent de menselijke sociale natuur ook het gemeenschapspatroon, dat ons voorhoudt dat iedereen meetelt. Dat gemeenschapspatroon is in de loop van de mensheidsgeschiedenis ontstaan om samenwerking en delen te bevorderen en daarmee de grote nadelige effecten van het statuscompetitiepatroon tegen te gaan. Het is cruciaal geweest voor de overleving van de menselijke soort en is dat nog steeds.

Maar dat inzicht is niet altijd geprononceerd in het menselijk denken aanwezig. Zo is de transformatie naar de marktmaatschappij, toen de markt zich als nieuw sociaal domein ontwikkelde, steeds begeleid geweest met de gedachte dat in dat nieuwe domein het gemeenschapspatroon niet hoefde, ja zelfs niet behoorde, te gelden. Karl Polanyi (1886 - 1964) omschreef het ontstaan van die gedachte als de grote waterscheiding aan het eind van de achttiende eeuw. Zie Na de morele luchtledigheid waarin we de economie zich hebben laten ontwikkelen, moeten we terug naar de maatschappij als moreel project - En over Polanyi's waterscheiding rond 1780.  

Sinds die waterscheiding kennen we het moreel luchtledige vak economie, dat de zoveel mogelijk ongereguleerd markt aanprijst als primaire bron van welvaart, waartegenover de overheid zich zoveel mogelijk zou moeten terugtrekken. De overheid als drager van het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon wordt in het theoretische apparaat van dat vak genegeerd. De markt moest zijn weldadige werk kunnen uitvoeren en dat moest in het invloedrijke betoog van Milton Friedman in 1970 betekenen dat ondernemingen zich uitsluitend dienden te laten leiden door het doel van winstmaximalisatie ten behoeve van hun aandeelhouders. Het zou juist verkeerd zijn om morele overwegingen daarbij te laten meewegen. Zie Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding

Hoewel die invloed dus groot was, zien we nu al jaren een terugtrekkende beweging, ja, zelfs een beweging in omgekeerde richting. Na decennia van neoliberale politiek komen we nu zo langzamerhand tot de conclusie dat de maatschappij, inclusief de markt, een moreel project is.  

Die ontwikkeling speelt zich enerzijds af in de vorm van pleidooien voor een wettelijke plicht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, dus een plicht tot het meenemen van morele overwegingen in het ondernemersgedrag. 

En anderzijds in het opduiken van de gedachte van een wettelijk verankerde zorgplicht voor marktdeelnemers, dus niet alleen ondernemingen, maar ook burgers en zelfs overheidsinstellingen. Zo'n wettelijk geregelde algemene zorgplicht is er al sinds 2014 voor banken, als afronding van een ontwikkeling naar een civiele bijzondere zorgplicht die al eind jaren negentig was begonnen. Zie het boeiende betoog De bijzondere zorgplicht van financiële dienstverleners onder toezicht
van Ilan de Vré uit 2014.

Actueel in dat verband van de zorgplicht is de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024. In die wet wordt een algemene zorgplicht ingevoerd voor alle activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Die Omgevingswet komt in de plaats van wetgeving omtrent natuurbescherming, milieubeheer en bodembescherming, waarin ook al sprake was van zorgplichten. Naast die zorgplicht kent de Omgevingswet ook een algemeen verbod op activiteiten of het nalaten van een activiteit als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan. Zie Zorgplicht in de Omgevingswet en Nieuwe omgevingswet regelt alles voor de omgeving. 

Het boeiende van deze ontwikkeling is dat die zorgplicht weliswaar wettelijk verankerd wordt en bestuursrechtelijk en strafrechtelijk handhaafbaar is, maar niet volledig wordt omschreven. Hij gaat verder dan de plicht tot het opvolgen van specifieke, uitgeschreven regels. 

Dat betekent niets anders dan dat bedrijven (en burgers) de verantwoordelijkheid krijgen toebedeeld om zelf ervoor te blijven zorgen dat hun handelen geen schadelijke gevolgen heeft voor de omgeving (en dus voor anderen). En dat kun je weer niet anders interpreteren dan dat moreel verantwoord gedrag verwacht wordt. Waarin iedereen meetelt en waarin dus anderen niet mogen worden geschaad. Gedrag dat nimmer vooraf precies valt te specificeren. Maar dus wel wettelijk verplicht wordt. Met uiteindelijk de mogelijkheid dat de rechter van geval tot geval zal kunnen beoordelen of aan die zorgplicht voldaan is.

