Ze impliceren een soort natuurlijke moraal ter regulering van het menselijk verkeer. Tot deze eerste natuur behoren zulke verschillende neigingen als: liefde tussen ouders en kinderen, gevoel voor rechtvaardigheid en verontwaardiging over onrecht en ongelijkheid, afschuw over inteelt en infanticide (het doden van kleine kinderen), angst voor onbekenden en zorg voor eigen reputatie; een gevoel van verplichting tegenover anderen na een geschenk en verleende hulp, jaloezie, weerzin en ook ons religieuze bewustzijn dat overal bovennatuurlijke actoren aan het werk ziet. De eerste natuur uit zich via intuïtie en buikgevoel.Twee commentaren, niet om het per se beter te willen weten, maar omdat het misschien van belang is bij het verder lezen van het boek.
Als eerste neiging zien we de liefde tussen ouders en kinderen genoemd. Ik denk dat je dit beter kunt omschrijven als de algemenere neiging om voor anderen (verwanten en andere vertrouwden) te zorgen en je aan hen te hechten. En dat is trouwens weer een bijzonder geval van de nog algemenere neiging om ons te hechten aan dat wat veiligheid verschaft en om dat in stand te houden.
Bij dat laatste denk ik even aan dat mooie boek Huiswaarts. Het wonderbaarlijke instinct van trekvogels en andere migrerende dieren van Bernd Heinrich. Wat me daarvan bijbleef is dat bijvoorbeeld de zalm door natuurlijke selectie er toe is gebracht om na een lange reis door de oceaan terug te keren naar precies die plek in de rivier waar zijn leven begon. Om zich daar voort te planten. Er zullen vast veel andere plekken zijn die veilig zijn, maar van alleen die ene plek "weet" hij het zeker.
Net zoals wij mensen nostalgisch kunnen zijn over onze geboortegrond, een nostalgie die uit onze hechtingsneiging voortkomt, is de zalm aan die ene plek gehecht, met een onbedwingbare neiging om er terug te keren en met de vaardigheden om dat te volbrengen.
Kortom, liefde tussen ouders en kinderen geeft een veel te beperkte voorstelling van wat er aan de hand is.
Mijn tweede commentaar gaat over die angst voor onbekenden. Ik vraag me sterk af of jagers-verzamelaars in dat paradijs een angst voor vreemden hadden. Die zou evolutionair moeten zijn ontwikkeld. Maar een eigenschap wordt geselecteerd als hij van belang is om veel voorkomende uitdagingen tegemoet te kunnen treden. Dat suggereert dat jagers-verzamelaars vaak genoeg met onbekenden in aanraking moeten zijn gekomen om geselecteerd te kunnen worden op die angst voor onbekenden. Die angst zou dan moeten hebben bijgedragen aan overleving.
Maar alles wat we weten over jagers-verzamelaarssamenlevingen wijst er op dat ontmoetingen met vreemden nauwelijks voorkwamen. Je groeide op een een kring van vertrouwde anderen. Je had zo nu en dan contact met naburige groepen, maar die kende je ook. Er bestonden immers uithuwelijkingsrelaties tussen groepen. En verder reikte je wereld niet. Niemand ging in zijn eentje op reis.
In plaats van een angst voor vreemden te veronderstellen, lijkt het plausibeler om aan te nemen dat onze voorouders geen idee hadden hoe ze met onbekenden zouden moeten omgaan. Ze waren er niet op geselecteerd om dat goed te kunnen.
En dat verklaart ook waarom wij nu ook nog heel verschillend kunnen reageren op een ontmoeting met een onbekende. Dat kan variëren tussen achterdocht en wantrouwen en vertrouwen en openhartigheid. In de trein houden we vaak afstand tot onbekende medepassagiers, maar ook gebeurt het dat we in een diep gesprek verwikkeld raken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten