woensdag 31 december 2014

Wat het meest blijft verbazen: het eurozoneschandaal

Wat op deze laatste dag van 2014 al met al het meest blijft verbazen is dat er in de afgelopen jaren in Europa, en in het bijzonder in de eurozone, een Tea Party-achtig marktfundamentalisme is gaan heersen.

Dat wil zeggen, het is gemeengoed geworden onder de politiek-economische elite van vrijwel het gehele links-rechts spectrum. Partijen die een realistischer en verstandiger economisch beleid voorstaan, durven daar oftewel niet voor uit te komen oftewel worden in de media afgeschilderd als radicaal en extremistisch. De wereld op zijn kop. Het zijn de extremisten die aan de macht zijn, succesvol vermomd als deskundigen en gematigden.

Wat blijft verbazen is dus dat de elite een economisch beleid voert dat tot een ongekende verspilling heeft geleid. De OECD heeft de zogenaamde output gap voor de eurozone voor 2014 geschat op ongeveer 3 procent. Dat wil zeggen dat drie procent meer had kunnen worden geproduceerd zonder enig effect op de inflatie. Productiemiddelen en arbeid zijn beschikbaar, maar het economische beleid resulteert er in dat ze ongebruikt blijven. En omdat dit al jaren duurt, heeft dat ook grote negatieve structurele gevolgen. Kijk in het plaatje vooral ook even naar het Griekse drama. En zie The Eurozone Scandal van Simon Wren-Lewis voor meer. En zie ook zijn On the Stupidity of Demand Deficient Stagnation.

Wat blijft verbazen is dat in de zogenaamde perifere landen, Griekenland voorop, onnoemelijke economische schade en menselijke ellende is aangericht, zonder dat de elite er enig blijk van geeft dat ze zich daar iets van aantrekt. Het berusten in, laat staan het doelbewust laten bestaan van, werkloosheidspercentages van 25-30 procent en een jeugdwerkloosheid van 40-50 procent, dat kan langs geen enkele economische meetlat een verstandig beleid zijn. Zie Zijn de Europese leiders zich bewust van de ellende van de massa werkloosheid?

Wat blijft verbazen is dat de politiek-economische elite in het kader van het bezuinigingsbeleid sociale en publieke voorzieningen afbreekt zonder blijk te geven van enig inzicht in de negatieve welzijns- en gezondheidseffecten daarvan op de bevolking. Laat staan dat je iets zou merken van enig mededogen. Zie Als bezuinigen in een depressie als een geneesmiddel getest was, dan zou er al lang mee gestopt zijn vanwege de dodelijke bij-effecten.

Wat blijft verbazen is dat de politiek-economische elite luchthartig de macro-economische doelstelling van de volledige werkgelegenheid overboord heeft gegooid. En is gaan geloven in de mythe dat het streven naar een stabiel prijspeil en een evenwicht op de overheidsbegroting als vanzelf naar een optimaal economisch evenwicht zou leiden. En dus de bestaande werkloosheid wegdefinieert als de uitkomst van een voorkeur voor vrije tijd en een indicatie dat de lonen uitkeringen nog meer omlaag moeten. (Update. Ook de lonen zouden omlaag moeten, om meer investeringen uit te lokken. Maar de vraaguitval werkt daar weer tegenin.) Zie De vrije markt zorgt niet voor volledige werkgelegenheid.

Wat blijft verbazen is dat de politiek-economische elite blind is voor de politieke gevaren van lang aanhoudende massawerkloosheid, deflatie en uitzichtloosheid en dus geen oog heeft voor de parallellen met wat er in de jaren 30 van de vorige eeuw in Duitsland gebeurde. Het was, zoals bekend mag worden verondersteld, niet de hyperinflatie van 1923 die Hitler aan de macht bracht, maar integendeel de deflationaire politiek van de regering-Brüning in de vroege jaren 30. Een politiek die veel overeenkomst vertoont met wat we vandaag de dag in Europa zien gebeuren. Zie de Economist daarover (Germany's hyperinflation-phobia) en zie Verontrustend actueel: een kijkje in de jaren 30 dat doet denken aan nu (aan de hand van Golo Mann).

Wat blijft verbazen is dat de politiek-economische elite er moralistisch in blijft volharden dat schulden altijd moeten worden terugbetaald. Als er roekeloos geld is uitgeleend, zoals aan Griekenland en Spanje en zoals aan huizenkopers, dan is er aan twee kanten een verantwoordelijkheid, aan de kant van de schuldenaar en van de schuldeisers. Zie vandaag daarover Paul de Grauwe (De opstand van de schuldenaars).

En wat blijft verbazen is dat die politiek-economische elite zo overtuigd is van haar eigen gelijk dat ze bijna als vanzelfsprekend de goede werking van de democratie aan dat eigen gelijk ondergeschikt maakt. Zie gisteren daarover Yanis Varoufakis over Griekenland (Greece is about to give European democracy a chance), zie Jean Wanningen over de toestand in Spanje (Democratie Spanje staat onder zware druk) en zie Paul de Grauwe over de politieke ambities van de ECB (De Europese Centrale Bank moet zich politiek afzijdig houden).

Update. En wat natuurlijk ook maar blijft verbazen is dat de politiek-economische elite uit onwetendheid of uit ideologische verblindheid de onverminderd actuele Keynesiaanse macro-economische inzichten over wat te doen in een balansrecessie links heeft laten liggen. Zie al mijn berichten over de bezuinigingszeepbel, maar in het bijzonder ook Jan Pen in 1965 en de onmiskenbare terugval in publieke kennis.

Meer, veel meer, dan genoeg om ons over te verbazen.
Update. Zie nu ook de verbazing, en de verontwaardiging, van William Black: Greece, the Troika, and the New York Times

zondag 28 december 2014

Zondagochtendmuziek - Elephant Revival "Ancient Sea"

De band Elephant Revival is oorspronkelijk afkomstig uit Nederland, maar dan het Nederland in Colorado in de Verenigde Staten. Ze toeren door Amerika met "transcendental folk," samengesteld uit elementen van
Scottish/Celtic fiddle tunes, original folk pieces, traditional ballads, bluegrass, psychedelic country, indie rock, reggae, 40s/50s jazz standards and an occasional hip-hop beat (Wikipedia)
De groep bestaat uit vijf multi-instrumentalisten en maakt prachtige muziek. Citaat uit de New York Times:
If this doesn't make you smile, something is wrong with you
 Kijk ook eens op hun website, waar je o.a. dit leest:
Elephant Revival also shares a commitment to responsible stewardship of the planet and its inhabitants, working with organizations such as the Conscious Alliance, Calling All Crows, Trees Water & People, and other nonprofits supporting humanitarian causes. Their very name was chosen out of empathy for a pair of zoo pachyderms who, upon being separated after 16 years, died on the same day. The band related that heart-rending story during their April 2012 debut on fellow Coloradoans Nick & Helen Forster's internationally syndicated "eTown" radio show - like Elephant Revival, a blend of music and social consciousness.
Wanneer komen ze naar ons Nederland?

zaterdag 27 december 2014

Vakantiebaantjes werken preventief tegen jeugdcriminaliteit - En over waarom dat zo is

Criminaliteit is vooral een jongerenprobleem. Als je een grafiek bekijkt van aantallen verdachten naar leeftijd per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsgroep, dan zie je een curve die vanaf zo'n 12 jaar steil klimt naar zo'n 18 tot 20 jaar en dan weer afneemt. Zoals de grafiek hieronder (CBS/WODC 2009), die dateert uit 2006, maar het patroon is door de jaren heen hetzelfde.
fig58_600

We zijn geneigd om dat verschijnsel als een onvermijdelijkheid te beschouwen. Het is nu eenmaal zo dat jongeren nog niet willen deugen en daar moeten we ons maar bij neerleggen.

Maar is dat wel zo? Want je zou kunnen denken dat wij dit patroon met zijn allen tot stand brengen door dat wij onze jongeren veroordelen tot hun eigen wereld, de sociale wereld van leeftijdsgenoten. Het zou om allerlei redenen veel beter zijn om kinderen zo gauw mogelijk te integreren in een leeftijdsgemengde sociale wereld. Kinderen en jongeren doen dan veel rijkere en waardevollere ervaringen op wanneer ze alleen onder leeftijdsgenoten verkeren.

We weten al dat leeftijdsgemengde schoolklassen er toe bijdragen dat kinderen minder agressief zijn en minder last hebben van sociaal-emotionele problemen en eenzaamheid. Wat er op wijst dat wij met de strikte leeftijdssegregatie die wij in ons onderwijs hanteren, sociale omstandigheden creëren die pestgedrag bevorderen. Onder leeftijdsgenoten is het zaak om stoer te doen en je partijtje mee te blazen in de competitie om populariteit en status. Zie Het beste middel tegen pesten: leeftijdsgemengde groepen.

Dat criminaliteitspatroon lijkt in dezelfde richting te wijzen. Crimineel gedrag kan een middel zijn om in de leeftijdsgroep van peers status en aanzien te verwerven. Bovendien hebben allerlei vormen van criminaliteit te maken met een gebrek aan impulsbeheersing. Impulsbeheersing moet je leren en het kan helpen om veel met voorbeelden daarvan in aanraking te komen. Maar die vind je uitgerekend niet in de groep van leeftijdsgenoten, want daar is impulsiviteit juist stoer en dus nastrevenwaardig.

Hoe zou je kunnen aantonen dat die gescheiden sociale wereld van jongeren bijdraagt aan dat opmerkelijke criminaliteitspatroon? Door jongeren eens uit die wereld te halen en hen te integreren in de wereld van volwassenen. En dan te kijken of ze zich vervolgens minder crimineel gedragen dan andere jongeren waar mee je dat niet hebt gedaan.

Je zou dat bijvoorbeeld kunnen doen door jongeren met en zonder een vakantiebaan met elkaar te vergelijken. En dat is precies wat in Chicago is gebeurd en waarvan in Science van begin deze maand door criminologe Sarah B. Heller verslag wordt gedaan. Zie Summer jobs reduce violence among disadvantaged youth (betaalpoort).

Ruim 1600 jongeren, gemiddeld 16 jaar oud, uit achterstandswijken met een hoog niveau van criminaliteit werden willekeurig verdeeld over een groep met een vakantiebaan en een groep zonder vakantiebaan (de controlegroep). Die laatste groep kwam op een wachtlijst te staan. Die vakantiebanen hielden in dat acht weken lang vijf dagen per week en vijf uur per dag gewerkt werd. Tenzij er ook een sociaal-emotionele training werd gevolgd, die in werktijd plaatsvond en die gericht was op het beter beheersen van het eigen gedrag. De jongeren ontvingen het minimumloon, een maaltijd per dag en bustickets voor het woon-werkverkeer.

De banen waren geselecteerd met het oog op mogelijkheden om interesses en vaardigheden te verkennen, om kennis over beroepen op te doen, om team- en leiderschapsvaardigheden te ontwikkelen en om creativiteit te tonen en problemen op te lossen. Het ging om banen in de nonprofit sector en bij de overheid. Voorbeelden van banen waren: begeleider bij zomerkampen, werken in een buurttuin, kantoorbaan of begeleider bij de YMCA en assistent van een wethouder. De jongeren met een vakantiebaan kregen bovendien een mentor toegewezen.

Alle jongeren werden 16 maanden gevolgd. In die periode werd 17 procent van de jongeren in de controlegroep aangehouden voor een misdrijf. De groep met een vakantiebaan verschilde daarvan wat betreft het aantal geweldsmisdrijven. Dat lag 43 procent lager dan bij de controlegroep, een groot en statistisch significant verschil. Dit lag er niet aan dat die jongeren door hun vakantiebaan minder in de gelegenheid waren om misdrijven te plegen, want de afname vond vooral plaats in de periode na afloop van de vakantiebaan en hield gedurende die 16 maanden aan. Anders gezegd, het verschil met de controlegroep werd met de tijd groter.

Dit wijst er op dat de ervaringen die werden opgedaan het gedrag van de jongeren in gunstige zin veranderde. Dit bleken niet de ervaringen te zijn van de sociaal-emotionele training, want het gevolgd hebben van die training voegde aan het effect van de vakantiebaan op zich niets toe. Dit kan er aan liggen dat de vaardigheden die op die training geleerd werden, even goed tijdens het werk werden verworven. Door het contact met de mentor, dat behoorlijk intensief was, of gewoon door het werk zelf en de omgang met andere volwassenen. Denk aan impulsbeheersing, doelgerichtheid en frustratietolerantie.

Het zou dus wel eens kunnen zijn dat die verandering van sociale omgeving, van de leeftijdshomogene peergroup naar een omgeving met volwassenen, cruciaal is geweest. Bovendien een omgeving waarin de jongeren in aanraking kwamen met sociaal verantwoordelijk gedrag van die volwassenen en waarin ook verantwoordelijk gedrag van henzelf verwacht werd. Kortom een omgeving waarin de morele intuïties van het rekening houden met anderen konden worden aangeleerd, niet door instructie, maar eenvoudig door er mee in aanraking te komen.

Een aanwijzing dus dat een relatief kleine interventie, een vakantiebaan, een grote invloed kan hebben op jongeren, juist omdat ze voor het overige vrijwel geheel onder leeftijdsgenoten verkeren. Dat zegt ook iets over het soort werk dat die invloed uitoefent. Dat contact met volwassenen, daar gaat het om. En het blijft vreemd dat wij de waarde daarvan voor jongeren nog steeds zo weinig onder ogen zien.

Denk in dit verband ook nog even aan de gunstige effecten van de maatschappelijke stage. Zie Maatschappelijke stage geeft gelegenheid tot pro-sociaal gedrag - En daardoor worden jongeren pro-socialer en Maatschappelijke stage is heel goed voor jongeren - Hoe meer, hoe beter.
Update. En zie ook het bericht Door leeftijdssegregatie grotere kans om met geweld in aanraking te komen.
Update. Update. En zie ook dit bericht in de Washington Post: Chicago gave hundreds of high-risk kids a summer job. Violent crime arrests plummeted.

maandag 22 december 2014

Oorlog en statuscompetitie in de internationale politiek - een soort van Kerst-overpeinzing

Paul Krugman herinnerde onlangs aan het boek The Great Illusion, waarin Norman Angell begin vorige eeuw betoogde dat de industrialisering er voor had gezorgd dat landen economisch zo van elkaar afhankelijk waren geworden, dat gewelddadige conflicten geen winnaars meer konden opleveren. Zie Conquest Is for Losers. Putin, Neocons and the Great Illusion. Oorlog zou dus een nutteloos middel zijn geworden in de strijd om macht en hegemonie. Dat daarna twee wereldoorlogen uitbraken, met miljoenen slachtoffers en onnoemlijke economische schade, bewijst zijn stelling.