Het zijn heel belangrijke ontwikkelingen. Waarbij niet altijd beseft lijkt te worden dat ze dat betoog van Milton Friedman uit 1970 dat bedrijven niets anders behoren te doen dan hun winst te maximaliseren ten behoeve van hun aandeelhouders wel heel ver achter zich laten. 

En waarbij dat moreel luchtledige vak economie aan de zijlijn staat en geen enkele positieve rol speelt.

zondag 29 oktober 2023

Zondagochtendmuziek - Daniel Barenboim & West-Eastern Divan Live in Geneva: Beethoven, Tchaikovsky, Sibelius, Verdi...

 

Het Concert voor de vrede, door het West-Eastern Divan Orchestra onder leiding van Daniel Barenboim in de Victoria Hall in Genève. Het orkest werd opgericht door Edward Said en Daniel Barenboim en bestaat uit Israëlische en Palestijnse musici. Klik door naar YouTube.

dinsdag 24 oktober 2023

Wat binnen dat gedragseconomische denken als een ad hoc inzicht opduikt, is theoretisch ingebed in de Dual-Mode-theorie

Er is al heel veel onderzoek gedaan door gedragseconomen naar de voorwaarden waaronder mensen bereid zijn tot gemeenschapsgedrag. Het gaat dan vrijwel altijd over gedrag in speltheoretische situaties waarin mensen moeten kiezen tussen iets weggeven of niet of tussen samenwerking in een publieke goed-dilemma in plaats van profiteren van de samenwerking van anderen. Gemeenschapsgedrag wordt dan meestal aangeduid als altruïsme of vrijwillige coöperatie en het tegenovergestelde statuscompetitiegedrag als egoïsme of defectie. Binnen deze onderzoekslijn is er nu de nieuwe studie The behavioral mechanisms of voluntary cooperation across culturally diverse societies: Evidence from the US, the UK, Morocco, and Turkey

De onderzoekers vroegen studenten in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Marokko en Turkije om een keuze te maken in zo'n publieke goed-dilemma. Dat had het voordeel van vergelijkbaarheid tussen verschillende culturen. Wel ging het om slechts geringe aantallen studenten per land (128, 92, 80 en 88). Ze sloten aan bij resultaten van veel van dat eerdere onderzoek, die hebben laten zien dat die vrijwillige samenwerking meer voorkomt als mensen datzelfde gedrag ook van anderen verwachten en als mensen verwachten dat anderen met sancties zullen reageren op defectie. 

Daar komt dan uit dat de verschillen tussen de vier landen in de mate van samenwerking vooral verklaard worden uit de verschillen in de verwachtingen van het gedrag van anderen. De Amerikaanse en Engelse studenten verwachten meer samenwerking van anderen dan de Marokkaanse en Turkse studenten en kiezen in lijn daarmee ook vaker voor samenwerking. De onderzoekers interpreteren dat als een aanwijzing dat de Amerikaanse en Engelse studenten in hun dagelijks leven meer de ervaring hebben dat anderen bereid zijn tot samenwerken en zijn te vertrouwen dan de Marokkaanse en Turkse studenten. En dat dus culturele verschillen eruit bestaan dat de verwachtingen over het gedrag van anderen verschillen.

Wat valt daar meer in het algemeen, dus theoretisch, over te zeggen? 

Gedragseconomen zijn geneigd tot economisch denken, dus tot het interpreteren van gedrag als rationeel. In de zin van afweging van kosten en baten en in de zin van voor-wat-hoort-wat (quid pro quo). Dat verklaart deels waarom ze in al dat onderzoek zo geïnteresseerd waren in het effect van die verwachtingen over het gedrag van anderen en in het effect van sancties. Sancties zijn op te vatten als kosten. En die verwachtingen van anderen zouden kunnen passen in het voor-wat-hoort-wat: ik wil wel samenwerken, maar alleen als anderen dat ook doen. Vandaar dat gedragseconomen het dan graag over voorwaardelijke samenwerking hebben. 

Maar strikt rationeel bekeken, zou dat gedrag niet kunnen bestaan. Ook als anderen bereid zijn tot samenwerken, blijft het voor jou nog altijd rationeel om dat niet te doen. Je vermijdt dan de kosten van de samenwerking en profiteert wel mee van de samenwerking van anderen. Gezien vanuit de economische rationele keuzetheorie is de gedachte van voorwaardelijke samenwerking een vreemde eend in de bijt, een ad hoc vondst.

