donderdag 23 februari 2023

Over de rol van spiegelneuronen in het vermogen om adequaat te reageren op veiligheid of onveiligheid van de omgeving

Mensen zijn biologische organismen en zijn dus in het verleden geselecteerd op eigenschappen die gemiddeld genomen bijdragen aan overleving en reproductie. Tot die eigenschappen behoren in ieder geval de vermogens om de omgeving te scannen op veiligheid dan wel onveiligheid en de vermogens om op de uitkomsten van die scan adequaat te reageren. Als er genoeg voedsel binnen bereik is, dan is er veiligheid. Blijf waar je bent. Ga niet in het wilde weg op stap, want dan gebruik je energie en je kunt ergens terecht komen waar minder voedsel is. Meer in het algemeen is vertrouwdheid met je omgeving een signaal van veiligheid, want je hebt immers tot nu toe kunnen overleven waar je nu bent.

Een aspect van de omgeving is de aanwezigheid van soortgenoten en hun gedrag. Want soortgenoten kunnen concurrenten zijn in de strijd om het bestaan, maar ze kunnen ook partners zijn om mee samen te werken in ieders belang. Of mogelijke of actuele seksuele partners. Of je eigen kinderen. Dat alles goed te kunnen onderscheiden, is natuurlijk cruciaal voor je overleving en reproductie. 

Precies dat gegeven is verwerkt in de eerste twee stellingen van de Dual Mode-theorie. Die houden samen in dat er in de menselijke sociale natuur twee gedragspatronen klaarliggen om bij het opgroeien gemakkelijk aan te leren, het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon. En dat mensen het gemeenschapspatroon volgen als er aanwijzingen zijn dat anderen hetzelfde doen, dus als de omgeving veilig is, en het statuscompetitiepatroon als er aanwijzingen zijn dat anderen hetzelfde doen, dus als de omgeving onveilig is. In het eerste geval zal er samenwerking volgen, in het tweede geval competitie om status en een statushiërarchie. (Volgens de derde stelling van de theorie zijn mensen in het eerste geval beter af.)

We zagen ook dat het volgen van het gemeenschapspatroon samen gaat met de activering van het sociale betrokkenheidssysteem van ons autonome zenuwstelsel. We vertrouwen anderen, zijn hen goedgezind en staan open voor samenwerking. En dat het volgen van het statuscompetitiepatroon samen gaat met, afhankelijk van de omstandigheden en de individuele geschiedenis, de vechtreactie, de vluchtreactie of de immobilisatie met angst (het bevriezen of verstijven).

Het is dus heel belangrijk om goed te kunnen bepalen hoe de anderen in je omgeving zich gedragen en wat ze van plan zijn. Als je fout zit, laat je misschien mogelijkheden voor gunstige samenwerking onbenut voorbij gaan. Of stel je je kwetsbaar op en begin je de competitie om status met een achterstand.

Wat zijn eigenlijk de vermogens die hier een rol spelen? Wat bepaalt hoe goed jij bent in het inschatten van anderen? En in het adequaat op die inschatting reageren? Is dat afhankelijk van je ervaringen in het verleden en moet je helemaal door schade en schande wijs worden? Of heeft de evolutie ervoor gezorgd dat je op deze uitdaging al bent voorbereid?

Voor dat laatste komt er nu een aanwijzing uit een nieuw onderzoek naar spiegelneuronen: Hypothalamic neurons that mirror aggression. 

Spiegelneuronen kwamen we op dit blog al eerder tegen. We zagen dat ze een rol spelen in ons vermogen tot empathie. Doordat ze er voor zorgen dat als wij iemand iets zien doen, in onze hersenen de pre-motorische gebieden actief zijn die dat ook zouden zijn (maar dan nog meer) als wij zelf die handeling zouden verrichten. Deze spiegelactiviteit speelt zich af zonder dat wij daar een bewust besef van hoeven te hebben. Het gebeurt automatisch. Of je moet grote moeite doen om het te voorkomen. 

Dat je begrijpt wat iemand doet of dat je je inleeft in iemand, wordt er dus erg door bevorderd door dat je in je hersenen, in je spiegelneuronen, een beetje hetzelfde doet wat die ander aan het doen is. Zie Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (5): (pro-) socialer zijn dan je denkt dat je bent. En zie ook Spiegelneuronen, nadenken en intuïtie. Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (9), waarin ik uitleg wat de ontdekking van spiegelneuronen voor mijn eigen denken betekende.

Er is al wel onderzoek geweest bij mensen naar de rol van spiegelneuronen in het begrijpen van gedrag, in nabootsing, sociale cognitie, aanleren van vaardigheden en zelfs het kijken naar kunst. Maar niet naar  de mogelijke rol ervan in het scannen van de omgeving op veiligheid dan wel onveiligheid, wat in de polyvagaaltheorie neuroceptie wordt genoemd. Precies dat gebeurt in dat nieuwe onderzoek, niet bij mensen, maar bij muizen. (Met inachtneming van de richtlijnen en protocollen van het universitaire Institutional Animal Care and Use Committee.)

De onderzoekers vonden dat bepaalde neuronen (VMHvl PR neuronen) die deel uitmaken van een sector van de ventromediale hypothalamus die bekend staat als het attack center, niet alleen actief zijn als de muis zelf agressief is, maar ook als hij agressie waarneemt tussen andere muizen. Bovendien was de activiteit van deze neuronen cruciaal voor het met agressie reageren op waargenomen agressie. 

Anders gezegd, in een evolutionair oud hersengebied blijkt zich een spiegelneuronensysteem te bevinden dat betrokken is bij het scannen van de omgeving op onveiligheid (agressie van anderen) dan wel veiligheid. Er is een overlap van agressieneuronen en waarnemingsneuronen. Het is voor het eerst dat dit is aangetoond.

Dat doet zacht gezegd vermoeden dat er ook bij mensen dat evolutionair oude spiegelneuronensysteem ten grondslag ligt aan het vermogen om snel (neuroceptie) en adequaat te reageren op de veiligheid of onveiligheid van de sociale omgeving. Met gemeenschapsgedrag (sociale betrokkenheid) op het waargenomen gemeenschapsgedrag van anderen. En met statuscompetitiegedrag (vechten, vluchten of immobilisatie) op het statuscompetitiegedrag van anderen. Stelling 2 van de Dual Mode-theorie vindt ondersteuning in de aanwijzingen voor de aanwezigheid van dat spiegelneuronensysteem.

dinsdag 21 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 14

In de voorgaande berichten over de Nederlandse polycrisis (hier het vorige bericht) werd het op zijn minst enigszins aannemelijk dat die polycrisis een gemeenschappelijke bron heeft, namelijk het bij de regerende politici overheersende wereldbeeld en de bijpassende psychologie van de (neoliberale) marktvuistregel. De te grote complexiteit van politiek en maatschappij wordt onvermijdelijk opgelost met de toevlucht tot vuistregels. En er zijn twee vuistregels die het politieke landschap domineren, naast die marktvuistregel de overheidsvuistregel. 

In de marktvuistregel is de markt de primaire bron van welvaart en moet de overheid zoveel mogelijk terugtreden en zich voor wat er nog overblijft in dienst stellen van de markt. En in de overheidsvuistregel gaat het niet alleen om welvaart, maar ook om menselijk welzijn en menselijke moraal en is de overheid onmisbaar voor het nastreven daarvan. Onder de marktvuistregel huist de psychologie van het statuscompetitiepatroon, op zijn kortst geformuleerd als de omarming van het ieder-voor-zich. Onder de overheidsvuistregel huist de psychologie van het morele gemeenschapspatroon, op zijn kortst geformuleerd als de omarming van het iedereen-telt-mee.

Het maakt zacht gezegd veel verschil of bij de regerende politici de ene dan wel de andere vuistregel domineert. Dat we nu in Nederland een polycrisis ondergaan, kan gemakkelijk met de psychologie van die marktvuistregel in verband worden gebracht. Regerende politici bekleden dan weliswaar hun positie, maar neigen er toe om de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden met enige luchthartigheid uit te oefenen. 

Het echte werk gebeurt immers op de markt en dat wil in die psychologie vooral zeggen: door het bedrijfsleven, door de grote ondernemingen. Die moet alle ruimte krijgen en dus kan er gemakkelijk en eigenlijk altijd.op overheidsuitgaven worden bezuinigd. En kunnen de belastingen altijd omlaag. Denk aan het "Ik ben in principe voor belastingverlaging. Op alles!" van Edith Schippers, kennelijk de beoogd opvolger van Mark Rutte. Lees dat interview en je maakt kennis met een welhaast perfecte weergave van de marktvuistregel. Een nog wat banalere uitdrukking van die psychologie die je wel eens tegenkomt is "Belasting is diefstal!".

