Posts tonen met het label leeftijdssegregatie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label leeftijdssegregatie. Alle posts tonen

vrijdag 19 juni 2020

Minder pesten door kleinere scholen en leeftijdsgemengde groepen

Voor de volgers van dit blog hieronder de tekst
van het artikel Sociale veiligheid op scholen, dat verscheen in de juni-aflevering van het tijdschrift Pip.Pedagogiek in Praktijk.

 

Sociale veiligheid op scholen

Henk de Vos

 

Kinderen brengen een groot deel van hun wakend leven door in de sociale context van de school. Dat houdt op de meeste scholen in dat ze samen met leeftijdgenoten groepsgewijs les krijgen. Scholen zijn over het algemeen zo groot dat kinderen de meeste van hun medeleerlingen bij de aanvang van het schooljaar niet of niet goed kennen. Die organisatie van het onderwijs is misschien vanuit onderwijstechnisch en economisch oogpunt efficiënt, maar de vraag is of die vanuit sociaal oogpunt kinderen wel het welzijn en het veiligheidsgevoel verschaft dat ze nodig hebben.

Een voorbeeld van sociale onveiligheid op scholen vormt het pesten. Het is immers veelzeggend dat scholen wettelijk verplicht zijn tot het uitvoeren van antipestprogramma’s en dat de minister van Onderwijs het nodig acht om tweejaarlijks de Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen te laten afnemen (Nelen et al., 2018). En dat er een Stichting School en Veiligheid bestaat, die een jaarlijkse Week tegen pesten organiseert. In en rondom scholen treden kennelijk sociale processen op die niet goed zijn voor kinderen.

Pesten en gepest worden door leerlingen is inderdaad een groot en hardnekkig probleem. Er zijn redenen om te denken dat het bijeenbrengen van leeftijdgenoten die elkaar nog niet goed kennen daarmee samenhangt.

 

Diepe littekens

 

Maar eerst over de omvang en de ernst van dat pestprobleem. Volgens het onderzoek van Loes Pouwels (2018) pest 9% van de leerlingen, doet 24% aan dat pesten mee en is 10% slachtoffer van pesten. Een overzicht van ander onderzoek meldt percentages tussen de 4 en 12% leerlingen die aanhoudend (ten minste twee jaar) worden gepest (Kaufman, 2020). Pesten kan leiden tot fysieke agressie en wapenbezit om je te kunnen verdedigen (Lu et al., 2018).

De negatieve gevolgen van pesten en gepest worden zijn bekend. Zij zijn vaak acuut en soms zo ernstig dat ze kinderen tot zelfdoding brengen. Er zijn echter ook aanwijzingen voor negatieve effecten op lange termijn. Zo vonden Wolke, Copeland, Angold en anderen (2013) het tussen het negende en zestiende jaar meer betrokken zijn geweest bij pesten een oorzaak is voor gezondheids- en sociale problemen als jongvolwassene. Gepest worden en terugpesten zijn stressvolle gebeurtenissen die diepe littekens nalaten.

Hoe valt te verklaren dat er op scholen zoveel pesten voorkomt? Hoe komt het dat het pestprobleem zo hardnekkig is dat antipestprogramma’s maar beperkt effect hebben (Orobio de Castro et al., 2018; Kaufman, 2020)? Werkt de wijze waarop we het onderwijsproces organiseren, leeftijdshomogene groepering in grotere scholen, de problemen in de hand? Liggen de oorzaken onder de oppervlakte van wat we als doodnormaal en vanzelfsprekend beschouwen?

 

Statuscompetitie

 

Om daar zicht op te krijgen is het nodig om ons te verdiepen in wat pesten eigenlijk is. Onderzoekster Kaufman ziet pesten als een natuurlijk groepsproces om status te bemachtigen (Truijens, 2020). In de context van de schoolklas neemt status de vorm aan van populariteit. Voor kinderen is het van groot belang om zich in die groep een plaats te verwerven. Die uitdaging is er aan het begin van de school, als de groepen worden samengesteld, en aan het begin van elk schooljaar, als groepen van samenstelling wijzigen. Als leerlingen elkaar nog niet zo goed kennen, weten ze niet wat ze aan elkaar hebben. Misschien zullen ze geaccepteerd worden en vrienden kunnen maken. Maar er dreigt ook het gevaar van sociale afwijzing en eenzaamheid.

Door die sociale onzekerheid proberen kinderen vaak om stoer en zelfbewust over te komen en zich sterker voor te doen dan ze zijn. Om maar te voorkomen dat anderen op je neerkijken en je als loser zien. Dat is dus inderdaad een strijd om status.

Onderzoek naar wat leerlingen op school nastreven, verschaft inzicht in de aard van die statuscompetitie. Aanvankelijk ging dat soort onderzoek merkwaardig genoeg alleen maar over de vraag of leerlingen wel genoeg gemotiveerd zijn om te presteren. Maar na verloop van tijd kregen onderzoekers er oog voor dat er zich in een groep leerlingen ook sociale processen afspelen. En dat leerlingen ook ‘sociale doelen’ hebben.

 

Statusdoelen en vriendschapsdoelen

 

Toen bleek dat er leerlingen zijn die duidelijk gericht zijn op populariteit en status binnen de groep. Degenen die meer zulke ‘statusdoelen’ aanhangen pesten meer, want pesten is een middel om populair te worden of te blijven. Als je groepen vergelijkt, dan blijkt dat groepen die intern meer verschillen in populariteitsscores, die dus meer een statushiërarchie vormen, ook de groepen zijn waar agressie en pesten meer voorkomen (Laninga-Wijnen et al., 2019).

Gelukkig zijn er ook veel leerlingen die niet die statusdoelen nastreven, maar juist ‘vriendschapsdoelen’. Zij zijn dus gericht op het maken en in stand houden van vriendschappen.

Sociaalwetenschappelijk gezien is dat de tegenstelling tussen statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag. Mensen beschikken over beide gedragspatronen en zijn in staat om van patroon te wisselen, zich aanpassend aan wat ze in hun sociale omgeving aantreffen (De Vos, 2004).

Als het statuscompetitiepatroon overheerst, dan worden anderen gezien als concurrenten in de strijd om status en als je dan die strijd niet aangaat, eindig je onderaan in de pikorde en wordt er op je neergekeken. Dat is een toestand van sociale onveiligheid. Daarentegen zijn mensen elkaar goedgezind als het gemeenschapspatroon overheerst. Er is onderlinge acceptatie, vriendschapsgedrag en sociale veiligheid.

Zonder gevolgen is dat niet, want met die ‘vriendschapsleerlingen’ gaat het in allerlei opzichten beter, kennelijk ook doordat ze elkaar opzoeken en beïnvloeden. Zij hebben dus inderdaad betere relaties met medeleerlingen, hebben meer zelfvertrouwen en zijn meer gericht op persoonlijke groei (Ryan & Shim, 2006). Zij creëren samen en onderling sociale veiligheid. Daartegenover gaat het nastreven van statusdoelen gepaard met de sociale onveiligheid van het pesten en gepest worden, leidend tot neurofysiologische stress (Li & Wright, 2014; Scheepers & Knight, 2020).

 

Gemeenschapsgedrag

 

Natuurlijk zouden we graag willen dat alle leerlingen ‘vriendschapsleerlingen’ zijn. En dat we scholen niet hoeven te monitoren op sociale veiligheid. Maar waarom is dat eigenlijk niet zo?