Maar kijk er nu eens naar met de blik van de Dual Mode-theorie. Dan herken je dat voorspelde effect van de verwachtingen van het gedrag van anderen meteen als een implicatie van Stelling 2. Die houdt immers in dat gemeenschapsgedrag wordt uitgelokt door het gemeenschapsgedrag van anderen (en statuscompetitiegedrag door hetzelfde gedrag van anderen). Dat gemeenschapsgedrag van anderen creëert immers de sociale veiligheidsgevoelens die het sociale betrokkenheidssysteem activeren en als dat actief is, vertrouw je anderen en heb je het beste met hen voor. 

Wat dus binnen dat gedragseconomische denken als een ad hoc inzicht opduikt, is theoretisch ingebed in de Dual-Mode-theorie. Anders gezegd, dat gedragseconomisch onderzoek over voorwaardelijke samenwerking is een empirische ondersteuning van die theorie.

maandag 23 oktober 2023

De democratie is overleg tussen gelijken, niet alleen tussen politieke partijen, maar vooral ook daarbinnen - Van profilering en polarisatie terug naar het democratisch overleg

Sociaalwetenschappelijk gezien is de democratie de institutionele vormgeving van onze morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee op het niveau van de nationale staat. Iedereen-telt-mee in de zin van het algemeen kiesrecht. Iedereen-telt-mee in de zin van de onafhankelijke rechtspraak, waarin ieder gelijk is voor het recht. En iedereen-telt-mee in de zin dat gezocht dient te worden naar wat het beste beleid voor allen is. De democratie behoort dus tot het domein van de horizontale relaties, van de menselijke waardigheid waar iedereen gelijkelijk aanspraak op kan maken. En in dat domein overleggen we met elkaar over welke besluiten het beste genomen kunnen worden.

Dat is een heel cruciaal inzicht omdat we in de menselijke sociale natuur naast het gemeenschapspatroon ook het daaraan tegengestelde statuscompetitiepatroon kennen. In dat patroon telt helemaal niet iedereen mee. Integendeel, in dat patroon hoort de een over de ander te overheersen of de ene groep over de andere groep. Er hoort geheerst en onderdrukt te worden. De resulterende statushiërarchie (of autocratie of oligarchie) behoort tot het domein van de verticale relaties, waarin de notie van menselijke waardigheid is ingeruild voor neerwaartse intimidatie en vernedering en opwaartse onderdanigheid en kruiperij. In de statushiërarchie wordt niet overlegd, maar worden bevelen uitgevaardigd en opgevolgd en worden met de nodige eerbied verzoeken gedaan die wel of niet worden ingewilligd.

Terug naar de democratie. Op het niveau van de nationale staat kennen we de vertegenwoordigende democratie, waarin gekozen politici, meestal in het verband van een politieke partij, in het parlement, als hoogste wetgevende orgaan, overleggen en besluiten. Hoe kan dat overleg het beste plaats vinden? 

Er zijn twee aanleidingen om daar bij stil te staan. De eerste is dat er politici in het parlement kunnen worden gekozen die terughoudend staan tegenover de democratie of die zelfs willen afschaffen. Want ze hebben de overtuiging dat juist niet iedereen hoort mee te tellen. Ze willen de democratie inruilen voor een statushiërarchie waarin zij en hun medestanders het voor het zeggen hebben. Anderen horen zich daarbij neer te leggen en, mochten ze daartoe niet bereid zijn, het land uit te worden gezet ("deportaties") of anderszins te worden uitgeschakeld ("tribunalen"). Denk wat ons land betreft aan de politici van de PVV en het FvD en de stemmers op die twee partijen.

Uiteraard kun je met politici die de democratie willen afschaffen niet het soort overleg hebben waarvoor het bestaan van de democratie een vereiste is. Je verkeert dan immers in verschillende werelden. Door dan toch het gesprek aan te gaan met antidemocraten creëer je alleen maar verwarring en verschaf je hen de legitimiteit die ze niet verdienen. Sterker, in een democratie hoort de rechter zich erover te buigen of een mogelijk antidemocratische partij niet zou moeten worden verboden. Zolang dat laatste niet gebeurd is, horen democratische partijen en politici duidelijk te maken dat overleg, laat staan onderhandeling of samenwerking, met antidemocratische partijen niet tot de mogelijkheden behoort. Er hoort een zogenaamd cordon sanitaire te worden opgetrokken.