Ook een heel fraaie weergave van dezelfde psychologie valt aan te treffen in het interview dat Mark Rutte zelf gaf naar aanleiding van de bedreigingen die minister van Financiën Sigrid Kaag ten deel vielen toen ze op bezoek was in Diepenheim. Rutte veroordeelt die "fakkelactie" als onbeschoft, onbehoorlijk en onacceptabel. Terecht, natuurlijk. Maar dan antwoordt hij op een vraag van de interviewer: 

Dat kunnen we met zijn allen doen. Daar hebben we als samenleving een taak in. Maar ga niet teveel naar de overheid kijken. Dit is echt iets wat we met zijn allen moeten doen. Want de overheid kan proberen te beschermen en politie en beveiliging. Maar uiteindelijk is het ook gewoon een zaak van wat vinden we acceptabel als Nederland. 

En wat gebeurt daar? De man die al twaalf jaar onze premier is, stelt de democratische overheid en "wij met zijn allen" tegenover elkaar. In zijn psychologie is die overheid er voor de bescherming en beveiliging, maar niet als uitdrukking van de morele gemeenschap van wij-met-allen en iedereen-telt-mee. In zijn (neoliberale) ogen is de democratie niet een moreel project, waarin wij met zijn allen een naar welzijn en moraal betere maatschappij nastreven. 

En dat is precies het wereldbeeld van de morele luchtledigheid van het statuscompetitiepatroon.

zondag 19 februari 2023

Zondagochtendmuziek - Paul van Kemenade 'classic' Quintet - Mo's Mood live at Stranger than Paranoia Festival...

 

Hoe lang al kunnen we in Nederland genieten van Nederlandse jazzmusici van hoge kwaliteit? 

Dat begon natuurlijk al eerder, maar in ieder geval vanaf 1989, of is het 1982?, is er het Paul van Kemenade Quintet. Nog wel, want Paul heeft op zijn website laten weten dat hij in 2025 met zijn muzikale carrière, als musicus en organisator, wil stoppen.

In de huidige samenstelling speelde het Quintet vrijdagavond in DUMS, Domplein 4, in Utrecht. Met vooral oude en nieuwe nummers van Paul zelf. Zoals Mo's Mood, hier gespeeld in Tilburg. Datum onbekend.

vrijdag 17 februari 2023

Het wettelijk voorschrijven van maatschappelijk verantwoord ondernemen is noodzakelijk om een in het verleden gemaakte fout terug te draaien

Mensen zijn morele wezens. Dat houdt in dat wij bij het opgroeien in een veilige sociale omgeving morele gemeenschapsintuïties aanleren. Die vertellen ons dat we anderen geen schade horen toe te brengen. En, bovenop die "morele bodem", dat we anderen voor zover mogelijk horen bij te staan als ze in nood verkeren en dat we rechtvaardige verhoudingen horen na te streven.

In het sociale en maatschappelijk verkeer proberen we die morele intuïties zo goed mogelijk na te leven en verwachten we dat ook van anderen. Omdat wij morele wezens zijn, is ons samenleven altijd een moreel project. 

Wacht even, niet altijd. Sinds het eind van de achttiende eeuw ging de overtuiging postvatten dat er een historisch nieuw maatschappelijk domein ontstond, de markt, waarin mensen niet als morele wezens hoefden te handelen. Sterker, dat juist niet moesten doen. Karl Polanyi omschreef dat als de grote waterscheiding. Die overtuiging deed bovendien een moreel luchtledig vak economie ontstaan, dat tot vandaag de dag een grote invloed heeft uitgeoefend op het maatschappelijke en politieke denken. Wat er sinds die waterscheiding aan maatschappelijke morele vooruitgang geboekt werd (algemeen kiesrecht, sociale zekerheid, antidiscriminatie wetgeving, mensenrechten), werd maatschappelijk bevochten zonder dat het vak economie daar iets aan bijdroeg. Let wel, dat geldt voor het vak en het theoretische apparaat daarvan, niet voor allerlei economen als persoon.

Er is dus altijd een maatschappelijke tegenbeweging geweest en die is er nog steeds. Een van de vormen die die beweging heeft aangenomen, is die van het bepleiten van wetgeving op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Pleidooien die dus eigenlijk niets anders voorstaan dan het terugdraaien van die merkwaardige ontwikkeling aan het eind van de achttiende eeuw. En het terugdraaien van die grote invloed van het moreel luchtledige vak economie. Die morele bodem van het anderen geen schade toebrengen, die is met het mens zijn fundamenteel verbonden en er kan dus niet een maatschappelijk domein bestaan waar die niet zou gelden. Ook ondernemingen horen die morele bodem in acht te nemen.

Een en ander is actueel, omdat er een initiatief wetsvoorstel in discussie is van ChristenUnie, D'66, SP, PvdA en GroenLinks tot een Wet Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Grote bedrijven, met meer dan 250 werknemers en een omzet van meer dan 40 miljoen euro, worden volgens dat voorstel wettelijk verplicht maatschappelijk verantwoord te ondernemen, ook in het buitenland.Ook op Europees niveau wordt aan zo'n voorstel gewerkt, maar dat zou een zwak compromis zijn. Het wetsvoorstel veroorzaakte onrust bij grote bedrijven en werkgeversorganisatie VNO-NCW. En bij regeringspartij VVD. We zullen zien hoe het afloopt.

In eerdere berichten zette ik de argumenten uiteen waarom het wettelijk voorschrijven van maatschappelijk verantwoord ondernemen een goed idee is. Anders gezegd, waarom het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat ondernemingen zich net als iedereen moreel verantwoordelijk horen te gedragen. Dat daar expliciete wetgeving voor nodig is, ligt eraan dat in het verleden die weg van de morele luchtledigheid is ingeslagen. 

In plaats van naar die eerdere berichten te verwijzen, neem ik ze hieronder in extenso op. Veel leesplezier.

Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt (15 september 2020)

Wat mogen we van ondernemingen verwachten? Natuurlijk dat ze zich net als iedereen aan de wet houden. Maar er is naast de wet ook nog de moraal. Dus het geheel van onze gemeenschapsintuïties, die gaan over elkaar bijstaan, of in ieder geval elkaar geen schade berokkenen, en over eerlijk delen. Dat zijn inderdaad intuïties, dus geen vastomlijnde inzichten die voor alle omstandigheden in wetsteksten vertaald kunnen worden. Vandaar dat we naast en boven en onder de wet ook altijd nog de moraal hebben.

Daarom verwachten we van elkaar, als "natuurlijke personen", niet alleen het volgen van de wet, maar ook moreel gedrag. Een helpende hand toesteken als dat nodig is, eerlijk delen, elkaars autonomie respecteren en loyaal zijn. En omdat het in dit geval om inbedding in persoonlijke relaties gaat, creëren we dat morele gedrag met elkaar. We verwachten het van elkaar en het voelt meestal goed om aan die verwachtingen te voldoen. In die gevallen waarin we verwachtingen beschamen, laten anderen ons weten dat ze teleurgesteld of zelfs boos zijn. Wat ons weer herinnert aan het belang van moreel gedrag in het sociale verkeer. Moreel gedrag is dus een uitkomst van een sociaal proces, zoals ook pro-sociaal gedrag dat is.

Maar ondernemingen, en dus hun directeuren, opereren meestal niet in dat web van persoonlijke relaties. Ze zijn marktdeelnemers en hebben in die hoedanigheid vooral vluchtige, onpersoonlijke en zelfs anonieme relaties met anderen. Maar hun gedrag kan voor die anderen wel grote gevolgen hebben. 

Dat is een sociale omgeving die niet als vanzelf moreel gedrag doet ontstaan. En hoewel mensen morele wezens zijn, zijn ze niet onvoorwaardelijk moreel. Als moreel gedrag niet verwacht wordt, kun je er dus niet van uitgaan dat anderen zich moreel gedragen. Er is dan dus niet de sociale veiligheid die moreel gedrag uitlokt. Sterker, op de markt concurreer je met elkaar. 

Een sociale omgeving dus die gemakkelijk dat andere patroon, dat van de statuscompetitie uitlokt. In de aanvalsvariant, anderen de loef afsteken of te slim afzijn, of in de verdedigingsvariant. En dan kan  moreel gedrag geheel of gedeeltelijk uit het zicht verdwijnen. Dat kan dus betekenen dat een en dezelfde persoon zich binnen dat web van persoonlijke relaties als vanzelfsprekend moreel gedraagt en als ondernemingsdirecteur morele normen aan zijn laars lapt. Denk aan Bankiers zijn, als bankiers, oneerlijk - Dat wijst op een bankencultuur van bedrog.

Er is dus naast dat domein van de persoonlijke relaties ook het domein van de markt. Maar er is ook nog het domein van de democratische overheid, van wat wij met zijn allen willen. Denk aan het OMOP-schema. En wij met zijn allen kunnen via het democratische proces te kennen geven wat wij van marktdeelnemers, van ondernemingen en ondernemingsdirecteuren, verwachten.