Bij de overgang naar het voortgezet onderwijs zien we dat leerlingen meer statusdoelen gaan aanhangen als ze het overeenkomstige gedrag meer in hun nieuwe omgeving waarnemen (Makara & Madjar, 2015). Dat wijst erop dat kinderen zowel het gemeenschapsgedrag als het statuscompetitiegedrag aantreffen, aanvankelijk nog niet weten waar ze aan toe zijn, maar gaandeweg zich aanpassen aan welk gedrag overheerst. Dat verklaart hoe het komt dat naar de ervaring van leraren groepen zo kunnen verschillen. De ene groep is ‘lastig’ door de voortdurende onderlinge statusstrijd en de andere groep is prettig om mee te werken door een ontspannen sociale sfeer waarin je elkaar accepteert.

Net zoals die strijd om status een ‘natuurlijk groepsproces’ is, is het tot stand komen van dat gemeenschapspatroon in een groep dat ook. Jonge kinderen leren dat gemeenschapspatroon als het goed is, en gelukkig is dat vaak zo, in de veilige vertrouwde schoot van het gezin. Een veilige, zorgzame sociale omgeving is precies de omgeving die dat zorgzame gedrag uitlokt. Daarmee komen de vele aanwijzingen overeen dat kinderen al heel vroeg (14-18 maanden) geneigd zijn om onbaatzuchtig te helpen (Warneken & Tomasello, 2011). Die natuurlijke neiging tot gemeenschapsgedrag is aanwezig en komt tot uiting doordat kinderen in het gezin overwegend met datzelfde gedrag in aanraking komen.

Als kinderen opgroeien wordt dat anders. Buiten het eigen gezin komen ze meer of minder abrupt een maatschappij binnen waarin ook statuscompetitiegedrag een grote plaats inneemt. Er is natuurlijk nog wel de veiligheid van dat gemeenschapspatroon, zoals binnen persoonlijke familie- en vriendschapsrelaties, maar er is daarnaast ook de statuscompetitie en de daaruit voortkomende ongelijkheid. Buiten het eigen gezin is er vooral de sociale onzekerheid.

Voor kinderen is de entree op school hun eerste concrete kennismaking daarmee. Een kennismaking dus met dat andere natuurlijke groepsproces, dat van de strijd om status. Het pestprobleem dat daarmee ontstaat, is slechts één onderdeel van de moeilijke overgang naar volwassenheid waarmee kinderen te maken hebben. We hebben immers een maatschappij met een omvangrijk beleidsterrein van jeugdzorg, jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugdreclassering. En met het verschijnsel van de angststoornissen, die op jongvolwassen leeftijd het meest voorkomen, maar zich vaak al tijdens de adolescentie ontwikkelen (Volksgezondheidenzorg.info).

 

Hoe het pestprobleem terug te dringen?

 

Het inzicht dat het gedragsrepertoire van leerlingen zowel uit het gemeenschapspatroon als het statuscompetitiepatroon bestaat, wijst de weg naar manieren om het pestprobleem terug te dringen. Die weg begint met te onderkennen onder welke voorwaarden het gemeenschapspatroon de kans krijgt om te worden aangesproken.

Die voorwaarden komen samen in de begrippen veiligheid en vertrouwdheid, waarbij vertrouwdheid als signaal werkt voor veiligheid. Dat verklaart de menselijke hang naar vertrouwdheid en onze beduchtheid voor het vreemde. Denk ook aan de fase van de angst voor vreemden die veel peuters en kleuters doormaken (Brooker et al., 2013) en die in ‘minder ontwikkelde’ samenlevingen afwezig is (Blaffer Hrdy, 2009).

Vandaar ook het sociaalwetenschappelijke inzicht dat aanvankelijke vooroordelen en vijandigheid tegenover vreemden verminderen naarmate er meer contact is geweest. Hoe meer contact, hoe meer vertrouwdheid en dus hoe meer gevoel van veiligheid (Al Ramiah & Hewstone, 2013). Net zo is er tijd nodig voor het ontwikkelen van vriendschappen (Hall, 2019).

Aan die voorwaarde van vertrouwdheid zou op scholen langs twee wegen meer kunnen worden voldaan. Je zou kunnen proberen te bereiken dat leerlingen elkaar al beter kennen als ze de school binnenkomen. Daarnaast zou je de groepen zo kunnen samenstellen dat ze wat meer overeenkomen met die veilige groep van het eigen gezin, namelijk door leeftijdsmenging.

 

Kleinere scholen

 

Wat die eerste weg betreft, moeten we bedenken dat scholen door de fuseringsgolf van de jaren negentig flink groter zijn geworden, basisscholen gemiddeld tweemaal zo groot en scholen voor voortgezet onderwijs gemiddeld driemaal zo groot (Smets, 2009). Een grotere school is niet alleen anoniemer op het niveau van de school, maar maakt de kans ook kleiner dat leerlingen elkaar op groepsniveau buiten de school al kennen. Een grotere school heeft immers een groter rekruteringsgebied en de contacten die kinderen al hebben zijn die van hun eigen buurt of dorp.

Die fuseringsgolf heeft misschien wel bijgedragen aan het ontstaan of ernstiger worden van het pestprobleem. Amerikaans onderzoek laat zien dat het splitsen van grote scholen niet alleen leidde tot betere schoolprestaties, maar ook tot sociale verbeteringen (Abdulkadiroğlu, Hu & Pathak, 2013). Uit Nederlands onderzoek blijkt ook dat je pesten kunt verminderen door ervoor te zorgen dat leerlingen elkaar beter kennen (Van den Berg, 2015). Het is weliswaar tegen het advies van de Onderwijsraad (2013) in, maar door weer te streven naar kleinere scholen zouden we leerlingen een veiliger sociale omgeving bieden.

 

Leeftijdsgemengde groepen

 

Het onderwijs valt ook zo te organiseren dat leerlingen meer leeftijdsheterogeen gegroepeerd worden. Verschillende leeftijden bij elkaar komt niet alleen meer overeen met de gezinssituatie, maar ook met de sociale omgeving waarin kinderen in die ‘minder ontwikkelde’ samenlevingen opgroeien. De natuurlijke neiging tot gemeenschapsgedrag wordt bij oudere kinderen aangesproken als jongere kinderen aanwezig zijn die hulp en ondersteuning kunnen gebruiken. Wat die jongere kinderen weer leert dat ze in een veilige omgeving zijn terechtgekomen. Zo kan sociale veiligheid groeien in een zichzelf versterkend proces.

Omdat sommige scholen, zoals de Jenaplanscholen, al werken met leeftijdsgemengde groepen, is het mogelijk om na te gaan of het klopt dat leeftijdsmenging bijdraagt tot sociale veiligheid. Onderzoek wijst daar inderdaad op. Zo blijkt dat kinderen in leeftijdsgemengde groepen behulpzamer zijn, zich minder eenzaam voelen en minder vaak agressief zijn. Ook blijkt dat ze beter presteren (McClellan & Kinsey, 1999). In zulke leeftijdsgemengde groepen blijken oudere leerlingen zich te ontfermen over jongere (Allen, 1989). Jongere leerlingen zoeken steun bij oudere en krijgen die ook.

Ten slotte blijkt uit het grootschalige Nederlandse onderzoek dat erop gericht was om de rol van leraren in het voorkomen van pesten te onderzoeken, dat pesten de helft minder voorkomt op Jenaplanscholen (Oldenburg, 2017). Dit suggereert dat het op alle scholen invoeren van leeftijdsmenging in één klap de noodzaak zou wegnemen van antipestprogramma’s en het monitoren van de sociale veiligheid.