Maar het wijst er ook op dat er politieke leiders aan de macht kunnen komen die oftewel van Angell's inzicht niet op de hoogte zijn gesteld oftewel door andere motieven worden geleid dan de economische belangen van hun bevolkingen. Leiders dus die geleid worden door emotionele drijfveren van de statuscompetitie. De baas willen spelen. Geen gelijken naast je kunnen dulden. Anderen op hun plaats willen wijzen. Hen willen overheersen, onderdrukken en vernederen. In anderen slechts vijanden kunnen zien die vernietigd moeten worden voor ze de kans krijgen om jou te vernietigen.

Het is dat statuscompetitiecomplex van cognities en emoties dat onder de geëigende omstandigheden de kop opsteekt. In de Paleo Sociale Omgeving waren de condities aanwezig (onderlinge afhankelijkheid, langdurige relaties) om dat andere complex, dat van de gemeenschapscognities en -emoties, te kunnen laten bloeien en de statuscompetitie collectief te onderdrukken. Maar met de komst van de landbouwsamenlevingen kwam er voor de statuscompetitie weer meer ruim baan.

De mensheidsgeschiedenis daarna heeft een toestand van ambivalentie van gemeenschap en statuscompetitie in het leven geroepen die tot vandaag de dag bestaat. Aan de ene kant waren er altijd de vorstendommen en de keizerrijken en was er de onderdrukking, de uitbuiting en de slavernij. Maar aan de andere kant heerste er binnen de persoonlijke verhoudingen op het niveau van familie en dorpen het gemeenschapscomplex van onderlinge solidariteit en gelijkheid.

Tot de industriële revolutie in de achttiende en negentiende de weg vrijmaakte voor nieuwe ontwikkelingen. Door de toenemende vraag naar arbeid nam de macht van het volk toe, waardoor algemeen kiesrecht en democratie konden ontstaan. En door de opkomende markt en (internationale) handel kon de notie ontstaan van een verlicht eigenbelang, waar een kapitalistische nationale en internationale orde op zou kunnen worden gegrondvest. (Denk ook even terug aan The Passions and the Interests. Political Arguments for Capitalism before its Triumph (1977) van Albert Hirschman.)

Op het nationale niveau kon een combinatie van gemeenschapsmotieven en dat verlichte eigenbelang de grondslag leggen voor de verzorgingsstaat. Niet alleen  op het niveau van de persoonlijke verhoudingen, maar ook op dat van de burgers verenigd in een democratisch verband, zouden onderlinge solidariteit en het besef van een gezamenlijk lot te realiseren zijn.

Maar ook op het vlak van de internationale verhoudingen zouden solidariteit en verlicht eigenbelang moeten kunnen heersen. Vandaar de Volkenbond (1919-1945) en de Verenigde Naties (1945-). En vandaar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948).

Maar wat we nu, aan het eind van 2014, in de wereld om ons heen zien, doet denken dat deze ontwikkeling bepaald niet gegarandeerd is. Her en der zien we de verschijningsvormen van de menselijke statuscompetitie en de gewelddadige uitwassen daarvan. Er zijn natuurlijk ook nog de "rationele" conflicten die zijn terug te voeren op strijdige belangen. Maar daarnaast zien we vooral ook de gewelddadigheden die voortkomen uit de "irrationele" driften van grootheidswaan, machtshonger, intolerantie en vernederingslust. Statuscompetitie dus.

Krugman denkt aan het Putinbewind in Rusland. Maar ook aan de regering-Bush, die het Amerikaanse volk de Irak-oorlog invoerde, onder valse voorwendselen, om maar vooral de eigen macht te tonen aan de wereld. En aan de oorlog tegen de terreur, die uitliep op de vernedering bij uitstek: marteling. Zie het twee weken terug verschenen rapport van de Amerikaanse Senaat daarover, dat hopelijk nog zal leiden tot vervolging van de daders en de verantwoordelijken. En niet te vergeten: die terreurdaden zelf zijn natuurlijk ook te herleiden tot diezelfde drijfveren van de statuscompetitie.

En Krugman wijst op de sfeer van bewondering voor Putin die oprijst uit de gelederen van de Amerikaanse neoconservatieven. De aanhangers van het statuscompetitiecomplex weten elkaar goed te herkennen, ook als ze tegenstanders zijn. En ze zien een wereld voor zich waarin alles daar om draait.

Een wereld die er ook onvermijdelijk zit aan te komen als we hen niet tegenhouden. Geen foute leiders aan de macht.

zondag 21 december 2014

Zondagochtendmuziek - Carlos Kleiber Beethoven Symphony 7 (Complete) / Concertgebouw Orchestra

Gistermiddag speelde het Radio Symfonie orkest onder leiding van Markus Stenz in het Amsterdamse Concertgebouw de Zevende Symfonie van Beethoven. Een prachtige uitvoering, waar ik helaas niet bij was.

Ik was aangewezen op de autoradio. En hoorde Hans Haffmans na afloop de Zevende aanprijzen als hét hoogtepunt van het symfonisch repertoire. Waar ik het zo roerend mee eens ben, dat ik het niet kan nalaten vandaag nog eens terug te keren naar die legendarische uitvoering in 1983 door het Concertgebouw Orkest onder leiding van de grootste dirigent aller tijden Carlos Kleiber.

Klopt dat dit een herhaling is van bijna een jaar geleden (maar nu zonder de Vierde). En klopt dat dat weer een herhaling was van ook bijna een jaar daar voor. Zo gaat dat als iets zo bijzonder is dat je er steeds weer naar moet terugkeren.

woensdag 17 december 2014

Postnatale depressie en het sociale isolement van gezinnen

In de nieuwe studie Is Postpartum Depression a Disease of Modern Civilization? (betaalpoort) vragen de psychologen Jennifer Hahn-Holbrook en Martie Haselton zich af of de hoge prevalentie van postnatale depressie voortkomt uit kenmerken van onze huidige leefwijze. Is postnatale depressie net als obesitas, diabetes en hart- en vaatziekten een moderne beschavingsziekte? En spelen ook sociale kenmerken daarin een rol, zoals het historisch gezien grote sociale isolement van onze gezinnen?

Allereerst: komt postnatale depressie inderdaad zoveel voor? Ja, dat lijkt inderdaad het geval te zijn. Wereldwijd wordt geschat dat 13 procent van de vrouwen last heeft van depressieve symptomen in de eerste drie maanden na de bevalling. (Na wat zoeken kom ik voor Nederland schattingen tegen van tussen de 10 en 14 procent. En ik ontdek dat postnatale depressies niet worden geregistreerd.) Dat is een hoog percentage, gezien de schadelijke effecten die bekend zijn, zoals minder goede zorg voor de pasgeborene en grotere kans op cognitieve, sociale en gezondheidsproblemen op latere leeftijd. Er is zelfs een verband met kindersterfte.

De onderzoekers gaan na of dit er aan zou kunnen liggen dat onze leefwijze teveel afwijkt van de omstandigheden waaraan wij in ons evolutionaire verleden zijn aangepast. De omstandigheden dus van de pre-landbouwsamenlevingen. Deze mismatch-hypothese onderzoeken ze op het vlak van dieet, borstvoeding, fysieke beweging en blootstelling aan zonlicht.