Precies daarover gaan de discussies over "maatschappelijk verantwoord ondernemen". Discussies die niet toevallig de kop weer opsteken nu een periode van neoliberalisme op zijn eind lijkt te lopen. Waarin het Friedman-adagium domineerde dat ondernemingen niets anders behoren te doen dan het behartigen van de belangen van de aandeelhouders. Natuurlijk met als restrictie dat ze zich aan de wet dienen te houden. Maar afgezien daarvan zou het speelveld vrij moeten zijn van morele verwachtingen. Dat speelveld zou immers de wonderlijke eigenschap hebben dat het juist ook zonder verwachtingen van moreel gedrag tot voor iedereen heilzame uitkomsten zou leiden. U weet wel, de beroemde onzichtbare hand.

We zagen al dat nog voor deze periode een aanvang nam, in 1965, Kenneth Boulding zich in de discussie met Milton Friedman met argumenten tegen deze opvatting keerde. Lees nog eens de reeks berichten die ik daaraan wijdde, te beginnen met Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding. Nu we de gevolgen van dat Friedman-adagium hebben meegemaakt, gaan we inzien dat we misschien beter naar Kenneth Boulding hadden moeten luisteren.

In dat kader is het boeiend om te zien dat er nu weer, geheel in de geest van Kenneth Boulding, gepleit wordt voor het expliciet en wettelijk invoeren van morele verwachtingen voor het gedrag van ondernemingen. Zie het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat verscheen in het blad OndernemingsrechtNaar een zorgplicht voor bestuurders encommissarissen tot verantwoorde deelname aan hetmaatschappelijk verkeer.  Hier is de samenvatting: 

De liberalisering van de kapitaalmarkten heeft als neveneffect dat andere productiefactoren verhoudingsgewijs aan belang hebben ingeboet. Het denken in aandeelhouderswaarde is in de praktijk dominant geworden, ook in de Nederlandse context. De norm van het vennootschapsbelang waarborgt blijkens periodieke maatschappelijke erupties onvoldoende dat vennootschappen zich daadwerkelijk verantwoordelijk gedragen in de samenleving. Om die reden bepleiten 25 hoogleraren ondernemingsrecht de introductie van responsible corporate citizenship in de wettelijke taakopdracht van bestuurders en commissarissen. Bestuurders dienen ervoor te zorgen dat de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer deelneemt als een verantwoordelijke vennootschap; commissarissen houden hierop toezicht. Verder stellen zij voor in de wet op te nemen dat vennootschappen een statutaire bestaansgrond (purpose of raison d’être) kunnen formuleren. Daarmee leggen zij op vrijwillige basis hun uiteindelijke doel en hun leidende beginselen vast. Over de verantwoordelijkheid voor de impact van de vennootschap op menselijk, sociaal en natuurlijk kapitaal kan expliciete verantwoording in de jaarstukken worden voorgeschreven. Zo kan het vennootschapsrecht de inbedding van ondernemingen in de samenleving versterken.

Ik vind het een fraai en doordacht pleidooi, dat precies op het goede moment komt. We hebben immers geleerd hoe dat moreel vrije speelveld van de markt zich kan ontwikkelen. Lees Een land van kleine buffers van Dirk Bezemer

En merk op hoe wet en moraal zich in dit voorstel verhouden. De opdracht tot "verantwoordelijk" handelen wordt in de wet opgenomen. Terwijl tegelijk niet precies kan worden omschreven wat die verantwoordelijkheid inhoudt:

Een verantwoordelijke vennootschap draagt verantwoordelijkheid jegens haar werknemers, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid. De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de raad van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald.

In die laatste zin staat precies wat nu eenmaal inherent is aan onze morele gemeenschapsintuïties. Ze sturen ons gedrag, maar als intuïties, niet als voorschriften. Beoordelingen "in de concrete omstandigheden van het geval" zijn dus onvermijdelijk. Net zo als dat in het domein van de persoonlijke relaties het geval is. Maar die onderliggende morele intuïties, die zijn bij iedereen aanwezig. Ook, als het goed is, bij de bedrijfselite die nu zegt niets te voelen voor "wettelijk opgelegd 'goed gedrag'".

 

Nu, in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is (19 juli 2021)

Mensen zijn morele wezens, maar sinds eind achttiende eeuw kennen we een vak economie dat het historisch nieuwe sociale domein van de markt aanwijst als de bron van welvaart bij uitstek en als het domein waarop die moraal niet van toepassing zou behoren te zijn. Als het domein dus waarin het streven naar eigenbelang en competitie de grootst mogelijke welvaart voort zouden brengen. Zie het bericht Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 1 en volg daarin de linken naar vorige en volgende berichten. Update. Of zie De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak, waar je die berichten achter elkaar kunt lezen.

Dat vak economie en de door dat vak uitgedragen opvatting van de morele luchtledigheid van het domein van de markt heeft zonder twijfel grote invloed gehad. De gevolgen er van zijn er bijvoorbeeld aan af te lezen dat de werkers in de marktsector zich minder pro-sociaal gedragen dan zij die in de publieke sector werkzaam zijn. En ze vallen op te maken uit het onderzoek dat liet zien dat bankiers zich in een laboratoriumsituatie oneerlijker gedragen als ze kort daarvoor aan hun werk zijn herinnerd. En uit het onderzoek waaruit bleek dat bankiers meer rekening houden met het belang van hun klant als ze kort daarvoor zijn herinnerd aan de inhoud van hun bankierseed.

Mensen zijn voorwaardelijk moreel: we houden graag rekening met anderen, maar daarbij helpt het wel als anderen dat ook doen en als het ook van ons verwacht wordt. Als die voorwaarden afwezig zijn, dan vallen we terug op dat andere gedragspatroon, dat van het eigenbelang van de statuscompetitie. 

Een andere aanwijzing voor die grote invloed bestaat eruit dat het door studie in aanraking komen met dat economische, moreel luchtledige, denken jongeren egoïstischer, hebzuchtiger, minder eerlijk en competitiever maakt. Daarom vroeg ik me al eens af of we niet beter af zouden zijn als minder jongeren economie zouden studeren. 

Toch was die invloed ook weer niet zo groot dat hij de opkomst van de het iedereen telt mee van de democratie en van de naoorlogse verzorgingsstaten kon voorkomen. Dat was een ontwikkeling van sterke inperking van het werkingsgebied van de markt, waarbij het vak economie geheel aan de zijlijn stond. De morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt me en van rechtvaardigheid lieten zich, tegen de verdrukking in, wel degelijk gelden

Die ontwikkeling was er een van het inperken en corrigeren van de werking van de markt, waarin er nog niet getornd werd aan die economische stelling van morele luchtledigheid. De idee van een moraalvrij sociaal domein bleef nog intact. Het idee dat vooral door de grote man van het neoliberalisme, Milton Friedman (1912 - 2006), werd verkondigd als de eis dat ondernemingen niets anders behoorden te doen dan zoveel mogelijk winst maken en de belangen van hun aandeelhouders behartigen. Verder moesten ze zich natuurlijk aan de wet houden, maar vooral niet meer dan dat. Voor morele overwegingen hoorde in hun besluitvorming geen plaats te zijn. De markt zou dan wel zorgen dat alles goed kwam. 

Dat werd anders met de opkomst van de intellectuele en maatschappelijke tegenbeweging van het "maatschappelijk verantwoord ondernemen", waarmee de stelling van de morele luchtledigheid van de markt meer frontaal werd aangevallen. Die beweging kent al een langere geschiedenis, maar wint de laatste tijd weer aan invloed. Denk aan het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding, waarin het ging over verschillende pleidooien om van ondernemingen te eisen dat hun gedrag niet alleen door juridische, maar ook door morele overwegingen begrensd wordt. Een onderneming zou net zoals een persoon rekening dienen te houden met negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor toekomstige generaties. Dat is de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, dus van het vermijden van het anderen schade toebrengen. Van het moreel verantwoordelijk handelen.

Die roep om ook van ondernemingen moreel (maatschappelijk verantwoord) gedrag te eisen, wordt de laatste jaren weer sterker. Niet verwonderlijk na wat we de laatste tientallen jaren hebben meegemaakt aan wangedrag van ondernemingen. En niet verwonderlijk nu we geconfronteerd worden met de rampzalige gevolgen van de klimaatverandering. 

Zo was er gisteren dit bericht in het Financieel Dagblad: Bedrijfsleven verzet zich tegen 'maatschappelijke zorgplicht'. Er bestaat al wel een code voor goed ondernemingsbestuur, maar de commissie die de toepassing van die code toetst, wil een bepaling toevoegen dat bedrijven onder meer de milieu-effecten van hun beleid moeten verantwoorden. Bedrijven zouden zich meer rekenschap moeten geven van de maatschappelijke effecten van hun handelen. Het gaat dan niet alleen om klimaat, maar ook om sociale vraagstukken zoals ongelijkheid, diversiteit, werk- en inkomenszekerheid en inclusiviteit. 