En de tweede aanleiding is dat je je kunt afvragen of dat democratische overleg uitsluitend in het parlement of juist ook binnen de politieke partijen hoort plaats te vinden. Joop van den Berg pleit in dat verband voor pluriformere partijen waarbinnen meningen kunnen verschillen en waar discussie plaats vindt. Zie Naar pluriformer partijen. Dat is in feite een pleidooi voor minder en grotere partijen, dus tegen de versplintering van het politieke landschap. 

Die versplintering is er sinds de jaren zestig van de vorige eeuw overduidelijk geweest. Terwijl er in 1948 maar 8 partijen aan de verkiezingen meededen, waren er in 1971 al 28 partijen. Dat was toen een record, dat geëvenaard werd in 1981, 1986 en 2017. En dat in 2021 werd verbroken met 37 deelnemende partijen. Die cijfers tref je aan op de pagina Aantal deelnemende partijen Tweede Kamerverkiezingen van Parlement.com. Waar je trouwens ook leest dat er in 1933 maar liefst 54 partijen deelnamen! Net als nu in een periode met grote maatschappelijke onzekerheid door toenemende ongelijkheid en financieel-economische instabiliteit.

Dat doet vermoeden dat die versplintering een reactie is op het falen van de grote bestaande partijen in het verschaffen van bestaanszekerheid en een iedereen-telt-mee beleid. Een falen dat kennelijk gepaard moet gaan met het sluiten van de gelederen, het ontmoedigen van interne discussie. 

En daarmee zijn de voorwaarden geschapen voor de overheveling van overleg binnen een paar grote partijen, als interne voorbereiding op de vaststelling van verkiezingsprogramma's en partijstandpunten, en overleg in het parlement tussen de vertegenwoordigers van die partijen, naar uitsluitend overleg, maar ook vooral polarisatie, tussen een veelheid van kleinere partijen in dat parlement. Het "overleg" vindt dan overwegend in het parlement plaats, waar al die partijtjes vooral bezig zijn met zichzelf te presenteren met het oog op de kiezersgunst en een paar zeteltjes meer bij de volgende verkiezingen. 

Er is dan nauwelijks nog werkelijk overleg, dat immers bedoeld is om te overtuigen, maar ook om mogelijkerwijs overtuigd te worden. En dat leidt tot het bekend geworden verschijnsel van de motie-inflatie. Dieuwertje Kuijpers meldde in Vrij Nederland dat er in 1987 nog 387 moties werden ingediend, maar dat dit in 2022 was opgelopen tot een recordaantal van 5.045. Moties die niet een uitkomst zijn van overleg en compromis tussen partijen, maar integendeel dienen om zich als partij te profileren. Overleg maakt plaats voor profilering en polarisatie.

De wal keert misschien het schip, doordat allerlei partijtjes op den duur geen standhouden. Maar er is ook nog de mogelijkheid dat partijen die politiek dichtbij elkaar liggen, elkaar opzoeken en met één lijst aan de verkiezingen deelnemen. Zoals GroenLinks en de PvdA nu doen. Dat is ook aantrekkelijk omdat het bij een zo groot aantal partijen al gauw lukt om de grootste te worden. 

En het leidt er automatisch toe dat het overleg binnen de partij weer meer gaat voorstellen. En dus dat er meer tolerantie groeit voor interne pluriformiteit.

zondag 22 oktober 2023

donderdag 19 oktober 2023

Kinderen hebben een gemeenschapsomgeving nodig om goed op te groeien. In plaats daarvan is er de "opvoed-omgeving".

Er zijn velerlei aanwijzingen dat de sociale omgeving waarin kinderen opgroeien de afgelopen halve eeuw sterk is veranderd. Kinderen zijn steeds meer tijd gaan doorbrengen in het gezelschap en onder toezicht van de eigen ouders. Zie (uit 2016) Tijd die ouders met hun kinderen doorbrengen sinds 1960 gestegen - Nee, dat is geen gunstige ontwikkeling. Een deel van die toename lijkt eruit te bestaan dat kinderen vaker door ouders naar school of andere activiteiten worden gebracht en daar worden opgehaald in plaats van dat ze zich zelfstandig verplaatsen. En een ander deel kan er mee samenhangen dat gezinnen meer sociaal geïsoleerd zijn geraakt, waardoor kinderen minder tijd zijn gaan doorbrengen met in de buurt wonende grootouders, andere familieleden en vrienden van de ouders. Zie de eerdere berichten op dit blog over het sociaal isolement van gezinnen.