Maar ook op het sociale vlak, namelijk als het gaat om het sociale isolement van gezinnen, dat zo kenmerkend is voor onze huidige leefwijze in vergelijking met de Paleo Sociale Omgeving.

Het blijkt namelijk dat de kans op postnatale depressie groter is bij minder sociale steun van de kant van grootouders, familie en vrienden. En dat komt natuurlijk doordat familie en vrienden vaak niet in de buurt wonen en doordat het veel voorkomt dat wij onze buren niet zo goed kennen. Bovendien zijn onze gezinnen klein en worden onze kinderen veelal met korte tussenpozen geboren. Daardoor is er ook weinig kans dat oudere kinderen bij de zorg te hulp kunnen schieten. (Wat trouwens ook goed zou zijn voor hun sociale ontwikkeling.)

Historisch gezien is dat een uitzonderlijke toestand. De grote mate van sociale steun voor en na de bevalling die in de Paleo Sociale Omgeving bestond, is waarschijnlijk cruciaal geweest in de selectie waaraan onze verre voorouders werden blootgesteld. Zonder die coöperatieve zorg hadden wij nu niet bestaan.

Jammer dat wij er met zijn allen zo slecht in slagen om die sociale omgeving die moeders en kinderen, en wij allemaal, zo nodig hebben ook voldoende tot stand te brengen.

Meer weten? Zie ook dit artikel op het blog van de Huffington Post.

dinsdag 16 december 2014

Gaat het vuurwerkverbod werken?

De komende Oudejaarsdag is het voor het eerst verboden om overdag vuurwerk af te steken. Tot vorig jaar mocht dat nog vanaf 10 uur (tot 2 uur 's nachts). Maar de Tweede Kamer heeft besloten dat het nu pas vanaf 18 uur is toegestaan. Bovendien hebben veel gemeenten vuurwerkvrije zones ingesteld, zoals gebieden rondom winkelcentra, verzorgingshuizen, monumentale panden en waar veel dieren verblijven.

Ik noteer dat natuurlijk met veel instemming. Want in eerdere berichten behandelde ik de argumenten die voor deze maatregelen pleiten. Zie Vuurwerkverbod wenselijk? Daar valt veel voor te zeggen (van 30 november 2012) en Verbieden en ontmoedigen - rookverbod en vuurwerkverbod (van 31 januari 2013).

Eigenlijk is hiermee alsnog een voornemen uitgevoerd van het kabinet-Balkenende IV (2007-2010). Dat kabinet slikte echter dat voornemen in na het advies van de Commissie - De Graaff. De vertegenwoordiging van de politie in die Commissie had een negatief advies weten te bewerkstelligen, met als argument dat de politie het verbod niet zou kunnen handhaven. De grote politie-inzet in de Oudejaarsnacht zou extra inzet overdag onmogelijk maken.

Voor dat argument is natuurlijk wel begrip op te brengen. Maar ik vond het een te strikt bestuurlijke aanpak. Want een verbod kan ook sociale gevolgen hebben. In de zin dat mensen de rechtvaardigheid er van kunnen inzien en dus ook zonder meer politiecontrole bereid zijn om het verbod op te volgen. Bovendien wordt het met een wettelijk verbod voor ouders (van rotjes afstekende jongens) en voor buurtbewoners gemakkelijker om er wat van te zeggen als er toch vuurwerk wordt afgestoken. Ik ben dus optimistisch over de werking van het verbod.

Wetgeving heeft naast bestuurlijke implicaties ook vaak sociale gevolgen en het is zaak om daar ook goed oog voor te hebben. Lees zo nodig nog eens die twee berichten waar ik hier boven naar link.

Ik bedacht overigens dat die berichten best nog wel van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming. Want ze zijn veel gelezen. Dat eerste bericht staat op plaats 4 van de meest gelezen berichten van dit blog (dat sinds augustus 2011 in de lucht is), met op dit moment 1401 hits en dat loopt nog steeds op. (Op nummer 1 staat Wat is eigenlijk pro-sociaal gedrag? met 8182 hits.)

Maar nu komt straks natuurlijk het uur van de waarheid. Want de politie heeft al aangekondigd dat er op Oudejaarsdag overdag geen extra inzet zal zijn. En de burgemeesters hebben daar kennelijk mee ingestemd of zich er bij neergelegd. Zie Geen extra politie voor vuurwerkoverlast. Als het nu een fiasco wordt en ons overdag weer als vanouds de rotjes om de oren vliegen, dan is dat natuurlijk wel een weerlegging van mijn argumenten.

Ik ben heel benieuwd.

maandag 15 december 2014

Politieke partijen moeten kritischer zijn over het Centraal Plan Bureau

Sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog hebben we in Nederland het Centraal Plan Bureau, dat o.a. tot taak heeft om de gevolgen voor de economie van nieuw beleid en beleidswijzigingen te analyseren. Dat heeft er in de loop van de jaren toe geleid dat politieke partijen hun verkiezingsprogramma's door het CPB laten doorrekenen.

Dat heeft voordelen, omdat je daarmee voorkomt dat politici van alles beloven dat ze later niet waar kunnen maken. En zo de kiezers een rad voor ogen draaien. Er zijn andere landen die graag ook zo een instituut zouden hebben.

Maar er zijn ook nadelen. Want het CPB heeft voor die analyses een model van de gehele economie nodig waarin nogal wat veronderstellingen liggen besloten. Uiteraard horen die zo goed mogelijk empirisch te zijn onderbouwd. En als dat niet goed mogelijk is, omdat er nog niet genoeg onderzoek is of omdat verschillende studies elkaar tegenspreken, dan zou het CPB daar met zoveel woorden op moeten wijzen. En zeker zou het CPB moeten zien te voorkomen dat er twijfels ontstaan over de zorgvuldigheid waarmee met die veronderstellingen van het model wordt omgegaan.

En helaas bestaan die twijfels er. Hans de Geus wijst daarop in zijn HET CPB, MACHTIG INSTITUUT MET TUNNELVISIE van twee dagen geleden. Aan de hand van drie onderwerpen (loonmatiging, pensioensparen en bezuinigen) laat hij zien hoe het CPB in zijn analyses keuzes maakt ten aanzien van de veronderstellingen die in het model worden gestopt, die niet goed empirisch zijn onderbouwd. Dat wil zeggen, het CPB schiet tekort in het duidelijk naar voren halen van die keuzes en het wijzen op de onzekerheden die daarmee samenhangen.

Waarom doet het CPB dat? Het kan zijn dat de mensen die er werken gewoon niet goed genoeg zijn. Niet goed op de hoogte zijn van het gehele scala aan het beschikbare onderzoek. Zich dus niet goed genoeg informeren. Ik ging daarop in in het bericht Hoe goed is het Centraal Planbureau? CPB beoordeeld. En in het bericht Prestatiebeloning in het onderwijs geen goed idee.

Daarin verbaasde ik me er over dat de meeste politieke partijen ineens voorstander waren geworden van prestatiebeloning in het onderwijs. Ik ontdekte toen dat het CPB had besloten om in de doorrekening van verkiezingsprogramma's extra punten toe te kennen aan het voornemen om in het onderwijs prestatiebeloning in te voeren. Op grond waarvan? Op grond van één onderzoek, dat bovendien voortijdig werd afgebroken. Waarbij het vele onderzoek dat wijst op negatieve effecten van prestatiebeloning gewoon was genegeerd.