Dit is geheel in lijn met eerder het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat verscheen in het blad Ondernemingsrecht: Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ik haalde vorig jaar dat pleidooi aan in het bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt, met daarin dit citaat:

Een verantwoordelijke vennootschap draagt verantwoordelijkheid jegens haar werknemers, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid. De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de raad van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald.

In die laatste zin komt ook precies tot uiting dat het bij die zorgplicht gaat over een morele intuïtie en niet om een wettelijk voorschrift. Wat een morele intuïtie inhoudt moet inderdaad altijd "aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald". En door die zorgplicht in de wet vast te leggen, kan dus uiteindelijk altijd de rechter daarover een oordeel vellen. 

Als deze ontwikkeling zich doorzet, en je zou zeggen, dat valt te verwachten, dan is dus uiteindelijk de cirkel rond. Eind achttiende eeuw, de tijd van Polanyi"s waterscheiding, ontstond dat idee van de morele luchtledigheid van het domein van de markt. In de afgelopen twee eeuwen hebben we gezien tot welke maatschappelijke problemen het serieus nemen van dat idee kan leiden. 

Nu, in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is. Zoals Adam Smith (1723 - 1790) en anderen voorafgaand aan die waterscheiding verkondigden.
 

Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat ondernemingen zich niet alleen aan de wet dienen te houden, maar daarbovenop ook moreel verantwoord horen te handelen (10 september 2021)

Hans Stegeman schreef op 7 september in zijn column in het Financieel Dagblad dat hij het verademend vindt dat de pensioenfondsen uit morele overwegingen een eind maken aan hun beleggingen in fossiele energie. Hij vindt dat baanbrekend. De fondsen hebben zich afgevraagd wat de invloed is van deze beleggingen op de wereld waarin we ons pensioen willen genieten. Welke samenleving willen we hebben? Een samenleving dus waarin er voor beleggen in fossiele bedrijven geen plaats meer is. 

Die morele overwegingen betreffen de morele intuïtie van het iedereen telt mee. Niet alleen iedereen die nu leeft, maar ook iedereen van de volgende generaties. Denk aan de twee grote uitdagingen waarover ik het had in Deel 3 van De mensheidsgeschiedenis in drie stappen, die van de onderlinge verhoudingen, en dus de democratie, en die van onze verhouding tot de aarde, en dus tot de volgende generaties. 

Natuurlijk past het betoog van Stegeman in een bredere beweging in de richting van het doorbrekende inzicht dat de maatschappij misschien toch een moreel project is. Een beweging dus die afscheid neemt van de morele luchtledigheid van het vak economie, dat zo lang een zo grote invloed heeft gehad op het maatschappelijke en politieke denken. Zie over die morele luchtledigheid het bericht De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak. 

De beweging die dus ook inhoudt dat het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat ondernemingen zich niet alleen aan de wet dienen te houden, maar daarbovenop ook moreel verantwoord horen te handelen. Natuurlijk verwachten we van elkaar die morele verantwoordelijkheid in de persoonlijke levenssfeer. En in die sfeer van de persoonlijke verhoudingen lukt het ook vaak om dat moreel verantwoorde gedrag tot stand te brengen.

Maar dat ligt anders bij ondernemingen. Die opereren op de markt. En in dat domein heeft de gedachte postgevat, aangewakkerd door het vak economie, dat daar alles draait, ja, behoort te draaien, om winst en eigen belang. En dat morele overwegingen daar niet thuis horen. Denk terug aan de discussie in 1965 tussen Milton Friedman en Kenneth Boulding

Nu denken we dus dat we beter naar Kenneth Boulding hadden moeten luisteren, in plaats van naar Milton Friedman. En komen we tot de conclusie dat het eigenlijk toch wel een goed idee is om van ondernemingen maatschappelijk verantwoord, en dus moreel verantwoord, gedrag te mogen vragen. Een zorgplicht dus, een wettelijke taakopdracht tot verantwoord handelen. Met uiteindelijk een rechter die daarover in concrete gevallen een oordeel velt.

Want Hans Stegeman staat natuurlijk niet alleen. Denk aan het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren ondernemingsrecht van vorig jaar, waarover het ging in het bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt. 

Want de menselijke maatschappij is een moreel project, waar het domein van de markt niet van is uitgezonderd.

 

Weg met dat idee van een markt die vrij is van morele verplichtingen en verantwoordelijkheden. (8 december 2022)

Mensen zijn morele wezens. Dat wil zeggen dat ze uitgerust zijn met morele gemeenschapsintuïties die hen ertoe aanzetten om zich moreel te gedragen, dus rekening te houden met de gevolgen van hun handelingen voor anderen. Breng anderen geen schade toe, want iedereen hoort mee te tellen in de persoonlijke afwegingen die jij maakt. Ook zetten die gemeenschapsintuïties mensen ertoe om moreel gedrag van anderen te verwachten en hen er op aan te spreken als die verwachtingen worden beschaamd. 

Een an ander betekent dat het menselijke sociale en maatschappelijke leven een moreel project is. Een gezamenlijk project dus om te voorkomen dat we met zijn allen in het inferieure statuscompetitie-evenwicht terechtkomen. 

Dit zijn eenvoudige en herkenbare inzichten die de mensheid altijd hebben vergezeld. En in een ideale wereld zou dat morele project succesvol zijn. De werkelijkheid is natuurlijk anders. Het statuscompetitiepatroon kan zelfs de overhand krijgen, met grote ongelijkheid, onderdrukking, vernedering en zelfs genocide tot gevolg. Hoewel dat kan gebeuren, en gebeurd is, kan het rekenen op vrijwel unanieme morele afkeuring. 

Maar dat morele project schiet kan ook ook tekortschieten op een manier die, althans aanvankelijk, op grote instemming kan rekenen. Dat is het geval met de neoliberale omarming van het aandeelhoudersmodel van ondernemingen. Volgens dat model zou al het handelen van ondernemingen uitsluitend gericht moeten zijn op winstmaximalisatie ten behoeve van de aandeelhouders. Zie het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding.

Sinds Milton Friedman dat in 1970 bepleitte (The Social Responsibility of Business Is to Increase Its Profits), heeft het een grote invloed gehad op het maatschappelijke en politieke denken. Het domein van de markt werd zo uniek geacht dat het gevrijwaard zou moeten zijn van enig idee van morele verplichtingen of verantwoordelijkheden. Zolang ondernemingen maar binnen de grenzen van de wet blijven, zou dat wonderbaarlijke marktmechanisme er voor zorgen dat "alles goed komt". Dat de uitkomsten in economische zin optimaal zouden zijn. Dus moesten overheden zich terugtrekken en moest er gedereguleerd worden.

Nu, een halve eeuw later, komen we daarop terug. Eenvoudig gezegd: het viel nogal tegen. De ongelijkheid nam toe, de economische groei viel tegen, de arbeidsproductiviteit stagneerde, de economie werd instabieler en vooral ook: de economische groei die er was, ging ten koste van de natuur en van het klimaat. En van het sociale leven, want de afname van bestaanszekerheid onder grote delen van de bevolking wakkerde de statuscompetitie aan en op politiek vlak het rechts-extremisme.

We komen tot het inzicht dat het helemaal geen goed idee was om Milton Friedman (en Hayek en Buchanan) zo serieus te nemen en dat we beter naar Kenneth Boulding hadden moeten luisteren. Dus komt een al ouder idee weer terug in de belangstelling, dat van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo zijn er de Preadviezen van de Vereniging voor Staathuishoudkunde, die er dit jaar helemaal aan gewijd zijn. 

Jaap Winter pleit daarin voor een paradigmaverschuiving in het bedrijfsleven en het vennootschapsrecht: Zie De politieke en open vennootschap. (Winter was vorig jaar ook een van de 25 hoogleraren die  Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer ondertekenden.) Hij betoogt dat de vennootschap deel behoort uit te maken van "de polis", dus van de gemeenschap waarin samen beslissingen worden genomen en waarin het niet alleen kan gaan over het eigen belang. 

Anders gezegd, waarin iedereen hoort mee te tellen. Nog anders gezegd: weg met dat idee van een markt die vrij is van morele verplichtingen en verantwoordelijkheden. Winter verwijst naar Europese regelgeving die er aan zit te komen en noemt verschillende varianten waarin die zorgplicht een rechtsvorm kan krijgen.

Die zorgplicht kan natuurlijk nooit juridisch volledig worden omschreven. Dat is kenmerkend voor morele verplichtingen. Maar het gaat erom de geldigheid ervan vast te leggen. Zodat uiteindelijk de rechter een oordeel kan vellen over concrete gevallen.

woensdag 15 februari 2023

De slechtere gezondheid van de minst welvarenden heeft niet alleen met henzelf en hun omstandigheden te maken, maar ook met hoe ongelijk het land is waarin ze wonen

Tim 's Jongers vraagt op De Correspondent terecht aandacht voor de grote gezondheidsverschillen tussen arm en rijk: De gezondheidskloof tussen arm en rijk dicht je niet met broccoli en een stappenteller. Volgens cijfers van het CBS hebben de minst welvarende Nederlanders negen jaar minder te leven dan de meest welvarenden en leven ze zelfs 25 jaar korter in goede gezondheid.

