Posts tonen met het label rechtvaardigheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label rechtvaardigheid. Alle posts tonen

donderdag 11 maart 2021

John Rawls' theorie van rechtvaardigheid zonder moraal. En over de Dark Ages van het vak economie

De politiek filosoof John Rawls (1921-2002) staat ineens weer in de belangstelling. Hij schreef vijftig jaar geleden zijn invloedrijke hoofdwerk A Theory of Justice. Casper Thomas besteedt er aandacht aan in de Groene Amsterdammer: Onder de sluier. Daarin schrijft Thomas dat Rawls

verantwoordelijk (wordt) gehouden voor de wedergeboorte van de normatief politieke filosofie nadat de Tweede Wereldoorlog alle aannames over rechtvaardigheid op losse schroeven had gezet.

Dat is een mooie aanleiding om stil te staan bij Rawls' theorie van de rechtvaardigheid en bij de vele aandacht die hij heeft gekregen.

Ik heb me lang geleden wel eens in dat boek verdiept, maar niet genoeg om me zelf een groot kenner ervan te vinden. En ik was toen wat verbaasd dat iedereen er zo mee weg liep. Ik was sceptisch en denk nu beter dan toen te weten waarom.

Wat is het geval? Nu, in 2021, kennen we rechtvaardigheid als een van de morele gemeenschapsintuïties, kennen in de zin van: gebaseerd op sociaalwetenschappelijk onderzoek. In deze alinea uit Een sociologie die ertoe doet verwees ik naar dat onderzoek:

Als “meer gemeenschap” in allerlei opzichten inderdaad zo wenselijk is en te verkiezen valt boven “meer statuscompetitie”, terwijl tegelijkertijd dat statuscompetitiepatroon wel degelijk bestaat, dan zou je dat terug moeten zien in de morele intuïties van mensen. Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. In een kritiek op de Moral Foundations Theory van Jonathan Haidt, komen Sinn en Hayes (2017) in hun onderzoek tot de conclusie dat er twee aan elkaar tegengestelde “pakketten” van morele intuïties zijn aan te wijzen: het pakket van Gezag, Ingroup en Zuiverheid, dat wijst op een autoritair motief, en een pakket van Geen kwaad doen en Fairness, dat wijst op een universalistisch motief. Het eerste pakket komt overeen met het statuscompetitiepatroon, ook blijkend uit de samenhang met de Sociale Dominantie Oriëntatie, en het tweede pakket met het gemeenschapspatroon.

Volgens onze huidige inzichten slaat rechtvaardigheid of fairness dus op een morele intuïtie, een emotie, die mensen ertoe aanzet om met instemming of afkeuring te reageren op handelingen of verhoudingen die ze als rechtvaardig of onrechtvaardig ervaren. Het gaat inderdaad om een intuïtie, in die zin dat mensen rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid kunnen herkennen, maar niet in staat zijn om dat onderscheid nauwkeurig en voor eens en altijd in woorden vast te leggen. Bedenk dat morele gevoelens er waarschijnlijk eerder waren dan het taalvermogen (Frans de Waal, De bonobo en de tien geboden. Moraal is ouder dan de mens, 2013).

Maar Rawls schreef zijn boek A Theory of Justice dus in 1971. Of beter, in de jaren daar voor, want hij moet er lang aan gewerkt hebben. Dat was in een tijd dat het vak psychologie nog werd gedomineerd door het behaviorisme, de ongeveer 40 jaar durende periode die Gendron en Feldmann Barrett in 2009 in Reconstructing the Past: A Century of Ideas About Emotion in Psychology de Dark Ages noemden. Cognities en emoties, alles wat zich in de menselijke geest afspeelde, waren als onderwerp van onderzoek taboe. In de loop van de jaren 50 was er het begin van de zogenaamde "cognitieve revolutie" en nog wat later de "emotionele revolutie", waarin de traditie die ooit begon met Charles Darwin (The Expression of the Emotions in Man and Animals, 1872) en William James (What is an Emotion, 1884) opnieuw werd opgepakt. En nog weer later, zo rond de eeuwwisseling, werden met de Moral Foundations Theory, morele intuïties een erkend object van sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Dat alles was er nog niet toen Rawls aan het werk was of het was er wel, maar ging aan hem voorbij. In plaats daarvan zou Rawls zich georiënteerd kunnen hebben op wat in het vak economie gangbaar was. En wel in het bijzonder op de veronderstelling van het eigenbelang als de motivatie voor menselijk gedrag. Toevallig zagen we in het vorige bericht op dit blog dat het vak economie na Adam Smith (1723-1790)  afscheid nam van de gedachte dat de markt diende te worden gezien als ingebed in het morele project van de menselijke maatschappij. De markt werd zelf de maat der dingen. Morele noties, afgezien van het primaat van vrijwilligheid, konden terzijde worden geschoven. 

Want precies die veronderstelling van eigenbelang vinden we terug in het denken van Rawls. Hoewel hij wel moreel filosoof wordt genoemd, is enige morele notie eigenlijk ver te zoeken.

Hoe zit dat? Volgens Rawls zou een rechtvaardige verdeling tot stand komen als mensen achter "een sluier van onwetendheid" zouden moeten beslissen over hoeveel ongelijkheid toelaatbaar is. Dat wil zeggen, als ze niet zijn geïnformeerd over welke positie ze zelf zullen innemen. Stel dat je dan voor een heel ongelijke verdeling zou kiezen, dan zou het kunnen gebeuren dat jij helemaal onderaan terechtkomt. Of helemaal bovenaan of ergens in het midden. Mensen zullen zich dan proberen te verplaatsen in allerlei mogelijke posities waarin ze terecht zouden kunnen komen. En zullen dan worden afgeschrikt door de mogelijkheid dat ze in een sterk ongelijke maatschappij helemaal onderaan eindigen. En dan zullen ze, als ze, zoals Rawls veronderstelt, rationeel zijn, er voor kiezen dat de verdeling niet te ongelijk mag zijn. Het minimum mag niet te laag zijn. In ieder geval niet zo laag dat ze zichzelf heel ongelukkig zouden voelen als ze daar terecht zouden komen.

Dat is dus een theorie over rechtvaardigheid waarin iedereen alleen maar in de eigen positie geïnteresseerd is. De notie van een gemeenschap en van de daarbij horende morele intuïties ontbreken. Iedereen denkt alleen maar aan zichzelf.  En daaruit komt dan een wel heel bedacht en geconstrueerd rechtvaardigheidsbegrip uit naar voren. Niet dat van mensen van vlees en bloed, van de menselijke neurofysiologie die moreel gedrag mogelijk maakt. 

Ik bedacht me dat deze kritiek vast niet origineel is. En dat klopt, want hij zou wel eens in dezelfde lijn kunnen liggen als de kritiek van Michael Sandel. Maar daar weet ik weinig van.

Maar goed, het geeft te denken dat die theorie in 1971 gepubliceerd werd en alom belangstelling kreeg. Volgens Casper Thomas is er in de politieke filosofie geen ander werk dat vaker geciteerd is. Het paste kennelijk naadloos in het denken van de tijd.

En dat was dus de tijd die, wat het vak economie betreft, begon na Adam Smith, toen niet de moraal, maar de markt de maat der dingen werd. Zie weer het vorige bericht. De tijd dus waar we, weer wat het vak economie betreft, nog steeds in leven. En die geculmineerd is in dat neoliberale vulgair-economisch denken, dat in de afgelopen tientallen jaren zoveel maatschappelijke invloed heeft gehad. Wie weet, kijken we daar binnenkort op terug als de Dark Ages van het vak economie.

maandag 30 november 2020

Het cluster van de morele gemeenschapsintuïties - Over empathie en rechtvaardigheid

Onze morele gemeenschapsintuïties lijken eruit te bestaan dat we vinden dat je met anderen rekening moet houden en hen moet bijstaan als dat nodig is (de intuïtie van de zorg voor anderen), dat je anderen in hun waarde moet laten (de intuïtie van het niet willen overheersen) en dat je rechtvaardigheid hoort na te streven. Zie het bericht Wat is het echte onderscheid tussen de progressief/linkse en de conservatief/rechtse morele intuïties?

Klopt het dat die drie intuïties inderdaad met elkaar samenhangen? In de zin dat als je mensen vergelijkt, het toegerust zijn met de ene intuïtie samengaat met de andere twee? En dat je mensen dus goed kunt indelen naar de mate waarin ze alle drie onderschrijven dan wel dat niet doen. Anders gezegd, vormen die drie intuïties een cluster?

Een aanwijzing in die richting komt naar voren uit de al in 2016 verschenen studie Empathy and motivation for justice: Cognitive empathy and concern, but not emotional empathy, predict sensitivity to injustice for others met Jean Decety als eerste auteur.