We hebben in de loop van de tijd ons onderwijs zo vormgegeven dat we voor leerlingen een sociaal onveilige omgeving hebben doen ontstaan, met ernstige negatieve gevolgen die we onder ogen zouden moeten zien. Door terug te gaan naar kleinere scholen en door binnen de scholen te werken met leeftijdsgemengde groepen, zoals nu al op een deel van de scholen gebeurt, zouden we veel daaraan kunnen doen.

 

Literatuur

 

Abdulkadiroğlu, A., Hu, W. & Pathak, P.A. (2013). Small High Schools and Student Achievement: Lottery-Based Evidence from New York City. NBER Working Paper No. 19576.

 

Allen, J.P. (1989). Social impact of age mixing and age segregation in school; A context-sensitive investigation. Journal of Educational Psychology, 3; 408-416.

 

Al Ramiah, A. & Hewstone, M. (2013). Intergroup contact as a tool for reducing, resolving, and preventing intergroup conflict: Evidence, limitations, and potential. American Psychologist, 68: 527-542.

 

Berg, Y. van den (2015). Peers in proximity: New perspective on interpersonal processes in the classroom. Nijmegen.

 

Blaffer Hrdy, S. (2009). Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt. Amsterdam.

 

Brooker, R.J., Buss, K.A., Lemery-Chalfant, K. et al. (2013). The development of stranger fear in infancy and toddlerhood: normative development, individual differences, antecedents, and outcomes. Developmental Science, 16; 864-878.

 

Hall, J.A. (2019). How many hours does it take to make a friend? Journal of Social and Personal Relationships, 36: 1278-1296.

 

Kaufman, T.M.L. (2020). Toward tailored interventions: explaining, assessing, and preventing persistent victimization of bullying. Groningen.

 

Laninga-Wijnen, L., Harakeh, Z., Garandeau, C.F. et al. (2019). Classroom Popularity Hierarchy Predicts Prosocial and Aggressive Popularity Norms Across the School Year. Child Development, 90: e637-e653.

 

Li, Y. & Wright, M.F. (2014). Adolescents’ social status goals: relationships to social status insecurity, aggression, and prosocial behavior. Journal of Youth and Adolescence, 43; 146-160.

 

Lu, Y., Avellaneda, F., Torres, E.D. et al. (2018). Adolescent bullying and weapon carrying: A longitudinal investigation, Journal of Research on Adolescence, 30: 61-65.

 

Makara, K.A. & Madjar, N. (2015). The role of goal structures and peer climate in trajectories of social achievement goals during high school. Developmental Psychology, 51, 473-488.

 

McClellan, D.E. & Kinsey, S.J. (1999). Children’s social behavior in relation to participation in mixed-age or same-age classrooms. Early Childhood Research & Practice, 1 (https://ecrp.illinois.edu/v1n1/mcclellan.html).

 

Nelen, W., Wit, W. de, Golbach, M. et al. (2018). Sociale veiligheid in en rond scholen. Nijmegen.

 

Oldenburg, B. (2017). Bullying in schools. The role of teachers and classmates. Groningen.

 

Onderwijsraad (2013). Grenzen aan kleine scholen. Den Haag.

 

Orobio de Castro, B., Mulder S., Van der Ploeg, R. et al. (2018). Effectiviteit van kansrijke programma’s tegen pesten in de Nederlandse onderwijspraktijk. Den Haag (NRO).

 

Pouwels, l. (2018). The group process of bullying: Developmental, methodological, and social-cognitive perspectives. Nijmegen.

 

Ryan, A.M. & Shim, S.S. (2006). Social achievement goals: The nature and consequences of different orientations toward social competence. Personality and Social Psychology Bulletin. 32: 1246- 1263.

 

Scheepers, D. & Knight, E.L. (2020). Neuroendocrine and cardiovascular responses to shifting status. Current Opinion in Psychology, 33, 115-119.

 

Smets, P. (2009). Schaalgrootte in het onderwijs. In J.L.T. Blank (red.), Schaal op maat. Essays over schaalvergroting in zorg en onderwijs (pp. 51-62). Maastricht.

 

Truijens, A. (2020). Soms werken antipestprogramma’s, en soms maken ze het erger. Volkskrant 28-02-2020.

 

Volksgezondheidenzorg.info. Prevalentie angststoornissen in huisartsenpraktijk. https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/angststoornissen/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-angststoornissen-huisartsenpraktijk.

 

Vos, H. de (2004). Community and human social nature in contemporary society. Analyse & Kritik, 26: 7-29.

 

Warneken, F. & Tomasello, M. (2011). The roots of human altruism. British Journal of Psychology, 100: 455-471.

 

Wolke, D., Copeland, W.E., Angold, A. et al. (2013). Impact of bullying in childhood on adult health, wealth, crime, and social outcomes. Psychological Science, 24, 1958-1970.


vrijdag 10 januari 2020

Wapenbezit onder jongeren, waar we ons zorgen over maken, is een uitvloeisel van de statuscompetitie, waar we ons geen zorgen over maken.

Er lijkt een toename te zijn van het aantal steekincidenten onder jongeren. Zie de recente berichten
Jongeren met messen over straat, burgemeesters maken zich zorgen en Drachten huilt: ‘Waarom hebben jongeren messen in hun zakken?’

Die incidenten, en die berichten, bevestigen een vermoeden dat al langer bestaat, namelijk dat het onder jongeren een trend is om een mes bij zich te dragen. Niet een gewoon zakmes om een appeltje te kunnen schillen, maar een steekwapen. Zoals op de foto die je ziet in dat tweede bericht. Wapens waarvan je je afvraagt hoe het kan dat ze zomaar verkocht kunnen worden.

Als het inderdaad zo is dat meer jongeren een mes, of een "steekwapen", bij zich dragen, dan zou dat kunnen duiden op een toename van statuscompetitie tussen hen. Het zou dan gaan om een verschijningsvorm van de statuscompetitie, zoals het pesten, waarvan we ook denken dat het is toegenomen.

En net zoals met het pesten, kun je dan op het idee komen dat het erdoor wordt bevorderd doordat jongeren buiten het eigen gezin veel tijd doorbrengen onder uitsluitend leeftijdsgenoten. Want we weten dat die kunstmatige sociale omgeving gemakkelijk statuscompetitie uitlokt. (Zie hier het bericht met een kleine inventarisatie van verschijningsvormen van statuscompetitie.)

Wapenbezit valt als een gevolg van statuscompetitie onder jongeren te verwachten, omdat die doorgaans plaats vindt als intimidatiepogingen niet alleen door middel van verbale, maar ook fysieke agressie. En dan gaan verschillen in fysieke kracht en behendigheid een rol spelen. Een bully kan dan zijn gang gaan en een zwakkeling delft het onderspit.

Dat is precies de situatie die leidt tot de vraag naar wapens. Want ook een bullebak wordt kwetsbaar als zijn slachtoffers een wapen bij zich zouden kunnen dragen. Denk aan de rol die wapens (stokken, speren, stenen) gespeeld kunnen hebben, als de grote gelijkmaker, bij het onderdrukken van de statuscompetitie en dus het bevorderen van samenwerken en delen onder jagers-verzamelaars. Zie
De oorsprong van ons pro-sociale gedrag: grote hersenen en wapens.