Er is inderdaad een schat aan onderzoek dat wijst op het verband tussen sociaaleconomische status en gezondheid. Ik stond er in berichten op dit blog bij stil. Maar al dat onderzoek heeft een belangrijk inzicht in de oorzaken van dat verschil opgeleverd, dat in het betoog van 's Jongers niet goed naar voren komt. 

Wat blijkt namelijk? Veel mogelijke oorzaken van het verschil hebben er mee te maken dat het minder gemakkelijk is om gezond te leven en dat je woon- en werkomstandigheden ongezonder zijn als je arm bent. Maar ook als in onderzoek daarmee rekening wordt gehouden, blijft er nog een gezondheidsverschil over dat met al die oorzaken niet verklaard kan worden.

Richard Wilkinson was vermoedelijk de eerste was die daar op wees, in Mind The Gap. Hierarchies, Healt and Human Evolution uit 2000. Zie het bericht (uit 2012) Gezondheid en sociale omgeving (11): sociaal-economische statusverschillen, baanonzekerheid. Een citaat daaruit:

... het kan wel zo zijn dat mensen met lagere status meer ongezond gedrag vertonen en minder goede zorg ontvangen, maar dit verklaart niet volledig dat ze ongezonder zijn dan mensen met hogere status. Hetzelfde geldt voor verschillen in woonomstandigheden, blootstelling aan luchtvervuiling, ongezond eten en andere materiële omstandigheden. Ook kan het zogenaamde selectie-effect het gezondheidsverschil niet volledig verklaren. Dat effect houdt in dat de kans om in een lagere statuspositie terecht te komen, hoger is als je meer gezondheidsproblemen hebt. Uit onderzoek werd steeds duidelijker dat de oorzaak ligt in de sociale aspecten van statusverschillen. Wilkinson schrijft daarover (p. 7, mijn vertaling):

Achteraf gezien lijkt het alsof we leden aan een opmerkelijk niet-gesocialiseerd beeld van mensen. We namen aan dat de belangrijkste relaties die waren tussen mensen en dingen - een geloof dat zonder twijfel werd versterkt door het economische gezichtspunt dat welzijn afhangt van individuele, materiële consumptie. De sociale aspecten waren op de een of andere manier te vluchtig om mee te wegen naast de concrete milieuproblemen. Sindsdien heeft onderzoek ons er geleidelijk toe gedwongen om in te zien dat dat wat er het meest toe doet (en waarschijnlijk zelfs voor mensen die te lijden hebben van luchtvervuiling en slechte huisvesting) het psychosociale welzijn is en de kwaliteit van de sociale omgeving. Dit wil niet zeggen dat de directe effecten van materiële factoren onbelangrijk zijn; maar we moeten onderkennen dat de indirecte psychosociale effecten van relatieve deprivatie onverwacht krachtig zijn.

Dat betekent dat het bekleden van een lage status in een statushiërarchie op zich stressvol en daardoor ongezond is. Waarschijnlijk samenhangend met gevoelens van vernedering en minderwaardigheid. Van niet mee te tellen. Van niet respectvol behandeld te worden. Want dat komt naar voren uit onderzoek van Gary W. Evans, waar het bericht Armoede maakt ziek door gevoel anders behandeld te worden - Gezondheid en sociale omgeving (20) over ging. 

En er is bovendien dat andere onderzoek dat uitwijst dat het hebben van een lage status in een ongelijke samenleving op zich, dus los van leefstijl- en omgevingsfactoren, de levensverwachting voor mensen die tussen de 40 en 85 jaar zijn met ruim twee jaar verlaagt. Zie het bericht Lage sociaaleconomische status verlaagt levensverwachting fors, nog los van andere risicofactoren. Lage sociaaleconomische status op zich staat op de derde plaats in het lijstje van risicofactoren, na roken en lichamelijke inactiviteit, maar dus voor hoge bloeddruk, diabetes, alcoholgebruik en overgewicht. 

Een en ander komt er mee overeen dat ongelijkheid de stress van de statuscompetitie aanwakkert en dat dus mensen in meer ongelijke samenlevingen ongezonder zijn dan in gelijkere samenlevingen. Diezelfde Wilkinson liet dat samen met Kate Pickett zien in The Spirit Level. Why more equal societies almost always do better. Zie daarover het bericht Gezondheid en sociale omgeving (10): de gezondheidsschade van inkomensongelijkheid. Het lijkt er ook mee te maken hebben dat mensen in meer ongelijke samenlevingen elkaar minder vertrouwen, door die statuscompetitie, en daardoor meer stress ervaren. Ongelijkheid kruipt onder je huid.

Dat laatste zou er op wijzen dat zelfs degenen met hoge status gezondheidswinst zouden boeken als de ongelijkheid zou afnemen. 

Kortom, de slechtere gezondheid van de minst welvarenden heeft niet alleen met henzelf en hun positie te maken, maar ook met hoe ongelijk het land is waarin ze wonen.

dinsdag 14 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 13

De sociaalwetenschappelijke analyse van de Nederlandse polycrisis in de voorafgaande berichten (hier het eerste bericht) haalt veel overhoop, maar is natuurlijk verre van volledig. Dat werd mij extra duidelijk toen ik vanochtend Goedkope arbeid maakte het bedrijfsleven lui van economisch historicus Jan Luiten van Zanden onder ogen kreeg. 

Daarin vraagt Luiten van Zanden aandacht voor het grote belang van productiviteitsgroei voor economische groei. Je kunt economisch groeien door met zijn allen langer en harder te werken, maar ook door per gewerkt uur meer te produceren. Dat laatste valt natuurlijk te prefereren, maar hoe bereik je dat?

Wat sterk bevorderlijk is voor productiviteitsgroei zijn stijgende reële lonen. Als de loonkosten stijgen, worden ondernemers geprikkeld tot arbeidsbesparende investeringen. Daardoor neemt de arbeidsproductiviteit toe en die maakt het mogelijk om de lonen verder te verhogen. Welvaart neemt toe, omdat we per uur arbeid meer tot stand brengen.

Dit "samenspel tussen reële loonstijgingen en groeiende productiviteit" was volop in werking tijdens "de Gouden Jaren tussen 1950 en 1973", de periode van de overheidsvuistregel en dus van de doelstelling van de volledige werkgelegenheid in mijn analyse. Luiten van Zanden:

Het succes van deze periode valt af te lezen uit de sterke groei van de werkgelegenheid, die voor grote krapte op de arbeidsmarkt zorgde, wat via nog scherpere stijging van de reële lonen uiteindelijk leidde tot de bekende loon- en prijsspiraal van de jaren 1970. De arbeidsinkomensquote liep daarbij sterk op, mede door de expansie van de welvaartsstaat, en de rentabiliteit van het bedrijfsleven kwam sterk onder druk te staan.

Cruciaal was hoe daar op werd gereageerd. In mijn analyse met de overgang van de overheidsvuistregel naar de marktvuistregel. Die kom je bij Luiten van Zanden tegen als "de radicale trendbreuk, waarbij de groei van de reële lonen bijna tot stilstand kwam – door de na 1980 omvangrijke werkloosheid, door de loonmatiging." Daarna, in de jaren 90, trok de economie wel weer aan, maar de vakbonden waren zwakker geworden en er kwam de flexibilisering van de arbeid. 

Deze veranderingen maakten deel uit van een veel bredere golf neoliberale ‘innovaties’ gericht op grotere marktwerking. Waar arbeidsbesparende technologische ontwikkeling voor 1980 kern geweest was van de strategie van het bedrijfsleven, werd winstgroei nu vooral gezocht in het verlagen van arbeidskosten door dit type veranderingen die wel leidden tot lagere kosten maar de productiviteit niet verhoogden. 

Het hanteren van de marktvuistregel betekende dat het de ondernemingen zoveel mogelijk naar de zin moest worden gemaakt. In de woorden van Luiten van Zanden werd het bedrijfsleven "in de watten gelegd, en ontstond een economie die als lui of zelfgenoegzaam getypeerd kan worden." Want de toegenomen winsten werden niet gebruikt voor arbeidsbesparende investeringen. Nee, ze voedden de toename van inkomens- en vooral vermogensongelijkheid.

Door die stagnatie van de arbeidsproductiviteit ontwikkelde zich uiteindelijk een krappe arbeidsmarkt. Met:

tekorten die de oplossing van allerlei maatschappelijke problemen ernstig vertragen, omdat er simpelweg geen vakmensen gevonden kunnen worden om de transitie naar duurzaamheid te bespoedigen, knelpunten in de jeugdzorg aan te pakken, of de defensie weer op poten te zetten.

Een polycrisis dus, uiteindelijk veroorzaakt door een gebrek aan arbeidsbesparende investeringen. 