Daaruit blijkt namelijk dat mensen die meer blijk geven van empathische bezorgdheid ook degenen zijn die gevoeliger zijn voor onrechtvaardigheid. Want die empathische bezorgdheid brengt ons er toe om anderen bij te staan en om anderen in hun waarde te laten. Het vermogen tot empathie, tot het meeleven met anderen en het je in anderen kunnen verplaatsen, is immers een belangrijke element van pro-sociaal gedrag. Zie nog eens, uit 2011, Empathie en de duale menselijke sociale natuur, waarin het ook ging over Jean Decety.

Wat dus het toegerust zijn met de eerste twee intuïties bevordert, draagt ook bij aan de aanwezigheid van de derde, de gevoeligheid voor onrechtvaardigheid. En uit hetzelfde onderzoek blijkt dat ook de afwezigheid van die drie intuïties een cluster vormt, dat zoals was te verwachten samenhangt met de neiging tot psychopathie (anderen willen overheersen, egoïstische impulsiviteit, koudhartigheid).

Interessant is dat die gevoeligheid voor onrechtvaardigheid niet alleen betrekking kan hebben op de relatie tussen jou en anderen, maar ook op relaties tussen die anderen. Waar jezelf niet bij betrokken hoeft te zijn. Toch zijn mensen dus in staat om rechtvaardigheidsoordelen te hebben over zulke relaties die verder van henzelf af staan. En zelfs rechtvaardigheidsoordelen over maatschappelijke verhoudingen. Ook al er uit blijkend dat die morele gemeenschapsintuïties samenhangen met het progressief/linkse politieke denken.

Daarmee komt weer overeen dat die gevoeligheid voor rechtvaardigheid specifiek samenhangt met het meer cognitieve facet van empathische bezorgdheid. Dus met het je kunnen verplaatsen in anderen, met het je kunnen voorstellen dat je in hun schoenen zou staan. Het andere facet is de meer affectieve kant van empathie, het meeleven met iemand, het voelen van wat de ander voelt.

dinsdag 30 september 2014

Egoïstisch/competitieve keuzes geven ons geen goed gevoel - hersenactiviteit bij onrechtvaardige keuzes

Leidse onderzoekers, waaronder Eveline Crone (zie ook dit bericht), zijn nagegaan wat er in onze hersenen gebeurt als we onrechtvaardig handelen. Zowel in het geval dat we dat doen in ons eigen voordeel, als wanneer we iemand anders genereus behandelen. Zie de studie Neural Correlates of Advantageous and Disadvantageous Inequity in Sharing Decision

De proefpersonen kregen, terwijl ze in een fMRI scanner lagen, keuzes voorgelegd over verdelingen van munten over henzelf en een andere persoon, die ze niet kenden. Ze konden, in een zogenaamd Dictator Spel, steeds paarsgewijs en enkele malen achter elkaar kiezen tussen een gelijke verdeling (allebei 1 munt) en de volgende ongelijke verdelingen:
  • zelf 1 en de ander 0,
  • zelf 2 en de ander 0,
  • zelf 1 en de ander 2.
Het bleek dat er zowel rechtvaardig werd gekozen (allebei 1) als onrechtvaardig. In dat laatste geval werd meer egoïstisch/competitief gekozen (zelf 1 of 2 en de ander 0) dan pro-sociaal (zelf 1 en de ander 2). Bedenk dat de proefpersonen pro-sociaal konden kiezen zonder zichzelf tekort te doen, want zowel bij een rechtvaardige verdeling als bij een pro-sociale kregen ze zelf 1 munt. Eigenlijk is dus een pro-sociale keuze een geschenk aan de ander.

Uit de analyses van de hersenactiviteit bleek dat bij alle onrechtvaardige keuzes een hersengebied verhoogd actief was, de cortex cingularis anterior. Dit is een gebied dat o.a. betrokken is bij de verwerking van pijn en het signaleren van conflictsituaties. Zoals situaties waarin je rechtvaardig zou kunnen handelen, maar ook egoïstisch of genereus zou kunnen zijn.

Kennelijk werd het (kunnen) afwijken van de sociale norm van de rechtvaardigheid, in dit geval dus van de gelijke verdeling, ervaren als een conflictsituatie. Je zou eigenlijk rechtvaardig moeten handelen, maar je beslist om dat niet te doen. Je doet iets wat niet helemaal oké voelt, ook niet als je de ander meer geeft dan jezelf krijgt.