We maken ons zorgen om het wapenbezit onder jongeren, maar dat is een te verwachten en "natuurlijk" uitvloeisel van de statuscompetitie onder jongeren. De statuscompetitie waar we ons geen zorgen over maken, ja, die we zelfs bevorderen door jongeren zo uitsluitend te laten opgroeien onder leeftijdsgenoten.

vrijdag 25 oktober 2019

Sociaalwetenschappelijk onderzoekers zouden meer oog moeten hebben voor de collectieve uitdaging - neem nu het onderzoek naar schoolklassen

Verreweg de meeste kinderen en adolescenten brengen een groot deel van hun tijd door in de kunstmatige sociale omgeving van leeftijdsgenoten. Dat komt doordat we ooit een keer hebben bedacht dat onderwijs het beste kan worden gegeven door kinderen van dezelfde leeftijd bij elkaar in de klas te zetten.

We weten dat die leeftijdshomogene omgeving niet alleen kunstmatig is, maar ook negatieve effecten heeft. Zo ontstaat er in die omgeving gemakkelijk een strijd om status, die gepaard gaat met pesten en gepest worden. En we weten dat die statuscompetitie en dat pesten op scholen waar minder kunstmatig, en dus leeftijdsgemengd, gegroepeerd wordt, de helft minder voorkomt.

Er is veel onderzoek naar wat zich afspeelt in die leeftijdshomogene groepen. Maar het lijkt alsof onderzoekers niet beseffen hoe kunstmatig die sociale omgeving is. En dat ook een gunstiger, en dus leeftijdsgemengde, groepering mogelijk is.

Zo is er nu de nieuwe studie A Test of the Bistrategic Control Hypothesis of Adolescent Popularity, waarin het erom gaat welke kinderen in een klas het meest populair gevonden worden. Het blijkt dan dat er drie groepen populaire leerlingen kunnen worden onderscheiden:

  • het meest populair is de groep bi-strategische leerlingen, die populair zijn door een combinatie van pro-sociaal gedrag (hulpbereidheid) en dominerend/agressief gedrag. In dit onderzoek behoort 12 procent tot deze groep.
  • minder populair zijn de leerlingen die hun populariteit ontlenen aan hun pro-sociale gedrag. Die groep beslaat 20 procent van de leerlingen, met een oververtegenwoordiging van meisjes.
  • nog minder populair, maar dus wel populairder dan de rest, zijn de leerlingen die populair zijn door hun agressieve gedrag. Dit gaat om een groep van 5 procent.
Het is een voorbeeld van onderzoek waarin die leeftijdsheterogene groepering als gegeven wordt aangenomen en waarin vaak minutieus wordt beschreven en geanalyseerd wat zich in die groepen afspeelt. Waarin het ook als een gegeven wordt beschouwd dat er zich een strijd om populariteit afspeelt, waarin sommigen er beter afkomen dan anderen. En waarin wordt geconcludeerd dat sommigen zich beter aanpassen en meer succesvol zijn dan anderen.

En daarmee is het ook een voorbeeld van sociaalwetenschappelijk onderzoek dat zich toelegt op de individuele uitdaging van het zich moeten aanpassen aan een sociale omgeving waarin statuscompetitie bestaat. Denk aan het vorige bericht In het sociaalwetenschappelijk onderzoek naar statuscompetitie is er weinig oog voor "de collectieve uitdaging".

Terwijl er daarnaast natuurlijk ook levensgroot die collectieve uitdaging is, de uitdaging van het creëren van een sociale omgeving die beter is afgestemd op wat mensen willen en kunnen. Een omgeving waarin kinderen beter gedijen omdat er minder kans is op die competitie om populariteit. En waarin dus de helft minder pesten zou voorkomen. Waarin alle leerlingen beter af zouden zijn.

En waarin misschien wel 100 procent zich pro-sociaal gedraagt. Denk aan dat gemeenschapsevenwicht.

Het zou toch mooi zijn als sociaalwetenschappelijk onderzoekers meer oog zouden hebben voor het belang van die collectieve uitdaging.

dinsdag 5 maart 2019

Meer statushiërarchie in de schoolklas leidt tot meer strijd om populariteit en daarmee tot meer agressie en pesterij

We vinden het vanzelfsprekend dat we onze kinderen naar school sturen. Maar daar komen ze meestal terecht in een sociale omgeving, die van de leeftijdshomogene schoolklas, waarin gemakkelijk statuscompetitie kan ontstaan, gepaard gaande met agressie en pesterij. (En omdat tegen te gaan, met weinig succes, zijn antipest-programma's ontwikkeld.)

We kennen al aanwijzingen dat pesten een onderdeel is van de statuscompetitie die in zo'n schoolklas gemakkelijk ontstaat: Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen.

Daar is nu de nieuwe studie Classroom Popularity Hierarchy Predicts Prosocial and Aggressive Popularity Norms Across the School Year bijgekomen, die laat zien dat er in schoolklassen die meer een statushiërarchie vormen, kennelijk meer een competitie om status wordt opgewekt, die gepaard gaat met meer agressie en pesterij.

Die mate van statushiërarchie werd in het onderzoek vastgesteld met behulp van populariteitsscores: hoe ongelijker de populariteit is verdeeld, hoe meer een of enkele leerlingen erg populair zijn en de rest niet of veel minder. Er is dan een populariteitspiramide. Daartegenover kan in een klas ook iedereen ongeveer even populair zijn, in welk geval de klas qua populariteit egalitair is.

De onderzoekers vinden, bij vergelijking van 120 schoolklassen met in totaal 2.843 leerlingen, dat leerlingen in schoolklassen met een sterkere statushiërarchie zich agressiever en pesteriger moesten gedragen om populair te worden gevonden. Ook was het zo dat je je minder pro-sociaal moest gedragen (minder aardig en behulpzaam) om populair te worden gevonden. Dit in tegenstelling tot wat voor populariteit nodig was in meer egalitaire schoolklassen.

In de woorden van (Groningse en Utrechtse) onderzoekers samengevat:
These findings may indicate that hierarchical contexts elicit competition for popularity, with high aggression and low prosocial behavior being seen as valuable tools to achieve popularity.
Anders gezegd, het gaat natuurlijk ook vaak goed, maar schoolklassen vormen voor kinderen helemaal niet zo'n gunstige sociale omgeving.

En we weten dat we die omgeving zouden kunnen verbeteren door klassen leeftijdsgemengd samen te stellen. De aanwijzing is dat je dan het pesten met de helft zou kunnen terugdringen.

Het zou kunnen dat ook in dit onderzoek de egalitaire schoolklassen ook meer de leeftijdsgemengde waren. Maar de onderzoekers maken er geen melding van of er leeftijdsgemengde klassen in hun bestand zaten. Update. René Veenstra wees me erop dat het onderzoek de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs betreft, waarin leeftijdsgemengde schoolklassen ontbreken. Dat had ik kunnen weten, want dat staat gewoon in het artikel.

dinsdag 23 oktober 2018

ADHD als label voor "nog niet geschikt als scholier"? - Kans op diagnose groter voor vroege leerlingen

Is de forse toename van ADHD-diagnoses een echte toename van een stoornis? Of de uitkomst van een een groter wordende kloof tussen wat kinderen aankunnen en wat wij van hen eisen?

Dat laatste is aannemelijk als je bedenkt dat wij onze kinderen laten opgroeien in de onnatuurlijke omgeving van de school. Daardoor brengen ze een groot deel van hun dagelijks leven door in een groep van leeftijdsgenoten en in een opgelegd regime van vakken, roosters, huiswerk en regels waar ze zich aan moeten houden.