Wat te doen? Welnu, we moeten met zijn allen meer en harder werken. Dus, in mijn analyse, disciplinering van de arbeid. Door verlaging van de uitkeringen en versobering van de sociale zekerheid. Een ontoereikend sociaal minimum. 'De handen uit de mouwen in plaats van de hand ophouden". Luiten van Zanden:

Het beleid dat er nu komt lijkt gericht op nog meer van hetzelfde streven om meer arbeid uit een door stress en burn-out geplaagde beroepsbevolking te persen. (...)

Daardoor zitten we nu in een ontwikkelingspad dat wel groeiende ongelijkheid, maar geen productiviteitsgroei oplevert, en zijn we nu haast gedwongen om de economische problemen op te lossen door de ‘zweet en tranen’ van meer uren arbeid in plaats van de creativiteit van nieuwe ideeën en technieken. 

Die marktvuistregel zet uiteindelijk de verticale psychologie van het statuscompetitiepatroon in werking: maak het de rijken en machtigen (het kapitaal) zoveel mogelijk naar de zin en verhoog de druk op de arbeid. Hier het volgende bericht.

maandag 13 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 12

In het vorige bericht zagen we dat als de marktvuistregel het politieke denken en handelen overheerst, het belang van de overheid voor het menselijk welzijn minder serieus wordt genomen. Dat leidt ertoe dat veel zaken op hun beloop worden gelaten. De crises die zich daardoor kunnen ontwikkelen botsen na verloop op de moraliteit van het iedereen-telt-mee, het fundament van de democratische overheid, en daarmee op de klassieke en sociale grondrechten. Een sterke aanwijzing dat die botsingen plaats vinden is dat groepen burgers met succes rechtszaken tegen de overheid aanspannen. 

De psychologie van de marktvuistregel is die van het menselijke statuscompetitiepatroon en in die psychologie is, als het er echt om gaat, geen plaats voor de morele gemeenschapsintuïties. En dus uiteindelijk niet voor grondrechten. Vandaar dat bij rechtse politici, als aanhangers van de marktvuistregel, die gang van burgers naar de rechter graag zouden willen bemoeilijken.

Een ander aspect van die polycrisis komt naar voren als je bedenkt dat de psychologie van de marktvuistregel een verticale is. In tegenstelling tot de horizontale psychologie van de overheidsvuistregel. Verticaal in de zin dat het ieder-voor-zich onvermijdelijk betekent dat sommigen beter uit de strijd komen dan anderen en dat die ongelijke uitkomst ook wenselijk is. Zij die beter zijn toegerust voor de strijd, horen ook een hogere positie in de statushiërarchie in te nemen. Er hoort ongelijkheid te zijn. Er zijn sterkeren en machtigen, die horen te heersen, en er zijn zwakkeren en machtelozen, die zich bij hun ondergeschikte positie horen neer te leggen. Een andere uitingsvorm van die psychologie is die van het meritocratische ideaal: mensen verschillen nu eenmaal en op basis daarvan krijgt ieder wat hij verdient. De een veel, de ander weinig.

Die verticale psychologie leidt er in het politieke denken en handelen toe dat het de machtigen zoveel mogelijk naar de zin wordt gemaakt en dat de machtelozen met dedain worden behandeld en er bekaaid afkomen. Dat verklaart veel van dat neoliberale beleid dat ons in de polycrisis heeft gestort. 

Het verklaart dat Nederland als een belastingparadijs kon worden gekarakteriseerd. Het verklaart dat de VVD altijd zo graag de winstbelasting voor bedrijven wil verlagen. Het verklaart dat Nederland tot voor kort werd gepromoot om zijn aantrekkelijke "fiscale vestigingsklimaat". Het verklaart dat de beloningen aan de top van het bedrijfsleven exorbitant bleven toenemen, terwijl daar juridisch best had kunnen worden ingegrepen. Het verklaart dat de inkomstenbelasting veel minder progressief is geworden dan hij in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog was, toen de overheidsvuistregel nog werd aangehangen. 

Maar het verklaart ook dat de zwakkeren en machtelozen zo in de problemen zijn gekomen. De mensen met ernstige psychische problemen die moeten wachten op een behandelplek. De mensen die lijden onder het ernstige woningtekort en in toenemende mate het risico lopen om dakloos te worden. De ouders en kinderen die lijden onder de tekorten in de Jeugdzorg. De mensen die afhankelijk zijn van gemeentelijke voorzieningen als buurthuizen en bibliotheken waarop bezuinigd is. De mensen die lijden onder het tekortschietende sociaal minimum en die vaak de vernederende gang naar de voedselbank moeten maken. De duizenden ouders die door de Belastingdienst ten onrechte werden bestempeld en behandeld als fraudeurs. De asielzoekers die niet op een menswaardige opvang kunnen rekenen. De omwonenden die lijden onder de stankoverlast en de chemische bestrijdingsmiddelen van de landbouw of onder de overlast van Tata Steel en Schiphol.

Die marktvuistregel creëert kortom ook de problemen van die verticale psychologie van het statuscompetitiepatroon. Hier het vervolg.

zondag 12 februari 2023

Zondagochtendmuziek - Jerusalem Quartet plays Shostakovich String Quartet No. 15 in E-flat Minor, Op. 144...

Dmitri Shostakovich (1906 - 1975) schreef zijn vijftiende en laatste strijkkwartet in 1974, toen hij al grote gezondheidsproblemen had, maar toch nog grote plannen voor meer strijkkwartetten. Het bestaat uit zes adagio's en Shostakovich moet de instructie hebben gegeven dat het eerste deel zo uitgevoerd moet worden dat "de vliegen uit de lucht vallen en het publiek uit pure verveling de zaal begint te verlaten". Het is een van de weinige strijkkwartetten die hij niet aan iemand opdroeg. 

De dirigent Kurt Sanderling, die met hem bevriend was, vermoedde dat hij het werk had bedoeld als een grafschrift voor hemzelf. "Perhaps because it was so unfathomably terrifying that he could not dedicate it to anyone." Ook is wel gezegd dat hij er mee wilde uitdrukken dat verzoening met de dood niet mogelijk is.

Hier wordt het gespeeld door het Jerusalem Quartet in 2013 in het New Yorkse Lincoln Center. De musici kozen er voor om dat in het duister te doen.

vrijdag 10 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 11

Deze reeks berichten begon met een lijst van twaalf crises in de Nederlandse politiek, die toen recent in het nieuws waren geweest. Hier is het eerste bericht. Dat die crises elkaar beïnvloeden en een gemeenschappelijke oorzaak lijken te hebben, was reden om te spreken van de Nederlandse polycrisis. Die gemeenschappelijke oorzaak lijkt te zijn dat in de Nederlandse politiek nu al zo'n vier à vijf decennia gedacht en gehandeld wordt met de marktvuistregel als richtlijn. Volgens die (neoliberale) vuistregel moet de overheid zoveel mogelijk terugtreden, om de markt, als eigenlijke bron van welvaart, zoveel mogelijk zijn werk te laten doen. De marktvuistregel heeft als psychologische voedingsbodem het statuscompetitiepatroon van het ieder-voor-zich.

Dat betekent dat de overheidsvuistregel naar de achtergrond verdween, de vuistregel die als psychologische voedingsbodem op het gemeenschapspatroon van de morele intuïtie van het iedereen-telt-mee teruggaat. Volgens deze vuistregel is de democratische overheid noodzakelijk als drager van dat morele beginsel, zowel in de vorm van het actief en passief algemeen kiesrecht als in de vorm van richtlijn voor wetgeving en beleid. Een en ander is vastgelegd in de klassieke en sociale grondrechten van de Grondwet:

  • klassieke grondrechten: de burgerlijke en politieke rechten. Dit zijn onder andere het kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, recht op privacy, godsdienstvrijheid en het discriminatieverbod.
  • sociale grondrechten: de economische, sociale en culturele rechten. Dit zijn onder andere het recht op huisvesting, sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs. 

Maar die grondrechten kunnen in de politieke praktijk meer of minder ernstig worden genomen. Want het juridische (en morele) domein werkt niet altijd een op een door in de psychologie en het feitelijke handelen van politici en kiezers. 

En al helemaal niet als de marktvuistregel in die psychologie heeft postgevat. Als je de overheid ziet als ondergeschikt aan en in dienst van de markt, dan wordt het gemakkelijker om het iedereen-telt-mee van die grondrechten "over het hoofd te zien". Ze zullen niet meteen met zoveel woorden worden afgewezen, hoewel dat bij de extreemrechtse variant van de marktvuistregel wel degelijk het geval is. Maar ook als dat laatste niet zo is, kunnen ze wel in de dagelijkse politieke praktijk minder leidend worden. 