Was er dan geen verschil te zien tussen die beide onrechtvaardige keuzes, de egoïstisch/competitieve en de pro-sociale keuze? Jawel, want in het geval van de pro-sociale keuze waren er bovendien andere hersengebieden verhoogd actief, zoals het ventrale striatum. Dat zijn  gebieden die betrokken zijn bij situaties waarin het om beloningen gaat, niet alleen om beloningen voor jezelf, maar ook om het belonen van anderen, zoals bij het geven aan goede doelen of bij het samenwerken met anderen voor het gezamenlijk belang. Bovendien zijn ze betrokken bij empathie, dus bij het je verplaatsen in anderen.

Opmerkelijk is dat we dus kennelijk ambivalent zijn ten aanzien van een schenking aan een ander. Het voelt enerzijds niet helemaal oké, want het wijkt af van rechtvaardigheid. Maar anderzijds voelt het ook goed. Als de beloning die je ervaart als je iets goeds doet voor een ander.

De onderzoekers gaan er aan voorbij, maar mij viel op dat dat beloningencircuit dus niet verhoogd actief was als de proefpersonen egoïstisch/competitieve keuzes maakten. Dat zou er op kunnen duiden dat wij mensen zo hypersociaal zijn dat we weliswaar egoïstisch en competitief kunnen zijn, maar dat ons dat niet een goed gevoel geeft.

Intrigerend.

maandag 29 september 2014

De stress van onrechtvaardigheid - van economiestudenten

Zoals we hebben gezien (zie Waar komt ons rechtsvaardigheidsgevoel vandaan?) werkt ons rechtvaardigheidsgevoel over het algemeen zo dat wij het onaangenaam vinden om onrechtvaardig te worden behandeld. Maar ook ervaren we het over het algemeen als onaangenaam om zelf anderen onrechtvaardig te behandelen. Dat uit zich er in dat we het niet prettig vinden om meer toebedeeld te krijgen dan anderen.

Dat alles wordt voor de helft bevestigd door nieuw onderzoek waarin gekeken is naar wat verdelingskeuzes in het Ultimatum Spel met onze hartslag doen. In het Ultimatum Spel, dat in laboratoriumonderzoek vaak aan proefpersonen wordt voorgelegd, legt de ene persoon, de Proposer, een zelf gekozen verdeling van een bepaalde som geld voor aan een andere persoon, de Responder. Die kan dan het bod accepteren, waarna het bedrag volgens dat geaccepteerde bod verdeeld wordt. Maar hij kan het ook weigeren, waarna het bedrag in de pot blijft. Geen van beide krijgt dan iets. Zie ook het bericht Hoe leren kinderen eerlijk delen? voor meer uitleg.

Voor de studie Heartbeat and Economic Decisions: Observing Mental Stress among Proposers and Responders in the Ultimatum Bargaining Game lieten onderzoekers eerstejaars economiestudenten het Ultimatum Spel Spelen, waarbij ze hun hartslag registreerden. Het ging met name om de hartslagvariabiliteit, die een maat is voor de ervaren stress. Je kunt er namelijk aan aflezen in welke mate de activiteit van het het sympathisch zenuwstelsel toeneemt (vechten of vluchten) en die van het para-sympatisch zenuwstelsel (rust en ontspanning) afneemt.

Het bleek toen dat de Proposer meer last van stress had, hoe lager de verdeling die hij voorstelde. Dat laatste kwam dus wel voor, maar die egoïstische keus, die bovendien gepaard ging met een groter risico op het niet accepteren van het bod, leidde tot verhoogde stress.

Van de kant van de Responder ging het accepteren van zo een onrechtvaardige verdeling ook gepaard met een hoge mate van stress. Dat is de stress van de verontwaardiging over het oneerlijke bod, samen met de verzuchting dat je het wel moet accepteren omdat je anders helemaal niets krijgt. De stress dus van het moeten berusten in onrechtvaardigheid.

Maar hoe reageerden de Responders op een heel genereus bod? Waarbij dus de Proposer jou meer toebedeelt dan hij zelf overhoudt? Opvallend is dat het verwerpen van dat bod gepaard ging met een verhoging van het stressniveau. En niet het accepteren. Het incasseren van een onrechtvaardig voordeel, jij meer dan de helft, kostte dus in dit onderzoek, bij economiestudenten (!), geen moeite. Maar het handhaven van rechtvaardigheid, ten koste van je eigen opbrengst, door een genereus bod te weigeren, dat kostte flink wat moeite.