Dat is inderdaad in allerlei opzichten een onnatuurlijk arrangement. Kinderen hebben het nodig om op te groeien in een leeftijdsheterogene sociale omgeving, waarin ze zich veilig voelen en waarin tegemoet wordt gekomen aan hun natuurlijke nieuwsgierigheid en leergierigheid. We weten dat leeftijdshomogene groepering uitlokt tot statuscompetitie en dus tot pesten. Zoals we trouwens ook weten dat het voor de meeste kinderen beter zou zijn als de scholen wat later in de ochtend zouden beginnen. (Daar is onderzoek naar, maar dat zou ik even weer moeten opzoeken.)

Maar we hebben nu eenmaal dat schoolregime, ooit bedacht ergens in de negentiende eeuw, en we houden er onnadenkend aan vast.

En het wordt steeds duidelijker hoe slecht dat regime bij kinderen past. Ze moeten zich er aan aanpassen, maar dat kost moeite en tijd en het gaat lang niet altijd goed.

En in die gevallen dat het niet goed gaat, denken we dat het aan het kind ligt, want ja, dat schoolregime, dat is er nu eenmaal, als een gegeven. Dus halen we er deskundigen bij die het kind testen, een diagnose stellen, zoals ADHD, en een advies geven. En vaak komt dat laatste neer op medicatie, want ja, er is een farmaceutische industrie die graag medicijnen ontwikkelt en verkoopt. Waarmee ADHD dus een stoornis is geworden, een ziekte.

Maar, om met Laura Batstra te spreken, ADHD is geen ziekte, maar problematisch ervaren gedrag. En of iets wel of niet problematisch is, hangt er dus vanaf welke eisen wij aan kinderen stellen. En op welke leeftijd wij die eisen stellen.

Dat laatste zou eruit kunnen blijken dat de vroege leerlingen in een groep, die dus op jongere leeftijd aan de eisen van de school moeten voldoen, een hogere kans hebben op een ADHD-diagnose dan late leerlingen uit diezelfde groep. Wat zegt het onderzoek daarover?

De auteurs van de studie Attention deficit hyperactivity disorder late birthdate effect common in both high and low prescribing international jurisdictions: systematic review zochten alle onderzoeken bij elkaar die daarover uitsluitsel kunnen geven.

Ze vonden 19 studies, verdeeld over 13 landen (Denemarken, Verenigde Staten, Canada, Finland, Duitsland, Nederland, IJsland, Israël, Noorwegen, Zweden, Taiwan en Australië), waarvan 17 inderdaad laten zien dat de kans op een ADHD-diagnose groter is bij vroege (late birthdate) leerlingen.

Het Nederlandse onderzoek is Birth month as predictor of ADHD medication use in Dutch school classes met Laura Batstra als mede-auteur. In de twee Deense onderzoeken werd een zwak of geen effect gevonden, wat er aan zou kunnen liggen dat het in Denemarken gebruik is om de schoolentree van vroege leerlingen wat uit te stellen.

Een sterke aanwijzing dus dat we bezig zijn met gedrag dat bij de leeftijd hoort, te medicaliseren doordat we het schoolregime belangrijker vinden dan wat kinderen aankunnen en nodig hebben.

dinsdag 3 april 2018

Les geven aan jongere kinderen draagt bij aan positieve ontwikkeling van adolescenten

Een nadeel van de grote mate waarin we onze kinderen en adolescenten laten opgroeien in leeftijdshomogene groepen is dat we daarmee voor hen een onnatuurlijk sociaal klimaat creëren. En dat heeft het negatieve effect dat pesten erdoor wordt bevorderd. Want we zagen immers dat pesten de helft minder voorkomt op scholen, zoals de Jenaplan-scholen, waar gewerkt wordt met groepen van verschillende leeftijden.

Een verklaring voor dat verschil kan zijn dat in een leeftijdsgemengde groep de oudere kinderen zich als vanzelf wat ontfermen over de jongere kinderen. Die jongere kinderen zien dat gebeuren en nemen dat gemakkelijk als voorbeeld van hoe je je hoort te gedragen.

Wat je daarnaast ook kunt verwachten is dat die ervaring van het zich ontfermen over jongere en kwetsbaardere kinderen bijdraagt aan een positieve sociale ontwikkeling van die adolescenten. Ze ontdekken dat ze met dat bijstaan en helpen van anderen iets goeds doen en dat dat goed voelt. Pro-sociaal gedrag is immers besmettelijk, niet alleen als jet het anderen ziet doen, maar ook als je het zelf doet. Pro-sociaal zijn is een zichzelf versterkend gedrag.

Die verwachting wordt bewaarheid in de nieuwe studie Promoting Positive Youth Development Through Teenagers-as-Teachers Programs. De onderzoekers ondervroegen adolescenten die, als teachers, hadden meegedaan aan een teenagers-as-teachers programma dat was opgezet door de Universiteit van Californië. Jongere kinderen kregen lessen in "science, environment, and gardening".

Het gaat om een zogenaamd kwalitatief onderzoek, wat betekent dat slechts een beperkt aantal adolescenten (32) semi-gestructureerd werd ondervraagd, zonder de pretentie van representativiteit. De resultaten kunnen dus niet worden gegeneraliseerd.

Met dat voorbehoud zijn de resultaten zeker interessant. Want de aanwijzingen zijn dat de ervaring van het lesgeven aan jongere kinderen bijdraagt aan de positieve ontwikkeling. In termen van de Positive Youth Development theorie van Richard M. Lerner kwam uit de interviews naar voren dat de ervaring had bijgedragen aan:
  • hun gevoel van competentie
  • hun zelfvertrouwen
  • hun gevoel van verbondenheid
  • hun persoonlijkheidsontwikkeling
  • de ontwikkeling van empathie en compassie
  • het gevoel iets goeds te (kunnen) doen
Dat ligt dus in de lijn van de gedachte dat een meer natuurlijke sociale omgeving, zoals die van het coöperatief grootbrengen van kinderen (cooperative breeding), nodig is voor een goede sociale, emotionele en morele ontwikkeling.

maandag 22 januari 2018

Pesten een weeffoutje in de menselijke natuur? Nee, een aanpassing aan een omgeving waarin statuscompetitie overheerst

Aleid Truijens bespreekt in de Volkskrant het onderzoek naar pesten onder scholieren van Loes Pouwels, waar het in het vorige bericht over ging. Zie Lees het pestonderzoek en kijk naar groepen pubers als naar een roedel dieren.

Aan de hand van deze ene zin aan het eind:
Het is een weeffoutje in de menselijke natuur: in de smaak willen vallen bij de top
valt fraai de veel voorkomende en foute denkgewoonte te illustreren om een bepaald gedrag toe te schrijven aan "de menselijke natuur".

De fout bestaat eruit dat de rol van de omgeving over het hoofd wordt gezien.

Want het is zeker zo dat de neiging tot statuscompetitie en tot het zich bewegen in een statushiërarchie behoren tot het menselijke gedragsrepertoire.

Maar de onderdelen van dat repertoire worden uitgelokt in een sociale omgeving waarin statuscompetitie en statushiërarchie overheersen. We worden dan getriggered om voor onszelf op te komen. Om met anderen te concurreren om een hogere positie in de hiërarchie te bereiken. Of om in ieder geval niet onderaan te belanden. Niets ergers dan een loser te zijn.