En precies dat verklaart hoe het komt dat opeenvolgende Nederlandse regeringen zoveel zaken op hun beloop hebben gelaten (zie het vorige bericht) en daarmee in steeds meer gevallen door de rechter worden teruggefloten. Uiteindelijk is de onafhankelijke rechter de hoeder van het iedereen-telt-mee van de grondrechten en die hoeder komt meer in actie, hoe meer die marktvuistregel het politieke handelen beheerst. 

Een te verwachten volgende stap is dan ook dat vanuit die rechtse of extreemrechtse hoek pleidooien komen om het moeilijker te maken om rechtszaken tegen de staat aan te spannen. Dat gebeurde eerder al door VVD-Kamerleden. Lees de column die  J.Th.J. van den Berg daarover schreef in 2020: Kansloze voorstellen

Nu zijn het de rechtse fracties van JA21, SGP en BBB, die het voor organisaties zoals Urgenda moeilijker willen maken om rechtszaken tegen de staat aan te spannen: Rechtse fracties: beperk toegang tot rechter voor organisaties als Urgenda.

Als de marktvuistregel de politiek geheel in zijn greep krijgt, dan vervalt uiteindelijk ook het beroep op de onafhankelijke rechter, de hoeder van het democratische iedereen-telt-mee. Hier het vervolg.

woensdag 8 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 10

Wat opvalt aan die Nederlandse polycrisis is niet alleen dat veel ervan voortkomt uit wat onze regeringen in het verleden hebben bezuinigd, maar dat ook veel is veroorzaakt door het op zijn beloop laten van zaken waar voor de overheid nu juist als eerste verantwoordelijk is. En waarover de rechterlijke macht of andere onafhankelijke beoordelaars een oordeel kunnen vellen en dat ook hebben gedaan.

Dit speelt zeker in het geval van de crisis in de Geestelijke Gezondheidszorg, waar een derde van de klinische behandelplekken werden gesloten en waar de Nederlandse Zorgautoriteit zich over de vraag boog of de zorgplicht wordt geschonden. Dat zou niet het geval zijn, maar dat lijkt een te formele opstelling, omdat de vervangende, ambulante zorg nu juist onvoldoende is. Op zijn beloop gelaten.

Bij de financiering van de Belastingdienst is de hoognodige vervanging van de computersystemen op zijn beloop gelaten, met ernstige gevolgen voor de kwaliteit van de belastingheffing en de mogelijkheid van invoering van nieuwe wetgeving. 

Er is achterstallig onderhoud aan de infrastructuur (bruggen, sluizen, viaducten). Op zijn beloop gelaten.

De volkshuisvesting, de taak om voor voldoende woningen te zorgen, is getransformeerd tot een woningmarkt en vervolgens verwaarloosd. Op zijn beloop gelaten.

Hoognodige maatregelen in het kader van de natuur, biodiversiteit en klimaatverandering zijn keer op keer uitgesteld, met gebruikmaking van "juridische geitenpaadjes". Op zijn beloop gelaten. 

In de crisis in de jeugdzorg heeft de ingestelde Commissie van Wijzen vastgesteld dat er geld bij moet. Op zijn beloop gelaten. 

Gemeenten kregen extra taken met minder geld, waardoor belangrijke publieke voorzieningen verdwijnen. Op zijn beloop gelaten. 

De Belastingdienst heeft jarenlang duizenden ouders ten onrechte kunnen bestempelen en behandelen als fraudeurs. Met vreselijke gevolgen, die die maar niet kunnen worden hersteld. Op zijn beloop gelaten. 

De middelen voor een menswaardige asielopvang zijn jarenlang te laag begroot, met onmenselijke toestanden en juridisch onhoudbare noodmaatregelen tot gevolg. Op zijn beloop gelaten. 

Het mestoverschot in de landbouw en de negatieve gevolgen daarvan, waren al in de jaren 90 van de vorige eeuw bekend, maar inkrimping van de veestapel werd uitgesteld en gesjoemel werd oogluikend toegestaan. Op zijn beloop gelaten.

En een geval gaat zelfs verder dan het op zijn beloop laten, namelijk de crisis van het tekortschieten van het sociale minimum. Dat opeenvolgende regeringen de bijstandsuitkeringen verlaagden, heeft zeker bijgedragen tot de toename van armoede. De Nationale Ombudsman was in 2022 van oordeel dat  hier de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht, in het geding zijn. Vandaar zijn oproep aan de Rijksoverheid tot het garanderen van een voor bestaanszekerheid toereikend sociaal minimum in plaats van dit aan gemeenten over te laten (Sociale minima in de knel). 

Alles bij elkaar genomen: een ernstig tekortschietende overheid. Een tekortschieten dat valt te verwachten als de marktvuistregel de politiek domineert. Hier het vervolg.

dinsdag 7 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 9

Een belangrijk element van die marktvuistregel die de afgelopen vier à vijf decennia het politieke denken en handelen  heeft gedomineerd, is dat de overheidstaken die nog overbleven en de uitvoering van die taken niet al te serieus hoefden te worden genomen. Je kon wel taken afstoten en op de uitvoering van nog overgebleven taken bezuinigen, zoals gebeurde tijdens het kabinet Rutte-2, toen decentraliseringen luchthartig werden gecombineerd met gekortwiekte budgetten. Zie het vorige bericht

Burgers moesten weer meer zelfredzaam worden en meer "participeren". En meer taken zouden beter en goedkoper via het marktmechanisme aangeboden kunnen worden. Verzorgingstehuizen en sociale werkplaatsen moesten worden gesloten. Ouderen konden met informele ondersteuning en met commerciële thuiszorg langer thuis blijven wonen. En de reguliere arbeidsmarkt zou wel banen kunnen creëren ten behoeve van kwetsbare werkzoekenden. Alles kon goedkoper als de overheid maar zou terugtreden.

Dat alles was niet alleen een rationeel en zakelijk weloverwogen, maar ook een psychologisch proces. Want er veranderde iets in de "houding" tegenover de overheid. Er was iets meer geringschatting, iets meer luchthartigheid. Iets van die houding klonk door in het antwoord dat toenmalig minister van Financiën in het kabinet Balkenende-4 Wouter Bos moet hebben gegeven op de vraag van minister voor Wonen, Wijken en Integratie Eberhard van der Laan hoe hij moest bezuinigen: "Decentraliseer bevoegdheden zonder de bijbehorende budgetten.” Een houding die je meer bij de VVD kon verwachten, maar die breder gedeeld werd. Wonderlijk genoeg ook door de sociaaldemocraten.

En als je beseft dat die marktvuistregel zijn psychologische voedingsbodem heeft in het statuscompetitieve wereldbeeld van het ieder-voor-zich, dan valt niet alleen die geringschatting op zijn plaats, maar het hele scala van de politiek van de afgelopen vier à vijf decennia. De neoliberale politiek die aan de bron ligt van de polycrisis waarin we nu verkeren.

In dat statuscompetitieve wereldbeeld is de democratische overheid namelijk een sta in de weg voor de vestiging van de gewenst statushiërarchie. Waarin er rijken en machtigen zijn die de plaats en de achting dienen te krijgen die ze verdienen. En waarin degenen die zulke hoge posities en voorrechten niet verdienen, doordat ze nu eenmaal minder over de gaven beschikken die daar voor nodig zijn, niet de kans behoren te krijgen om via de democratie te profiteren van de inspanningen van anderen.

Daarom moet de machtigen en de grote ondernemingen zo weinig mogelijk in de weg worden gelegd, En moet de onderkant van de samenleving als een bedreiging worden gezien, die door disciplinering en de juiste prikkels ertoe moet worden aangezet om "zelfredzaam" te worden. Geheel in lijn met de VVD-verkiezingsslogan uit 2012: "Handen uit de mouwen in plaats van hand ophouden". 

Dat is de psychologie van het statuscompetitieve wereldbeeld, waarin er makers bestaan die in een democratie altijd worden bedreigd door de takers, die zelf niets presteren, maar wel willen mee profiteren. Lees even Republicans Still Believe It's 'Makers' Versus 'Takers' van Francis Wilkinson uit 2017, met dit fraaie citaat uit 1965 van de latere president van de Verenigde Staten Ronald Reagan: 

A democracy cannot exist as a permanent form of government. It can only exist until the voters discover they can vote themselves largesse out of the public treasury. From that moment on, the majority … always vote[s] for the candidate promising the most benefits from the treasury with the result that democracy always collapses over a loose fiscal policy, always to be followed by dictatorship.

Als dat wereldbeeld wordt aangewakkerd, zoals de rechterflank van het politieke landschap van nature pleegt te doen, dan kan de democratie niet meer functioneren zoals hij is bedoeld, als de institutionalisering van de morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee. De weg ligt dan open voor de morele luchtledigheid van de zich terugtrekkende overheid, die zich klein maakt om de heersende machten te vriend te houden en hun belangen te dienen. 

Met een overheid die een beleid voert dat vroeg of laat een polycrisis veroorzaakt. 

Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

zondag 5 februari 2023

Zondagochtendmuziek - Bernard Haitink dirigeert Bruckner VII - Radio Filharmonisch Orkerst, Camilla Tilling, sopraan...