Ik ben in 1943 geboren en opgegroeid met grootouders en andere familie die in dezelfde straat woonden en veel andere familie binnen een straal van enkele kilometers. Mijn indruk is dat zulks in die tijd niet ongewoon was en tegenwoordig wel.

Er zijn bovendien aanwijzingen dat de tijd die kinderen op school doorbrengen en die ze aan huiswerk besteden is toegenomen. De auteurs van de pas verschenen studie Decline in Independent Activity as a Cause of Decline in Children’s Mental Well-being: Summary of the Evidence noemen zulke aanwijzingen voor de Verenigde Staten. Voor Nederland ken ik zulke aanwijzingen niet. Wel weten we dat er voor kinderen voor en buiten de school sinds de jaren zestig van de vorige eeuw de peuterspeelzalen, de formele kinderopvangvoorzieningen en de buitenschoolse opvang kwamen. Een toename dus van de tijd die kinderen onder toezicht doorbrengen. Dat opgeteld bij de toegenomen tijd die kinderen samen met ouders doorbrengen, moet wel betekenen dat er steeds minder tijd is overgebleven waarin kinderen zelfstandig met andere kinderen op straat of in de buurt spelen of in gezelschap van andere volwassenen doorbrengen.

In diezelfde studie bespreken de auteurs, Peter Gray, David F. Lancy en David F. Bjorklund, de aanwijzingen dat gedurende diezelfde periode het mentale welzijn van kinderen is afgenomen. Ze halen Amerikaanse cijfers aan die wijzen op een toename van angststoornissen tussen 1956 en de late tachtiger jaren bij kinderen van 9 tot 11 jaar en van depressie bij middelbare scholieren tussen 1950 en 2002. Recentere cijfers laten zien dat 36,7 procent van de middelbare scholieren tussen 14 en 18 jaar aangeven in het afgelopen jaar last te hebben gehad van aanhoudende gevoelens van triestheid en hopeloosheid. Geheel in lijn daarmee nam het zelfmoordcijfer van kinderen jonger dan 15 jaar fors toe. 

Wat Nederlandse cijfers betreft, weten we dat recentelijk van jaar op jaar ongeveer 1 op de 3 jongeren aangeeft in de laatste vier weken mentale klachten te hebben ervaren (gevoelens van stress, angst of somberheid) en dat ongeveer 14 procent aangeeft wel eens tot heel vaak serieus aan zelfdoding te hebben gedacht (RIVM, Mentale gezondheid jongeren). 

Doordat zulke cijfers ook zo nu en dan in het nieuws komen, kun je aannemen dat ze bij een groot publiek bekend zijn. Zo bekend dat het gevaar dreigt dat ze als "normaal" worden gezien. Waardoor ook de neiging ontstaat om er over na te denken in termen van individuele problemen met individuele oorzaken. Er is iets aan de hand met die jongeren die mentale klachten hebben en dus moeten die worden geholpen. Dat we hier met een collectief probleem hebben te maken, dreigt dan uit beeld te raken.

Precies daarover maken de ontwikkelingspsychologen Peter Gray en David F. Bjorklund en de antropoloog David F. Lancy zich zorgen. Ze wijzen er op dat het een, de verandering in de omgeving waarin kinderen opgroeien, te maken heeft met het ander, die toename van mentale klachten. Voor een gunstige ontwikkeling hebben kinderen het nodig om zelfstandig en samen met andere kinderen hun omgeving te leren verkennen en daarbij te ervaren hoe het is om met risico's om te gaan. Ook moeten ze leren om verantwoordelijkheden te dragen in een sociaal rijkere omgeving dan alleen die van de eigen ouders, de leraren en toezichthouders en die van de leeftijdsgenoten op school. (Een interessante verwijzing is die naar dit artikel dat vorig jaar in Nature verscheen: Young people need experiences that boost their mental health.) 