We zijn dan onvermijdelijk elkaars tegenstander. Dus proberen we om elkaar de loef af te steken. Pesten is een manier om hogerop te komen of om je positie te verstevigen. Dat blijkt dus ook uit dat onderzoek van Loes Pouwels. En zie ook Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen voor eerder onderzoek.

Maar de menselijke sociale natuur is natuurlijk complexer dan dat. Want we kunnen ons ook heel anders gedragen. In een vertrouwde sociale omgeving, waarin we signalen krijgen van veiligheid en elkaar bijstaan, worden we als vanzelf getriggered tot het daarbij behorende gedrag. Dan hebben we het over pro-sociaal gedrag of ook wel gemeenschapsgedrag. Anderen zijn dan geen tegenstanders, maar medestanders. Zie Wat is eigenlijk pro-sociaal gedrag?

Kortom, de menselijke sociale natuur kent twee gedragspatronen die gemakkelijk worden uitgelokt, maar dan elk in de sociale omgeving die daarvoor geschikt is. Zie de berichten op dit blog achter het label Dual Mode-theorie.

Dat betekent natuurlijk dat je voor de verklaring van gedrag en voor de beïnvloeding van gedrag niet alleen moet kijken naar wat tot onze natuur behoort, maar vooral ook naar de sociale omgeving.

En voor het pesten op scholen betekent het dat je vooral ook moet kijken naar de sociale omgeving waarin onze scholieren zich moeten zien te handhaven en waarin ze zo goed mogelijk moeten proberen om een prettige schooltijd te hebben. Want we weten dat die sociale omgeving van leeftijdsgenoten bij uitstek statuscompetitie uitlokt.

En we weten dat als je die sociale omgeving anders vormgeeft, met leeftijdsgemengde groepen. zoals op Jenaplanscholen, dat dan inderdaad het pesten met de helft wordt teruggedrongen. Zie Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging. Het is een omgeving waarin oudere kinderen als vanzelf de jongere in bescherming nemen en waarin de jongeren aan dat gedrag een voorbeeld nemen.

Die menselijke sociale natuur, die kan dus tot heel verschillend gedrag leiden, afhankelijk van de aard van de omgeving waarin mensen terecht komen. Of de aard van de omgeving die we voor adolescenten hebben geconstrueerd.

donderdag 18 januari 2018

Pesten op scholen is eenvoudig met de helft terug te dringen - door leeftijdsgemengde groepen

De resultaten van het proefschrift THE GROUP PROCESS OF BULLYING: developmental, methodological & social-cognitive perspectives, waarop Loes Pouwels vandaag in Nijmegen promoveert, zijn geheel in lijn met de aanwijzingen dat pesten door scholieren in het teken staat van de strijd om status. Zie voor die aanwijzingen het bericht Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen en volg ook de links daarin.

Uit de studies waarover Loes Pouwels in haar dissertatie verslag doet blijkt dat scholieren die pesten (tegen de 9 procent) een hogere status in de groep hebben, gemeten aan hoe populair ze zijn. Tegelijkertijd worden ze het minst aardig gevonden, zijn ze weinig pro-sociaal (bereid tot samenwerking en helpen) en meer agressief. Dit alles geldt ook, maar in mindere mate, voor degenen die aan dat pesten meedoen (24 procent). Pesten wordt bewust gebruikt om er status mee te verwerven.

Daartegenover staan de slachtoffers van dat pesten (10 procent) onderaan in de statusrangorde en worden ze het minst aardig gevonden. Ze hebben ook de minste vrienden en trekken zich terug.

En dan heb je nog degenen die voor de slachtoffers in de bres springen. Dat zijn er gelukkig toch nog tegen de 20 procent. Zij zijn gemiddeld populair, het meest pro-sociaal en worden het aardigst gevonden.

Pesten komt meer voor, en hangt meer samen met status, in het voortgezet onderwijs. Ook levert het in de bres springen voor slachtoffers in het voortgezet onderwijs minder populariteit op. Dat het pestprobleem meer een probleem is in het voortgezet onderwijs, zou eruit kunnen voortkomen dat scholieren elkaar daar minder goed kennen. Zie ook het bericht Na, en door, overgang naar voortgezet onderwijs meer statuscompetitie onder leerlingen.

Wat ook aan dit onderzoek naar pesten opvalt, is dat het groepsproces van dat pesten door middel van vragenlijsten gedetailleerd in kaart wordt gebracht, maar dat er weinig of eigenlijk geen aandacht is voor de vraag waardoor dat pesten en die strijd om status, op scholen zoveel voorkomen. Daardoor levert dat onderzoek als aanbeveling om het pesten terug te dringen niet meer op dan dat scholieren moeten leren om niet te pesten. En dat leraren er meer aandacht aan moeten geven. Antipest-programma's en antipest-coördinatoren dus.

Dat is curieus, want het antwoord op die vraag mag zo langzamerhand wel eens bekend zijn. Pesten blijkt immers sterk samen te hangen met de leeftijdshomogene groepering die op de meeste scholen wordt gehanteerd. Door scholieren van dezelfde leeftijd bij elkaar te zetten, die elkaar bovendien zoals in het voortgezet onderwijs niet zo goed kennen, creëer je precies de sociale omgeving waarin gemakkelijk statuscompetitie ontstaat. Waar pesten dus een onderdeel van is.

Het grote bezwaar van die leeftijdshomogene groepering kwam wel heel duidelijk naar voren uit het proefschrift waarop Beau Oldenburg nu precies een jaar geleden in Groningen promoveerde. Zie het bericht Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging. Want daaruit bleek dat pesten de helft minder voorkomt op scholen met leeftijdsgemengde groepen, zoals de Jenaplan-scholen.

Dat pestprobleem waaraan we onze scholieren maar blijven blootstellen, zouden we in een klap met de helft kunnen terugdringen door over te stappen op wat die Jenaplan-scholen al van oudsher doen.

Zo moeilijk moet dat niet zijn. En dan zijn al die antipest-programma's en die antipest-coördinatoren helemaal niet meer nodig.

vrijdag 5 januari 2018

Waardoor zijn adolescenten zo bezig met hoe ze op anderen overkomen?

We kennen in onze maatschappij het historisch gezien unieke arrangement dat we kinderen als scholieren een groot deel van hun dagelijks leven laten doorbrengen in de sociale omgeving van leeftijdsgenoten. En we weten dat die omgeving er een is die gemakkelijk statuscompetitie uitlokt, de strijd om wie stoer en cool is en wie er niet bij hoort en wie een loser is. Blader eens door alle berichten op dit blog achter het label adolescentie.

Een van de bekende en vervelende gevolgen daarvan is dat pesten en gepest worden een "normaal" onderdeel is geworden van deze leeftijdsfase.

Als je dat overdenkt, dan verwacht je dat de adolescentiefase nogal wat met zich meebrengt voor de sociale ontwikkeling. Want die omgeving van leeftijdsgenoten, de peer group, is meestal een van de thuissituatie gescheiden leefwereld, waarin iedereen erg bezig is met hoe hij of zij op anderen overkomt. Wordt ik wel geaccepteerd, is de vraag die zich voortdurend opdringt. Ben ik wel populair? Zie ik er wel goed uit? Beschik ik wel over de eigenschappen waarmee ik mij kan handhaven?

Je kunt verwachten dat de dringendheid van die vragen grote onzekerheid oproept. En dat daardoor gemakkelijk problemen ontstaan met extreme verlegenheid (self-consciousness), schaamte en angstigheid.