 

Wat hebben we met het Radio Filharmonisch Orkest een geweldig en veelzijdig orkest. Donderdagavond gaven ze in TivoliVredenburg een prachtige, authentieke uitvoering, samen met het Groot Omroepkoor en solisten, van Handels Cantate Ode for St. Cecilia's Day uit 1739. Met Marcus Creed als dirigent. 

Dat kunnen ze als geen ander. 

Maar eigenlijk kunnen ze alles. Ik zocht wat rond op YouTube. En bleef hangen, hoe kan het anders, bij dit concert uit 2019 in het Concertgebouw. Met liederen van Richard Strauss en Bruckners Zevende Symfonie. 

Een van de laatste concerten die Bernard Haitink dirigeerde. Hij zou op 21 oktober 2021 overlijden. In 1957 begon zijn loopbaan als dirigent bij datzelfde Radio Filharmonisch Orkest.

vrijdag 3 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 8

In de praktijk van het politieke en maatschappelijke denken van politici en hun kiezers zijn eigenlijk altijd meer vuistregels werkzaam dan diepgravende analyses. De twee meest voorkomende vuistregels zijn de aan elkaar tegengestelde marktvuistregel en overheidsvuistregel. Volgens de eerste moet zoveel mogelijk aan de markt worden overgelaten en staat de overheid in dienst van die markt en volgens de tweede zijn de diensten en voorzieningen van de democratische overheid essentieel voor het menselijk welzijn.

Die twee vuistregels zijn zo alomtegenwoordig doordat ze beide voortkomen uit de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur. De marktvuistregel komt voort uit het in die natuur klaarliggende statuscompetitiepatroon van het ieder-voor-zich en de overheidsvuistregel komt voort uit de morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee. Als je die twee goed op je laat inwerken, dan besef je ook dat in die overheidsvuistregel de overheid niets anders dan een democratische overheid kan zijn. Terwijl dat laatste in die marktvuistregel niet gegarandeerd is. Als alles om de markt draait, dan is de democratie een bijkomstigheid. 

In die marktvuistregel is natuurlijk gemakkelijk het neoliberalisme te herkennen. En het wat ik eerder het "vulgair-economisch neoliberale denken" noemde. En we zagen al de nogal precaire verhouding van dat denken tot de democratie: Over de neoliberale wens om de democratische overheid grondwettelijk in te perken. En over James Buchanan en de Chileense grondwet.

Oké, we zagen ook al dat die marktvuistregel politici en hun kiezers er gemakkelijk toe kan aanzetten om door middel van bezuinigingen de overheid een kopje kleiner te maken. Je bent dan al gauw geneigd om overheidsuitgaven als verspilling te zien. Maar hij kan er daarnaast ook toe aanzetten om die overheidstaken die overblijven niet al te serieus te nemen. Om daar met enige onbezorgdheid, ook in morele zin, mee om te gaan. Het is geen groot probleem als die taken niet zo goed worden uitgevoerd, want ze kunnen in dat marktdenken toch nooit essentieel zijn. De echte welvaart komt immers op de markt tot stand. En dus moeten we zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de wensen van het bedrijfsleven.

Dat niet echt serieus nemen en die morele luchthartigheid zouden ook wel eens ten grondslag hebben kunnen liggen aan die polycrisis waarin we nu verkeren. Die waren, althans naar mijn indruk, al te onderkennen aan de rechtvaardigingen die het kabinet Rutte-2, dat van de VVD en de PvdA(!), gaf voor de bezuinigingen en decentraliseringen in 2015. Je kon taken naar de gemeenten overdragen en daarbij de budgetten verlagen, want die zouden het wel goedkoper kunnen. En je zou meer op de zelfredzaamheid van burgers kunnen vertrouwen. Want "de klassieke verzorgingsstaat" zou zonder problemen kunnen worden ingeruild voor de "participatiesamenleving", waarin burgers weer meer zelf "hun verantwoordelijkheid nemen" en minder "op de overheid leunen". 

Ik las nog eens wat Nils Nijdam daar in 2021 over schreef, met een verwijzing naar het onderzoek dat het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2020 uitvoerde over het effect van de decentralisatie van werk, zorg en jeugd. Door Nijdam samengevat:

Het SCP concludeert dat het sociaal domein stagneert en de ondersteuning van kwetsbare burgers niet op orde is. Het streven was meer participatie in de samenleving van mensen die dit niet (helemaal) op eigen kracht kunnen, maar in de praktijk blijven de resultaten achter. De kans op werk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is nauwelijks verbeterd, deelname aan de samenleving door mensen met een beperking is niet toegenomen en er zijn nog steeds grote knelpunten in de jeugdzorg. Het SCP pleit voor een realistische benadering van zelfredzaamheid van burgers en de gemeentelijke financiën.

Een "realistische" benadering in plaats van een lichtzinnige. Dat begon dus in 2015. En de beoordeling door het SCP was in 2020. 

Nu, in 2023, zijn we beland in een polycrisis, van tenminste twaalf crises. Het een moet met het ander te maken hebben. Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

donderdag 2 februari 2023

De Nederlandse polycrisis: een moedeloos makende waslijst van problemen - die met elkaar samenhangen en een gemeenschappelijke oorzaak hebben - deel 7

Het is verleidelijk om nog even door te gaan met die uitweiding in het vorige bericht over het afscheid van de doelstelling van de volledige werkgelegenheid als onderdeel van de overgang van de "overheidsvuistregel" naar de "marktvuistregel" in de 70-er en 80-er jaren van de vorige eeuw. Dat ligt er aan dat dat afscheid met zich meebracht dat de inflatiebestrijding geheel aan het rentebeleid van de centrale bank werd gedelegeerd en dat het probleem van inflatiebestrijding nu weer volop actueel is. 

De centrale banken verhogen stapsgewijs de rente als reactie op de achter ons liggende prijsstijgingen als gevolg van aanbodproblemen door de coronaepidemie en de Russische inval in Oekraïne. Zo hoort immers volgens de marktvuistregel de inflatie te worden bestreden. Renteverhogingen zullen de investeringen afremmen, een recessie veroorzaken, de werkloosheid laten oplopen en zo de inflatie terugdringen. Laat het maar aan de centrale banken over. Net zo als in de achter ons liggende tijd van de deflatie de economie moest worden aangezwengeld door renteverlagingen. Tot die verlagingen tegen de nulgrens aanliepen en geen effect meer hadden.

Door dit alles komen de bezwaren van die marktvuistregel met betrekking tot conjunctuurbeleid overduidelijk aan het licht. Dat leidt tot discussie. Want er was natuurlijk al de kritiek op overheden die maar bleven bezuinigen toen de centrale banken tevergeefs de economie probeerden aan te jagen. 

En nu is er de kritiek op die renteverhogingen in een tijd waarin regeringen juist veel moeten investeren om de aanbodproblemen de wereld uit te helpen en de klimaatverandering het hoofd te bieden. En de kritiek dat de toekomstige werklozen (toekomstig, want zo snel werken die renteverhogingen niet) de lasten moeten dragen van de inflatiebestrijding. Nog los van de kritiek op de veronderstelling van de zogenaamde Philipscurve, die het verband zou weergeven tussen inflatie en werkloosheid. De discussie is goed te volgen als je Claudia Sahm leest op Stay-At-Home Macro: Olivier throws it down: the Fed does not decide what is inflation is, we do en Ban the Phillips Curve

Geheel in lijn met al die kritiek zien we dan ook dat regeringen maatregelen nemen om de inflatie te bestrijden, door iets te doen aan de aanbodproblemen, en door rechtstreeks ingrijpen in de consumentenprijzenprijzen van energie. Het inzicht dringt door dat inflatiebestrijding niet alleen aan de centrale banken kan worden overgelaten.

Maar goed, we keren terug naar de Nederlandse polycrisis. En naar de vraag naar de gemeenschappelijke achterliggende oorzaak van die twaalf crises. We zagen al dat je bij acht van die crises in de berichtgeving verwijzingen aantreft naar voorafgaande bezuinigingen op overheidsuitgaven als medeoorzaak. 

Maar de dominantie van die marktvuistregel bij politici, en hun kiezers, heeft naast die bezuinigingsdrift ook een algemenere houding van, ja, gemakzuchtigheid?, lichtzinnigheid?, tegenover het belang van de overheid met zich mee gebracht. Ach, alles draait om welvaart en dus om de markt en dus om het bedrijfsleven, als je daar maar van doordrongen bent, dan hoef je de overheid en de publieke diensten en voorzieningen niet meer zo serieus te nemen. Als het bedrijfsleven maar zoveel mogelijk de ruimte krijgt, dan komt alles wel goed.

En het lijkt erop dat gemakzuchtigheid en lichtzinnigheid ook iets te maken hebben met die Nederlandse polycrisis. Meer daarover in het volgende bericht.