Dat zoiets gebeurt, stemt bepaald niet gerust. Maar het kan bovendien zijn dat de medewerkers van het CPB zelf ook een visie hebben op welke beleidsvoornemens meer gewenst zijn dan andere. En dus door die visie (ideologie) gekleurde keuzes maken over welk onderzoek ze wel of niet in de onderbouwing van hun veronderstellingen meenemen. 

En volgens Hans de Geus is dat laatste ook het geval. Verwijzend naar het onderzoek ‘As the Central Planning Bureau says’. The Dutch wage restraint paradigm, its sustaining epistemic community and its relevance for comparative research van Becker en Hendriks, maakt hij aannemelijk dat het CPB een centrale rol heeft gespeeld in het groepsdenken dat op bredere schaal bestond (en bestaat) over de wenselijkheid van loonmatiging.

Evenzo heeft het CPB meegezongen in het groepsdenken, de bezuinigingszeepbel noem ik dat, over de noodzaak van bezuinigen na het uitbreken van de eurocrisis en het nut van besparingen.

Bovendien kun je je afvragen waarom het CPB bepaalde studies die voor de hand hadden gelegen niet uitvoerden. Denk aan die mooie studie van de Brusselse denktank Bruegel over de schadelijke gevolgen van het Nederlandse bezuinigingsbeleid. Zie Vernietigend oordeel denktank Bruegel over Nederlands bezuinigingsbeleid.

Aan het werk van het CPB lijkt dus wel wat verbeterd te kunnen worden. Trouwens, dat is niet zomaar een particuliere mening. Want het CPB wordt ook zelf geëvalueerd. Dat is nog vorig jaar gebeurd door de Commissie Beleidsgerichte Toetsing. En wat beveelt die Commissie aan? Om de buiten het CPB aanwezige kennis beter te benutten. Zie Hoe goed is het Centraal Planbureau? CPB beoordeeld

Politieke partijen zouden dus wel eens wat kritischer mogen zijn over het CPB. Misschien zelf ook eens wat meer nadenken en zich beter laten informeren. In plaats van zich maar slaafs te conformeren aan wat het CPB aan veronderstellingen in hun model stopt.

zondag 14 december 2014

Zondagochtendmuziek - Benita Valente "Auf dem Strom" Schubert

Het begin van Schuberts Mis nr. 6 D 950,  vrijdagavond in de uitverkochte Grote Zaal van Tivoli/Vredenburg uitgevoerd door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Philippe Herreweghe met het Groot Omroepkoor en solisten, deed me denken aan Auf dem Strom D 943.

Dus zocht ik thuis de CD uit de kast met de uitvoering daarvan door Benita Valente met Myron Bloom (hoorn) en Rudolf Serkin (piano). Ik ken natuurlijk niet alle uitvoeringen, maar deze, uit de jaren 60, in 1992 door Sony heruitgegeven, moet wel tot de mooiste behoren. Afscheid, weemoed, wanhoop en berusting. Ik zocht Benita Valente op en ontdekte dat die in 2000 gestopt is met zingen en nu 80 jaar is. Wat had ze een mooie stem en wat was die stem geschikt voor dit larmoyante Schubert-lied!

Schubert moet het hebben gecomponeerd voor het concert in de Wiener Musikverein op 26 maart 1828, een van de weinige momenten in zijn leven waarop hij grote successen boekte. Het CD-boekje zegt daarover:
In addition to several other lieder and chamber works, the programma included a setting of Rellstab's Auf dem Strom, which Schubert had written specially for the occasion. "The hall was packed to the rafters," one contemporary witness recalled, "each individual piece was received with tumultuous applause and the composer was called out on to the platform countless times."
En ik ontdekte dat deze uitvoering met Benita Valente ook op YouTube staat, zij het alleen audio. Luister maar eens. Afscheid, weemoed, wanhoop en berusting.

vrijdag 12 december 2014

Hoe komt het dat we zoveel last hebben van narcistische leiders?

Als je het nieuws een beetje volgt, dan kun je zomaar op het idee komen dat we in de wereld van bedrijfsleven, overheid en politiek veel last hebben van narcistische leiders. Anders gezegd: het lijkt wel alsof narcisten een grotere kans hebben om leider te worden, maar slecht functioneren als ze eenmaal die positie hebben verworven.

Eerder onderzoek wees al uit dat narcisten in groepsdiscussies gemakkelijk als leider naar voren komen. Naar het oordeel van de andere groepsleden en van onafhankelijke waarnemers. Zie het bericht Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?

Nu is er nieuw onderzoek dat hier meer inzicht in verschaft. Zie The Leader Ship is Sinking: A Temporal Investigation of Narcissistic Leadership (betaalpoort). Het blijkt namelijk dat narcisten in groepen van mensen die elkaar nog niet goed kennen, en waar geen leiders zijn aangewezen, door de andere groepsleden meer als leiders worden gezien en meer leiderschapskwaliteiten krijgen toegedicht. Dat laatste slaat op het zogenaamde transformationele leiderschap, dat er o.a. uit bestaat dat je een visie hebt op wat er moet gebeuren en dat je mensen weet te inspireren en te motiveren.

Maar na verloop van tijd verandert dat beeld volledig. Mensen leren elkaar beter kennen en de andere groepsleden krijgen door wat voor vlees ze in de kuip hebben. Visie, inspiratie en motivatie blijven belangrijk voor de oordelen over wie leiderschapskwaliteiten heeft. Alleen: narcisten worden steeds minder gezien als dragers van die kwaliteiten.

Het blijkt dus dat narcisten goed in staat zijn om zulke kwaliteiten voor te wenden in situaties waarin mensen nog weinig ervaring met hen hebben. Ze zijn daartoe ook gemotiveerd, omdat een leiderschapspositie hen de kans geeft om macht over anderen uit te oefenen en daar zijn ze op uit. Die ervaring leidt er dan vervolgens toe dat ze door de mand vallen. Naar hun daden te oordelen, blijken ze namelijk aan egoïsme, arrogantie, zelfoverschatting en een gebrek aan empathie te lijden.

De onderzoekers herhaalden hun onderzoek met mensen die elkaar al wel kenden. En toen bleek dat narcisten al vanaf het begin door de andere groepsleden niet als leiders werden gezien. De eerder opgedane ervaringen waren al voldoende om door te hebben dat ze slechte leiders zouden zijn.

Kortom, de kans dat narcisten leider worden en leider blijven is het grootst bij een vlottende samenstelling van de groep of de organisatie. Of wanneer ze zelf op tijd van organisatie wisselen. Lijken die voorwaarden niet een beetje op de omstandigheden die we in ons bedrijfsleven, ons openbaar bestuur en onze politiek kunnen waarnemen? Dat zou dan verklaren waarom je zomaar op dat idee komt waarmee ik dit bericht begon.

dinsdag 9 december 2014

Psychopathie en dominantie

Mensen die hoog scoren op een vragenlijst voor psychopathie hebben de neiging tot zelfoverschatting (grandioos zelfbeeld) en minachting voor anderen. En ze zien anderen als potentiële slachtoffers die ze ten eigen bate kunnen manipuleren. Anderen zijn minderwaardig en horen te worden gedomineerd. Daarbij gaat psychopathie samen met weinig empathie en een oppervlakkige charme. Er is een sterke overlap tussen psychopathie en narcisme. Zie De donkere drie: psychopathie, narcisme en Machiavellianisme.