En inderdaad is er onderzoek dat met zulke verwachtingen overeenkomt. Ik kwam de verwijzingen tegen in de nieuwe studie Attention allocation towards own face is pronounced during middle adolescence: an eye-tracking study. En uit eerdere blogberichten leerden we al dat adolescenten:
  • sociaal kwetsbaar zijn, 
  • weinig het gevoel hebben dat ze zichzelf kunnen zijn, 
  • een grotere kans hebben op eenzaamheid als ze in het gezelschap zijn van klasgenoten, 
  • meer risico's nemen (stoer doen) als er peers bij zijn.
In die nieuwe studie gaat het over een mogelijke onderliggende verklaring. Als je in een omgeving komt te verkeren waarin iedereen erg bezig is met hoe hij of zij op anderen overkomt en met de vraag of anderen jou wel genoeg zien staan en of je wel populair genoeg bent, dan zul je grote belangstelling hebben voor je eigen kenmerken. Draag je wel de goede kleren? Is je gezicht wel leuk en interessant of stoer genoeg? Vandaar dat pubers veel tijd doorbrengen voor de spiegel.

Die bijzondere aandacht voor het eigen gezicht werd in dit onderzoek vastgesteld door jongens en jonge mannen naar een serie van tweetallen foto's te laten kijken met combinaties van zichzelf, van vrienden en van vreemden. De tweetallen werden kort naast elkaar gepresenteerd, waarna of links of rechts een plaatje tevoorschijn kwam waarop moest worden gereageerd. Die reactie was sneller als dat plaatje tevoorschijn kwam op de plek van de foto waar je de meest aandacht voor had gehad. Dat kon dus je eigen foto zijn of die van een ander.

En de groep midden adolescenten (15-17 jaar) bleek opvallend veel gefixeerd te zijn op het eigen gezicht. Terwijl die fixatie afwezig was bij de leeftijdsgroep van 11-13 jaar en die van 20-22 jaar. De onderzoekers zien dat als een aanwijzing dat vooral in de midden adolescentie de belangstelling voor de eigen positie in de sociale hiërarchie en de gevoeligheid voor reacties van anderen verhoogd zijn.

Dit werd bevestigd door de uitkomsten van het vragenlijstonderzoek. Juist in die leeftijdsgroep is de aandacht voor hoe je op anderen overkomt (public self-consciousness) het grootst en is de zelf-waardering het laagst.

Het is goed om je daarbij te bedenken dat die fixatie op jezelf en hoe je op anderen overkomt niet van nature hoort bij de adolescentie. Het is een vervelend effect van die historisch gezien unieke manier waarop wij onze kinderen laten opgroeien.

woensdag 29 november 2017

Adolescenten zijn sociaal kwetsbaar door gevoeligheid voor sociale afwijzing en weinig zelfbescherming

Het onderzoekje Development of self-protective biases in response to social evaluative feedback geeft een aardig inzicht in hoe adolescenten, en dus scholieren, omgaan met het probleem van hun eigenaardige sociale omgeving.

Die omgeving bestaat namelijk vooral uit leeftijdsgenoten en we weten dat die kunstmatige omgeving gemakkelijk statuscompetitie en pesten uitlokt. Zie Vriendschap? Of status? Waar het sociale leven van de adolescent om draait en Leeftijdsgemengde schoolklassen verminderen het pesten - Nieuwe aanwijzingen.

Dat zal eraan liggen dat je er in zulke leeftijdshomogene peer groups niet als vanzelfsprekend bijhoort. Je wordt beoordeeld en krijgt dus te weten of je wel "stoer" of "cool" of leuk of "gewoon" genoeg bent om te kunnen worden geaccepteerd. Omdat er buiten die groep ook weinig anders is, ben je wel erg gemotiveerd om te worden geaccepteerd en erbij te horen.

Maar er is altijd een behoorlijke kans om te worden afgewezen. Hoe ga je daarmee om?

In dat onderzoekje deden (slechts!) 107 proefpersonen van tussen de 10 en 23 jaar een beoordelingstest. Ze beoordeelden elkaar, op de basis van een ingestuurde foto, en moesten voorspellen hoe aardig anderen hen zouden vinden. Het ging er om hoe ze zouden reageren op een negatieve beoordeling door anderen, dus op sociale afwijzing. En het ging erom of daar bij de overgang naar volwassenheid iets in zou veranderen.

Wat daaruit naar voren kwam, kan met het plaatje hieronder worden duidelijk gemaakt.


Je ziet dat die adolescentiefase zich kenmerkt door een ronduit vervelende combinatie van een lage mate van zelfbescherming en een hoge mate van gevoeligheid voor sociale afwijzing. Precies die combinatie duidt op een hoge mate van sociale kwetsbaarheid. Je bent nog weinig in staat om je schouders erbij op te halen als je wordt afgewezen. En je wilt er tegelijk o zo graag bij horen.

Wat verandert er dan in die overgang naar de jongvolwassenheid dat die kwetsbaarheid afneemt? Het kan zijn dat je gaandeweg leert hoe je je beter kunt beschermen.

Maar het kan ook zijn dat je minder door alleen maar leeftijdsgenoten omringd wordt. Misschien doe je ervaringen op in een werkomgeving met collega's van verschillende leeftijden. Je kunt die kunstmatige peer group steeds beter achter je laten. Het erbij willen horen wordt minder een acuut probleem. En zo raak je minder onder de indruk van een afwijzing en ben je beter in staat tot zelfbescherming.

Merkwaardig hoe wij onze kinderen en adolescenten maar blijven bloot stellen aan die riskante groep van leeftijdsgenoten.

maandag 15 mei 2017

Na, en door, overgang naar voortgezet onderwijs meer statuscompetitie onder leerlingen

Hoe onze kinderen opgroeien verschilt sterk van de stabiele en leeftijdsheterogene sociale omgeving waar ze naar aanleg op zijn voorbereid en waar ze het beste in gedijen.

Want buiten het eigen gezin is er tegenwoordig vooral de leeftijdshomogene groep van de klasgenoten. We weten dat die omgeving gemakkelijk statuscompetitie uitlokt, de strijd om wie populair en wie cool en wie stoer is. En we weten dat het meedoen aan die competitie negatief uitwerkt op het welbevinden. En trouwens ook op de schoolprestaties. Zie nog eens de berichten De sociale uitdaging van de adolescentie: gemeenschap en/of statuscompetitie en Vriendschap? Of status? Waar het sociale leven van de adolescent om draait. En zie over het verband tussen statuscompetitie en pesten: Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen.

Daar komt bij dat die sociale omgeving weinig stabiel is. In een stabiele omgeving leren kinderen elkaar beter kennen, waardoor gemakkelijker onderlinge vertrouwdheid en vriendschappen ontstaan en waardoor de strijd om populariteit wordt teruggedrongen.

Maar door overgangen tussen onderwijsniveau's vinden er van tijd tot tijd reshuffles plaats in de groepssamenstellingen, die de kans op een opleving van de statuscompetitie doen toenemen.

Dat dat laatste inderdaad het geval is, blijkt uit de nieuwe studie The Trajectory of Popularity Goal During the Transition to Middle School. De onderzoekers volgden leerlingen voor en na die overgang en namen op gezette tijden een vragenlijstje af met onder meer vragen naar hoe belangrijk leerlingen het vonden om populair te zijn en om populariteit na te streven.

Het bleek toen dat het populariteitsdoel na de overgang naar het voortgezet onderwijs gedurende een bepaalde periode significant meer werd nagestreefd.