Je zou dat onderzoek ook eens op andere faculteiten moeten doen. Ik ben benieuwd wat er uit zou komen.

vrijdag 26 september 2014

Waar komt ons rechtvaardigheidsgevoel vandaan?

Ons rechtvaardigheidsgevoel is inderdaad een gevoel. Een emotionele aversie tegen ongelijke verdelingen. We houden in de gaten wat anderen krijgen en vergelijken ons daarmee. Als we minder krijgen, maken we ons boos en protesteren we (ongelijkheidsaversie-van-de-eerste-orde). Maar ook als ons meer toevalt, kunnen we dat als onaangenaam ervaren (ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde).

Sarah Brosnan en Frans de Waal geven nu een mooi overzicht van het onderzoek naar het gedrag dat uit het rechtvaardigheidsgevoel voortkomt bij mensen en bij andere dieren, in het bijzonder bij apen. Zie Evolution of responses to (un)fairness (verschijnt binnenkort in Science; betaalpoort).

Die ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde tref je alleen aan bij mensen en bij chimpansees en die van de eerste orde bij mensen en verschillende soorten apen. Dat wij het gevoel delen met genetisch verwante soorten wijst er op dat het evolutionaire wortels heeft die verder teruggaan dan tot het ontstaan van onze soort. Het lijkt dus niet zo te zijn dat onze bijzondere intelligentie een noodzakelijke voorwaarde is voor het streven naar rechtvaardigheid.

Wat zijn dan de omstandigheden geweest die er in het verleden toe hebben geleid dat op rechtvaardigheidsgevoel en het daaruit voortkomende gedrag werd geselecteerd? Brosnan en De Waal denken bovenal aan het belang van samenwerking voor overleving.

Samenwerking wordt natuurlijk vergemakkelijkt als de samenwerkende partijen er op bedacht zijn dat iedereen die zijn bijdrage heeft geleverd ook aan zijn trekken komt. Niet zozeer als een cognitieve vaardigheid, hoewel die er onderdeel van is (denk aan die vergelijking), maar vooral ook als een emotionele aversie. Als jij beseft dat anderen het als onaangenaam zouden ervaren als zij meer zouden profiteren dan jij, dan is het veiliger om aan de samenwerking mee te doen.

Dat betekent dat je rechtvaardigheidsgevoel en -gedrag meer zult aantreffen bij soorten die voor hun overleving meer op samenwerking zijn aangewezen. En dat blijkt dus ook zo te zijn.

Toch ligt het nog iets ingewikkelder. Want het blijkt ook dat in omstandigheden waarin de samenwerking zo vanzelfsprekend en gegarandeerd is dat je er niet meer op hoeft te letten, de ongelijkheidsaversie minder de kop opsteekt. Dat geldt bijvoorbeeld voor vriendschappen. Als je een hechte band met elkaar hebt, dan doet het er niet meer zoveel toe dat er een is die een keer wat meer krijgt. De ongelijkheidstolerantie is groter, uiteraard zolang de hechte band vanzelf spreekt.

Dat verklaart ook waarom er bij de Common marmosets (de klauwaapjes) geen rechtvaardigheidsgevoel is aangetroffen. Zoals we weten, doen de klauwaapjes heel sterk aan het coöperatief grootbrengen van hun jongen. Die gezamenlijke zorg is zo vanzelfsprekend omdat iedereen er mee opgroeit en nooit iets anders heeft meegemaakt. Het er op letten dat jij niet minder krijgt dan een ander, of meer, dat is dus helemaal niet meer nodig. Alleen als samenwerking weliswaar tot de mogelijkheden behoort, maar altijd enigermate precair is, heeft het evolutionair zin om een rechtvaardigheidsgevoel te hebben.

Dat zegt ook iets over de grote rol die rechtvaardigheid bij mensen speelt. Wij kunnen weliswaar heel goed samenwerken, maar we hebben ook nog de nasleep van een vrij recent evolutionair verleden van statushiërarchie en statuscompetitie. De menselijke sociale natuur is bij uitstek ambivalent tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag.

Vandaar dat mensen toestanden kunnen laten ontstaan van grote sociale ongelijkheid. Waarin de allerrijksten helemaal geen last hebben van de ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde. Integendeel, ze pronken met hun rijkdom. Ik moest even denken aan de column The Show-Off Society van Paul Krugman van vandaag.