Al die trekken samen zorgen er voor dat psychopaten het beste gedijen in contacten met anderen die hen nog niet goed kennen. Als relaties langer duren en persoonlijker worden, dan gaan de partners doorkrijgen wat voor vlees ze in de kuip hebben. En zullen ze zich als dat mogelijk is uit de relatie terugtrekken.

Vandaar dat wel gezegd wordt dat psychopaten altijd wisselende contacten nodig hebben en die ook zoeken. Ze handhaven zich beter in meer individualistische maatschappijen en in meer stedelijke omgevingen. Omdat ze ook oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitscijfers, verklaart dat voor een deel de criminaliteitsverschillen tussen stad en platteland. Zie bijvoorbeeld Psychopathy as an Adaptation van Stuart Kinner.

Dat gedijen in contacten met onbekende anderen blijkt ook uit de nieuwe studie Subclinical Primary Psychopathy, but Not Physical Formidability or Attractiveness, Predicts Conversational Dominance in a Zero-Acquaintance Situation.

De onderzoekers lieten mensen die elkaar niet kenden tien minuten lang met elkaar converseren. Waarna ze analyseerden wie in die gesprekken het meest dominant waren. Dat wil zeggen, wie het meest aan het woord waren, het meest bepaalden waarover gepraat werd en het meest anderen interrumpeerden.

Je kunt verschillende kenmerken bedenken die dan van belang zouden kunnen zijn. In dit onderzoek werd gekeken naar fysieke aantrekkelijkheid, fysieke indrukwekkendheid (formidability), sociaal-economische status en prestige.

Maar de onderzoekers namen ook een psychopathievragenlijst af, die je hier ook zelf kunt invullen. Voorbeelden van uitspraken waarvan je moet aangeven of je het er mee eens of oneens bent, zijn:
  • Success is based on survival of the fittest; I am not concerned about the losers
  • In today's world, I feel justified in doing anything I can get away with to succeed
  • People who are stupid enough to get ripped off usually deserve it
Degenen van de proefpersonen die hoger scoorden, hebben dus meer psychopathische trekken.

Het bleek toen dan van al die kenmerken alleen de mate van psychopathie voorspellend was voor de mate van dominantie in die gesprekken. Niet status of prestige of fysieke verschijning, maar alleen de mate van psychopathie.

Kennelijk is zo een setting van een gesprek met onbekenden precies de omgeving waarin de psychopaat geprikkeld wordt tot overheersing. Het is een situatie waarin je ook zou kunnen overwegen om als gelijken met elkaar om te gaan. Als je nog niets van elkaar weet, zou dat ook het uitgangspunt kunnen zijn. Maar daarvoor zou een psychopaat nooit kiezen. Je moet domineren, want anders doen anderen dat.

Bedenk daarbij dat we in een maatschappij leven waarin veel van dit soort situaties voorkomen, vooral in de sfeer van werk en organisatie. Dat zou kunnen betekenen dat psychopaten een meer dan gemiddelde invloed hebben op de uitkomsten daarvan.

maandag 8 december 2014

Niet-Westerse kinderen leren sneller om eerlijk te delen dan Westerse

De geneigdheid tot eerlijk delen kun je bij mensen vaststellen door hen iets te geven (geld of iets anders) en hen te vragen hoe ze dat het liefst over zichzelf en een andere persoon, die ze niet kennen en ook niet zullen ontmoeten, te verdelen. Deze keuzesituatie staat bekend als het Dictator-spel, zo genoemd omdat de persoon geheel in vrijheid kan beslissen wat hij zelf krijgt en wat een ander krijgt.

Dat spel is al vele malen in onderzoek gebruikt om na te gaan hoe altruïstisch mensen zijn of hoe veel belang ze hechten aan eerlijk delen. Ook is het spel al vaak aan kinderen voorgelegd. Zie eerder het bericht Hoe leren kinderen eerlijk delen? Eerst: hoe verdelen volwassenen? Daar noemde ik onderzoek waaruit bleek dat jonge kinderen eerst behoorlijk egoïstisch zijn, maar bij het opgroeien leren om eerlijk te delen. En dat leren lijkt er vooral uit te bestaan dat ze leren om hun eerste (egoïstische) impuls te beheersen. En zich dus socialer te gedragen.

Er is nu de nieuwe studie Little Dictators: A Developmental Meta-analysis of Prosocial Behavior, waaruit blijkt dat het leertraject van kinderen in Westerse samenlevingen sterk verschilt van dat van kinderen in niet-Westerse samenlevingen. De onderzoeker (Paul Ibbotson) verrichtte een meta-analyse op onderling vergelijkbare onderzoeken naar de keuzes van in totaal 1601 kinderen tussen 3 en 18 jaar in verschillende landen.

Daar kwam zoals verwacht uit dat kinderen aanvankelijk egoïstisch kiezen. Maar er kwam ook uit dat de niet-Westerse kinderen (Brazilië, China, Peru, Fiji) veel sneller leren om eerlijk te delen dan de kinderen uit de Westerse landen (Verenigde Staten, Engeland, Duitsland, Zwitserland). Hun leercurve gaat veel steiler omhoog. Met als gevolg dat ze op ongeveer 5- à 7-jarige leeftijd gemiddeld de helft weggeven. Terwijl Westerse kinderen dan nog overwegend minder dan de helft weggeven. Voor vroege impulsbeheersing bij kinderen moet je dus niet in Westerse samenlevingen zijn.

Dat kan er op wijzen dat de niet-Westerse kinderen meer opgroeien in een sociale omgeving waarin eerlijk delen meer verbreid is. En dat klopt. De studie Dictator Games: A Meta Study (pdf) laat zien dat mensen in niet-Westerse landen meer weggeven (gemiddeld 35 procent) dan mensen in Westerse landen (gemiddeld 27 procent). In jagers-verzamelaarssamenlevingen is het weggeven van de helft, dus eerlijk delen, zelfs de meest voorkomende keuze.

Kortom, kinderen komen ter wereld met het vermogen om zich aan te passen aan de aard van de sociale omgeving die ze aantreffen. Hoe egoïstischer die is, hoe meer moeite het kost om te leren om eerlijk te delen. En hoe pro-socialer de omgeving, hoe gemakkelijker en hoe vanzelfsprekender dat leren wordt.