Wat bovendien naar voren kwam is dat leerlingen ook zelf die toename van de statuscompetitie waarnamen. En dus werden beïnvloed om er aan mee te doen. Ja, je past je aan aan wat je om je heen ziet gebeuren. Denk aan Het puberbrein en de peergroup.

Die kunstmatige sociale omgeving van leeftijdshomogeniteit en instabiliteit waaraan we onze kinderen blootstellen, die heeft door dat aanwakkeren van de statuscompetitie voorspelbare negatieve gevolgen.

En we hebben daar, zo lijkt het, onvoldoende oog voor.

maandag 10 april 2017

Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen

Pesten blijkt twee maal zoveel voor te komen op scholen die leeftijdshomogeen groeperen dan op scholen met leeftijdsgemengde groepen. Zie Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging.

Een mogelijke verklaring daarvoor is dat er in die onnatuurlijke groep van leeftijdsgenoten gemakkelijker statuscompetitie optreedt. Het gaat er dan al gauw om wie populair is en wie een loser is op wie je kunt neerkijken. En pesten is dan een gedrag in die strijd om populariteit en status.

Maar klopt dat laatste wel? Ja, we zagen al dat de kinderen die meer pesten, ook meer de doelen van de statuscompetitie nastreven: zelfbewust en slimmer dan anderen willen overkomen, indruk op anderen willen maken en door anderen gerespecteerd en bewonderd willen worden. Zie Pesten hoort bij statuscompetitie. Wil je pesten terugdringen, doe dan iets aan de statuscompetitie.

Er is nu het nieuwe onderzoek Popularity: Does it magnify associations between popularity prioritization and the bullying and defending behavior of early adolescent boys and girls? dat in dezelfde richting wijst.

De onderzoekers stelden van 191 leerlingen van 10-14 jaar van twee Australische scholen niet alleen vast hoe populair ze waren (in de ogen van medeleerlingen), maar ook hoe sterk ze populariteit nastreefden (ook in de ogen van medeleerlingen).

Dat laatste deden ze met 10 vignetten van situaties waarin je steeds populariteit moet afwegen tegen een ander doel, bijvoorbeeld vriendschap. Hier drie voorbeelden van zulke vignetten (overgenomen van Developmental Changes in the Priority of Perceived Status in Childhood and Adolescence):
The child arranges to get together with his or her best friend, then a popular same-sex peer invites the child to get together with him or her instead. Will the child change his or her plans to go out with the popular peer or go out with his or her best friend instead?
The child is in the school cafeteria sitting with a group of popular same-sex peers. An unpopular same-sex peer walks by the table and trips and drops his or her tray of food all over the floor. The popular peers laugh at the unpopular peer. Will the child join in the laughter or help the unpopular peer clean up what he or she dropped?
In the classroom, students are pairing up to work on a project. The child has the choice between working with someone who is popular but not a good student, and another peer who is not popular but is a good student. Which one will the child choose?
Uit het onderzoek blijkt dan dat de meer populaire leerlingen vaker pesten dan de minder populaire. Dat suggereert dat pesten een van de middelen is om populair te worden of om populair te blijven.

Is het dan ook zo dat degenen die het belangrijker vinden om populair te zijn, die meer naar populariteit streven, ook vaker pesten dan degenen die dat minder belangrijk vinden?

Ja, maar dat zie je pas als je kijkt naar hoe populariteit en populariteitsstreven in samenhang hun effect hebben. Het blijkt namelijk dat het effect alleen optreedt bij de populaire jongens en bij de weinig populaire meisjes. In de Figuur zie je de verbanden afgebeeld. Op de horizontale as staat het onderscheid tussen laag- en hoog populariteitsstreven en op de verticale as hoe vaak iemand pest.



Dat lijkt er dus op dat pesten voor populaire jongens een middel is om hun populariteit te behouden. Dat kan er ook mee samenhangen dat, zoals uit ander onderzoek blijkt, de populariteit, en dus de statushiërarchie, onder jongens weinig stabiel is, minder dan bij meisjes. Populaire jongens kunnen dus niet op hun lauweren rusten. Anders gezegd, de statuscompetitie is altijd manifest. Nog anders gezegd, pesten moet je blijven doen.

Kennelijk ligt dat anders bij meisjes. Daar zijn het daardoor de weinig populaire meisjes die door te pesten proberen hoger op te komen in de stabiele populariteitshiërarchie. De populaire meisjes hebben pesten niet meer nodig.

woensdag 18 januari 2017

Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging

Beau Oldenburg promoveert morgen in Groningen op het proefschrift Bullying in schools. The role of teachers and classmates. Ze stuurde mij de elektronische versie toe, waarvoor dank.

Haar onderzoek ging vooral over de rol van leraren in het bestrijden van pesten. Het blijkt dat leraren het lastig vinden om pesten te herkennen en dat ze niet goed zijn toegerust om pesten aan te pakken.

Er is aandacht voor in de media. Zie bijvoorbeeld Leraren doen te weinig tegen pesten: 'Ze durven het niet te zien'. Beau zegt daar dat pesten in elke klas voorkomt en
geeft als advies dat er altijd iemand in de buurt van de kinderen moet zijn. Er moeten zo min mogelijk onbewaakte momenten zijn. Dus is het zaak om ook in de pauzes op het schoolplein te surveilleren. "Blijf goed opletten en luister naar de signalen."
En dan denk je natuurlijk, wat doen we onze kinderen aan dat we ze in scholen bij elkaar brengen en dat daar altijd iemand in de buurt moet zijn om te voorkomen dat er dingen misgaan. Is dat niet heel vreemd?

Ja, dat is vreemd en dat ligt er aan dat we op school overwegend leeftijdshomogeen groeperen. Dus leerlingen van dezelfde leeftijd bij elkaar zetten.

Dat is een onnatuurlijke sociale omgeving. Kinderen horen te verkeren en op te groeien in settingen van verschillende leeftijden. Dat is beter voor ze omdat oudere kinderen dan van nature gemotiveerd zijn om een oogje in het zeil te houden. De aanwezigheid van jongere en kwetsbaardere kinderen doet gemakkelijk een beroep op hun verantwoordelijkheidsgevoel. En jongere kinderen nemen daar weer een voorbeeld aan. Zie mijn eerdere berichten over de voordelen van leeftijdsmenging, zoals Meer over waardoor leeftijdsmenging pesten tegengaat.

En wat is nu het geval? Hoewel het in dit onderzoek dus ging om de rol van leraren, is er als een bijvangst de uitkomst dat als je schoolklassen vergelijkt, pesten inderdaad minder voorkomt in klassen met verschillende leeftijden.

Dat zijn enerzijds klassen die uit twee of meer groepen zijn samengesteld, zoals dat op kleinere scholen gangbaar is. Maar anderzijds ook klassen van scholen waarin leeftijdsmenging als pedagogisch principe wordt gehanteerd, zoals Jenaplanscholen.

En als je nog even dat vorige bericht bekijkt, dan zie je daar dat op scholen met die pedagogische leeftijdsmenging pesten twee maal minder voorkomt.

Kijk, die bijvangst zou nu eens groot in het nieuws moeten komen.

Laten we ophouden met onze leraren de problemen te laten oplossen die we eerst zelf gecreëerd hebben door kinderen van dezelfde leeftijd bij elkaar te zetten. Zodat er altijd iemand toezicht moet houden. Wat een rare logica.