In termen van de Dual Mode-theorie: kinderen zouden in een sociaal veilige omgeving, dus een gemeenschapsomgeving, moeten opgroeien, maar wat wij kinderen tegenwoordig aanbieden is een "opvoed-omgeving". Dat is een omgeving waarin hen verteld wordt, door ouders en de school, hoe ze zich behoren te gedragen. We geloven dat alles goed komt als kinderen maar goed worden opgevoed. Ik noemde dat de mythe van de opvoedbaarheid. Het geloof in die mythe is een duidelijke aanpassing aan die veranderde sociale omgeving. Als kinderen nu eenmaal zoveel tijd doorbrengen met de eigen ouders en andere "toezichthouders", dan zit er niets anders op dan diegenen de taak toe te wijzen om "op te voeden". Waarbij we er tevens weinig oog voor hebben dat kinderen op school zich moeten zien te handhaven in de groep van leeftijdsgenoten, die gemakkelijk aanzet tot statuscompetitie en pesten (Minder pesten door kleinere scholen en leeftijdsgemengde groepen.) Er komt al met al maar weinig terecht van die gemeenschapsomgeving die kinderen zo nodig hebben.

De negatieve effecten van dat opgroeien in een sociaal arme opvoed-omgeving zijn er volgens Gray, Lancy en Bjorklund op korte en op lange termijn. Op de korte termijn gaat het om aanwijzingen dat kinderen het meeste plezier ervaren als ze vrij, dus zonder toezicht, kunnen spelen en verantwoordelijkheden dragen. En aanwijzingen dat ze de op school doorgebrachte tijd als stressvol ervaren. 

En wat de lange termijn betreft, om aanwijzingen dat kinderen in de opvoed-omgeving maar moeilijk een interne locus of control ontwikkelen, dus het besef dat ze zelf in staat zijn om hun leven en hun welzijn te beïnvloeden. Als dat besef maar weinig ontwikkeld is, dan verhoogt dat de kans op angststoornissen en depressie.

zondag 8 oktober 2023

Zondagochtendmuziek - Lera Auerbach - Frozen Dreams (World Premiere) Jasper String Quartet

 

De Russisch-Amerikaanse componiste, dirigent, pianist, dichteres en beeldend kunstenares Lera Auerbach komt op 24 oktober naar TicoliVredenburg om daar het Nederlands Kamerkoor te dirigeren voor de uitvoering van haar nieuwe werk Flights of the Angakok. Daar ben ik bij.

Eigenlijk heb ik Lera Auerbach nog maar pas ontdekt. Een dag heeft maar vierentwintig uur en je kunt niet alles volgen. Maar ze maakt intrigerend werk, waar ik me wel in wil verdiepen. Haar derde en vierde Pianotrio werden onlangs opgenomen door het Delta Piano Trio (Milking Darkness).

Dit is haar Frozen Dreams voor strijkkwartet. In 2020 uitgevoerd door het Jasper String Quartet in Tucson, Arizona.

dinsdag 3 oktober 2023

Gemeenschapsgedrag kan zowel gemotiveerd zijn door de wens iemand te helpen als door de wens om bij te dragen aan een veilige en aangename wereld

We zouden allemaal beter af zijn als er meer gemeenschapsgedrag was. Als mensen meer rekening houden met elkaar, meer afzien van gedrag dat anderen schade of leed toebrengt, minder bezig zijn met onderlinge statuscompetitie en vaker anderen een handje helpen. Dat is wat in Stelling 3 van de Dual Mode-theorie onder woorden wordt gebracht. Ik verwijs maar weer eens naar Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen voor, waar je de drie stellingen van die theorie vindt uitgelegd en waar je een overzicht aantreft van de empirische ondersteuning ervan. 

Hoewel die theorie nieuw is, in de zin dat je hem nergens in de literatuur tegenkomt, zijn de inzichten waaruit hij is opgebouwd, dat geenszins. Neem nu de inzichten waarop Stelling 2 is gebaseerd. Die stelling houdt in dat gemeenschapsgedrag van de een wordt uitgelokt door gemeenschapsgedrag van anderen en statuscompetitiegedrag van de een door datzelfde gedrag van anderen. 

Het onderliggende inzicht is dat het menselijk gedrag, zoals dat van andere diersoorten, sterk wordt beïnvloed door de veiligheid dan wel onveiligheid van hun sociale omgeving. En die omgeving is veiliger hoe meer gemeenschapsgedrag van anderen wordt waargenomen en onveiliger hoe meer statuscompetitiegedrag zich aandient. Gemeenschapsgedrag van anderen activeert je sociale betrokkenheidssysteem, doordat het de nervus vagus, de zwerfzenuw, gematigd activeert. En dat is precies de lichamelijke toestand van rest and digest waarin je gemakkelijk anderen te hulp schiet. 

Daartegenover zal een toestand van onveiligheid, door het statuscompetitiegedrag van anderen. oftewel die zwerfzenuw bovenmatig activeren, waardoor je zelf ook in de actieve variant van het statuscompetitiepatroon terechtkomt (fight or flight), of sterk verlaagd activeren (immobilisation), waardoor je te maken kunt krijgen met een depressie of een angststoornis, passieve varianten van het statuscompetitiepatroon. Zie Waardoor is pro-sociaal gedrag aanstekelijk? - Doordat het de sociale veiligheid verschaft die weer meer pro-sociaal gedrag uitlokt.

Dat inzicht mag je wel fundamenteel noemen, in de zin dat het veel van ons gedrag en van ons samenleven dan wel elkaar tegenwerken begrijpelijk maakt. 

En juist omdat het zo fundamenteel is, valt te verwachten dat mensen er ook zelf weet van hebben. Dat ze door hebben hoe hun eigen gedrag door dat van anderen wordt beïnvloed. En natuurlijk ook dat ze met hun eigen gedrag anderen  beïnvloeden. Dus dat je eraan bijdraagt dat anderen zich veiliger voelen door jouw gemeenschapsgedrag. Als jij iemand te hulp schiet of een aardig gebaar maakt, dan draag je bij aan de veiligheidsgevoelens, niet alleen van die ene persoon, maar ook van alle anderen die dat gedrag van jou waarnemen of erover te weten komen. De wereld wordt er wat veiliger door.

Dat maakt dat gemeenschapsgedrag altijd in dubbel opzicht positief is: je staat iemand bij én tegelijk draag je bij aan een veiliger omgeving voor anderen. Dat wil zeggen, voor alle anderen die jouw gedrag hebben waargenomen of er over geïnformeerd worden. 

Eén stap verder geredeneerd, kan het dus zo zijn dat je het een goede zaak vindt dat anderen weet hebben van jouw goede daad. Want je wilt immers graag bijdragen aan een veilige sociale omgeving. Ook door dat laatste kun je gemotiveerd worden tot gemeenschapsgedrag. 

En dat is een interessant en niet-triviaal inzicht. Want vaak wordt beweerd, ook door sociale wetenschappers, dat het echte gemeenschapsgedrag juist alleen in het verborgene plaatsvindt. Als niemand er weet van heeft dat jij iemand bijstaat of doneert aan een goed doel, dan ben je pas echt een goed mens. Ik kwam dat idee pas nog weer eens tegen in Kindness has persisted in a competitive world – cultural evolution can explain why van Jonathan R Goodman van van de Human Evolutionary Studies van de Universiteit van Cambridge. 

Daar zit natuurlijk de gedachte achter dat gemeenschapsgedrag ook gemotiveerd kan zijn door de wens om van anderen bewondering te oogsten. Door "Kijk mij eens, wat ben ik toch een goed mens." 

Dat kan zeker ook gebeuren. Er kan inderdaad een soort statuscompetitie ontstaan om wie het meest vrijgevig is. Denk aan multimiljonairs die zich erop laten voorstaan dat ze zoveel aan goede doelen geven. En onderzoek laat zien dat zulk "competitief altruïsme" inderdaad bestaat. Zie Nice Guys Finish First: The Competitive Altruism Hypothesis

Dat we dat niet als het echte gemeenschapsgedrag beschouwen, daar valt iets voor te zeggen. Want uiteindelijk is het een bijzondere vorm van egoïsme. Je wilt niet per se een goed mens zijn, maar je streeft ernaar om als een goed mens te worden gezien.

Maar als je met jouw gemeenschapsgedrag wilt bijdragen aan een veiliger en aangenamere wereld voor iedereen, dan kan dat dus ook echt altruïsme zijn. En dat echt altruïsme bestaat, blijkt eruit dat hersengebiedjes waarin beloning neuraal wordt verwerkt, actief kunnen zijn als de persoon waarneemt dat er geld naar een goed doel gaat. Zie Puur altruïsme bestaat echt - En meer bij ouderen.

En het kan dus onderdeel zijn van echt altruïsme als je vindt dat anderen van jouw goedgeefsheid op de hoogte zouden moeten zijn. Niet uit de zucht naar bewondering, maar uit de wens om bij te dragen aan een sociaal veilige wereld.