En zo reproduceren samenlevingen zich. En de sociale omgevingen binnen die samenlevingen. Omdat de menselijke sociale natuur nu eenmaal duaal is, kan het dus beide kanten op. Zie bijvoorbeeld ook nog eens Statuscompetitie is bij mensen nooit ver weg - maar gemeenschap ook niet.

zondag 7 december 2014

Zondagochtendmuziek - Patricia Kopatchinskaja & Sol Gabetta - "Pas de deux" Violin and Cello

Ik kreeg een tijdje terug de CD Rapsodia (Naive 2010) in handen, waarop de Moldavische violiste Patricia Kopatchinskaja samen met haar ouders werk van o.a. Enescu, Ligeti, Kurtág en Ravel speelt. Guido van Oorschot schreef daarover:
met Patricia Kopatchinskaja (is het) gewoon lekker roffelen, glijden, stampen, kwetteren en swingen in de ciocârlia, de hora, de calusari en hoe het daar in de Moldavisch-Roemeense grensstreek ook allemaal mag heten.
Ik heb haar een paar jaar geleden in de Zaterdagmatinee meegemaakt. Toen ze zoals ze vaker doet op blote voeten op het podium stond. Op de vraag waarom ze altijd van de partituur speelt, zegt ze:
Some people ask why I play from notes. Yes, I need the music before my eyes while playing to get full experimental freedom. I want to ask the text what he tells us in just this moment. This can be surprising and even disconcerting and one can indeed get lost. So I prefer to have the music at hand. The alternative would be to learn one rigid version of the piece by heart and play accordingly. But I'm not a CD-player.
En over die blote voeten:
Others ask why I play sometimes barefooted: Could be that I just forgot to pack my concert shoes. But sometimes it really feels better to have direct contact with the earth. One needs a stable stance to reach for the stars...
Hier een prachtig concert van een uur en een kwartier samen met Sol Gabetta op de cello in het kerkje van Saanen bij Gstaad in Zwitserland. Bach, Xenakis, Kodály, Vasks en Ravel.

donderdag 4 december 2014

Is er naast een cultuur van bedrog bij banken ook een cultuur van vernedering bij uitkeringsinstanties?

De Nationale Ombudsman heeft vandaag een vernietigend rapport uitgebracht over de aanpak van uitkeringsfraude. De uitkeringsinstanties (UWV, SVB en gemeentes) leggen hoge boetes op ook in die gevallen waarin overduidelijk geen opzet in het spel is. Dat gebeurt niet incidenteel, maar in 70 procent van de gevallen dat een boete werd opgelegd. Zie hier het rapport van de Ombudsman.

Eerder besliste de Centrale Raad van Beroep dat het UWV een veel te hoge boete had opgelegd aan iemand die een verandering in zijn situatie te laat had gemeld. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV nu de boetes opgeschort. Zie het bericht in Trouw van vandaag.

Als je kennis neemt van voorbeelden van bizarre toekenningen van boetes, dan schrik je behoorlijk. Neem de drie gevallen waar Trouw melding van maakt:
'Ik word als een crimineel behandeld'
Na 42 jaar werken raakt mijnheer Smetsers zijn baan kwijt en meldt zich voor een uitkering bij het UWV. Al snel vindt hij werk bij de bezorgdienst van een apotheek. Hij geeft dit door op de website van het UWV, maar weet nog niet hoeveel uren hij gaat werken en meldt ook dat. Hij belt ook nog twee keer met het UWV en krijgt te horen dat alles wordt verrekend met zijn uitkering. Vervolgens krijgt hij een boete van 1700 euro. Omdat Smetsers aantoont dat hij heeft gemeld dat hij werkt, wordt de boete verlaagd naar 440 euro. "Ik bied aan om terug te betalen, maar word als een crimineel behandeld."
'Er is gewoon niets met mijn formulier gedaan'
Meneer Gaal vindt een baan en meldt dat onmiddellijk bij de sociale dienst. De bijstandsuitkering wordt nog een paar maanden doorbetaald. Hij meldt nogmaals dat hij werk heeft gevonden en reserveert het te veel ontvangen bedrag. Plotseling valt er een acceptgiro op de deurmat met een bedrag dat veel hoger is dan een paar maanden uitkering. Het bedrag is verhoogd met een boete van 100 procent. De heer Gaal: "Degene die mijn dossier behandelde, is inmiddels weg. Er zijn acht mensen betrokken bij mijn dossier. In een gesprek met de sociale dienst voel ik mij overrompeld. Het leek wel een verhoor. Ik heb een formulier ingevuld en er is gewoon niets mee gedaan."
'We dachten persoonlijk te gaan praten'
Een vrouw heeft een flexibel contract en vraagt per e-mail aan het UWV of zij moet blijven solliciteren. Ja, dat moet, laat het UWV weten. Maar wat de regels zijn, is mevrouw Van Vliet niet helemaal duidelijk en zij vraagt, samen met haar man, een persoonlijk gesprek aan. In dat onderhoud vertelt zij dat zij inmiddels een aantal uren heeft gewerkt. Het UWV laat weten dat zij dat binnen zeven dagen had moeten melden, dat er inmiddels tien zijn verstreken en legt een boete op van 150 euro. Haar man: "Wij dachten er goed aan te doen persoonlijk te gaan praten. Wij waren ons van geen kwaad bewust."
Hoe kunnen zulke dingen gebeuren? Je kunt redeneren dat mensen de inlichtingenplicht niet zijn nagekomen. Die plicht is geregeld in de Wet aanscherping handhaving en sancties SZW-wetten, die sinds 1 januari 2013 van kracht is. Met een negatief advies van de Raad van State, die de omvang van de fraude niet zodanig vond dat er zulke hoge straffen zouden moeten worden opgelegd.

Opvallend is dat de waarborgen in het strafrecht hoger zijn dan in het bestuursrecht, waar deze wet onderdeel van is. In het strafrecht moet kwade opzet worden aangetoond. Maar in deze Fraudewet moet de uitkeringsgerechtigde aantonen dat hij het niet zo bedoelde, dat zijn nalatigheid niet of verminderd verwijtbaar is. Wat is er met onze politici aan de hand dat ze zo een wet hebben aangenomen?

Maar ook kun je je natuurlijk afvragen wat er met die ambtenaren aan de hand is die die bizarre boetes opleggen. Geldt misschien voor hen net als voor de bankiers dat ze onderhevig zijn aan een cultuur op het werk die maakt dat zulk gedrag als vanzelfsprekend wordt gezien? Want waarom hebben ze niet geprotesteerd? Of veel meer de randen van de wet opgezocht?

We hebben gezien dat een cultuur van bedrog in de bankensector is gaan heersen. Zie Bankiers zijn, als bankiers, oneerlijk - Dat wijst op een bankencultuur van bedrog. Wat ze in het gewone leven niet zouden doen, dat werd op de werkvloer vanzelfsprekend.

Is er ook zoiets aan de hand met de ambtenaren bij die uitkeringsinstanties? Is daar een cultuur van vernedering gaan heersen? In de hand gewerkt door populistische politici die zo graag daadkracht willen uitstralen en fraude "keihard willen aanpakken"?

Dat zou wel eens een uitvloeisel kunnen zijn van een algemenere golf van minachting voor en neerkijken op de onderkant van de samenleving. Zijn we al in een maatschappij verzeild geraakt waarin je het wel kunt vergeten als je pech hebt of waarin je niet zo goed kunt meekomen? En waarin je moet dulden door anderen te worden vernederd? Een maatschappij dus waarin de statuscompetitie het heeft gewonnen van de gemeenschap?

woensdag 3 december 2014

De belichaming van pro-sociaal gedrag - En wat we daarvan kunnen leren

Als je over anderen bezorgd bent en hen te hulp schiet, dan gebeurt er niet alleen iets in je hoofd, maar ook in een groot deel van je lichaam. Anders gezegd, pro-sociaal gedrag is belichaamd. Hoe zit dat dan in elkaar?

De studie Vagal Activity Is Quadratically Related to Prosocial Traits, Prosocial Emotions, and Observer Perceptions of Prosociality leert ons dat pro-sociaal gedrag te maken heeft met de activiteit van de nervus vagus, ook wel de zwerfzenuw genoemd. Die zenuw ontspringt uit de hersenen en vertakt zich naar het hoofd (o.a. strottenhoofd en stembanden) en naar de ingewanden van de borst- en buikholte. Het is de belangrijkste parasympathische zenuw van het autonome zenuwstelsel (zie Wikipedia).

De activiteit van die zenuw kun je afmeten aan de hartslag en de hartslagvariabiliteit. Als je hartslag lager is en de variabiliteit hoger, dan is je nervus vagus gematigd geactiveerd. Je bent dan in een toestand die je als veilig ervaart, ook wel aangeduid met rest and digest. Je bent kalm en rustig en je autonome zenuwstelsel kan zijn gewone werk doen, zoals spijsvertering. Het tegengestelde van paniek (fight of flight), zou je kunnen zeggen.

Dat betekent dat je in die toestand goed in staat bent om je emoties te reguleren en dus om adequaat te reageren op een stressvolle gebeurtenis. Bovendien worden je stembanden, je ogen en oren en je gezichtsspieren zo gereguleerd dat je gemakkelijker sociaal communiceert en emotioneel betrokken bent bij anderen.

Let wel, dat geldt voor een gematigd verhoogde activering van die nervus vagus. Een sterk verlaagde activering gaat samen met depressie, angststoornis en posttraumatische stress. En een te sterk verhoogde activiteit betekent dat je een manische periode doormaakt.

Maar precies die toestand van gematigde activering blijkt nu de toestand te zijn waarin je gemakkelijk anderen te hulp schiet. Waarin pro-sociaal gedrag wordt bevorderd. Anders gezegd, als uit hartslagmetingen die gematigde activering blijkt, dan is de kans groot dat je met iemand te maken hebt die hulpvaardig is en zich betrokken voelt bij anderen. In termen van persoonlijkheid: een aardiger persoon (agreeableness). Die bovendien meer compassie voelt voor anderen en gevoelens van dankbaarheid koestert.

Als pro-sociaal gedrag op deze wijze belichaamd is, valt dat dan ook door anderen waar te nemen?

En ja, dat blijkt het geval te zijn. De onderzoekers lieten beoordelaars videoclips zien van personen die face-to-face naar iemand luisterden die vertelde over een emotioneel pijnlijke ervaring. Zonder geluid, om het effect van de inhoud van het verhaal uit te schakelen. De beoordelaars keken dus naar de toehoorder. De clips duurden slechts 20 seconden. Vlak voor dat de clips waren opgenomen, was er een hartslagmeting gedaan bij degenen die naar het verhaal luisterden.

De beoordelaars, die uiteraard niet van de uitslag van die hartslagmetingen op de hoogte waren, moesten de personen beoordelen op hoe betrouwbaar (trustworthy), mededogend (compassionate) en aardig (kind) ze de persoon vonden. Die drie oordelen hingen sterk samen en werden gebruikt als maat voor pro-socialiteit. Het bleek toen dat het verband tussen de hartslagmeting en de waargenomen pro-socialiteit zoals verwacht curvilineair was. Degenen met een gematigd verhoogde activiteit van de nervus vagus werden als pro-socialer beoordeeld dan degenen met een verlaagde of sterk verhoogde activiteit. De lichamelijkheid "zorgde er voor" dat de mate van pro-socialiteit binnen 20 seconden kon worden afgelezen.

Al met al dus sterke aanwijzingen dat pro-sociaal gedrag belichaamd is. En het blijkt dus precies die lichamelijke toestand te zijn die optreedt in omstandigheden van veiligheid, waarin mensen pro-sociaal zijn. Je hebt dan een evenwicht tussen aan de ene kant het meeleven met de pijn van de ander (empathie) en aan de andere kant het vermogen om de eigen negatieve gevoelens die je daardoor hebt, goed te reguleren.

Waardoor je niet door negatieve emoties overmand wordt en vooral met je zelf bezig bent. Waardoor je bijvoorbeeld zou besluiten om je van het lijden van de ander af te sluiten. In de trant van "Ik kan het niet langer aanzien". Nee, je bent in staat om die emoties om te zetten in een pro-sociale reactie: je schiet te hulp en/of je biedt troost.

En eigenlijk leren we daarvan hoe het kan dat pro-sociaal gedrag pro-sociaal gedrag uitlokt.

Want dat wisten we: hoe meer pro-sociaal gedrag mensen in hun omgeving meemaken, hoe groter de kans dat ze zichzelf ook pro-sociaal gaan gedragen. Denk nog even terug aan de Dual Mode-theorie, die ik voor het eerst hier besprak. Mensen zijn in staat tot gemeenschapsgedrag (pro-sociaal) of tot statuscompetitiegedrag en "kiezen" voor dat gedrag dat in hun sociale omgeving het meest voorkomt.

En wat is het geval? Hoe meer jij omgeven bent door anderen die zich pro-sociaal gedragen, hoe veiliger die omgeving voor jou is. En dat gevoel van veiligheid is een belichaamd gevoel, een lichamelijke toestand dus die gemakkelijk tot pro-sociaal gedrag leidt.

Pro-sociaal gedrag creëert veiligheid voor anderen, waardoor ook die anderen zich pro-sociaal gaan gedragen.

zondag 30 november 2014

Eerst was er de staat, toen het geld en de markt. En dat primaat van de overheid is ook nu nog essentieel

Onze huidige economische crisis is niet een noodlot dat ons treft, maar de uitkomst van slecht economisch beleid. Doordat een groot deel van de private sector bezig is schulden af te lossen, is er een probleem van een tekortschietende vraag.

Tekortschietend in de zin van niet tegemoetkomend aan de bestaande productiecapaciteit. Er zijn veel mensen die zouden willen werken of meer uren zouden willen werken. Denk maar even aan het drama van de hoge (jeugd-)werkloosheid in landen als Griekenland, Italië en Spanje. Maar ook in andere Europese landen is er bepaald geen volledige werkgelegenheid. Veel fysiek kapitaal ligt ongebruikt en er wordt niet geïnvesteerd. Hoewel er geld genoeg is. Alleen: niet bij de mensen die het graag zouden uitgeven, maar bij de kapitaalverschaffers die liever veilige staatsobligaties kopen dan dat ze het productief investeren. Logisch, wie wil geld steken in producten die niet zullen worden verkocht?

Die tekortschietende vraag veroorzaakt dus economische stagnatie, deflatie of een te lage inflatie. Maar dat is helemaal niet nodig. In de huidige omstandigheden is stagnatie een beleidskeuze. En een foute keuze. Want waarom zouden we die ongebruikte productiecapaciteit ongebruikt moeten laten? Daarvoor is geen zinnig economisch argument.

Beleid dat de stagnatie doorbreekt, kan globaal worden aangeduid met het trefwoord helikoptergeld. Zie voor een mooie analyse The Simple Analytics of Helicopter Money: Why It Works – Always van Willem Buiter van Citygroup (zoon van Harm Buiter, oud-burgemeester van Groningen, en bekend van zijn slecht afgelopen affaire met Heleen Mees, maar dat geheel terzijde). Je kunt de vraag aanwakkeren, door bij iedereen die bezig is schulden af te lossen geld op de bankrekening over te maken.

De Centrale Bank kan dat geld bijdrukken of de overheid kan het op de kapitaalmarkt lenen, op het ogenblik tegen een rente van bijna nul procent. Maar een variant van helikoptergeld is dat je als overheid dat gedrukte of geleende geld gebruikt voor investeringen in infrastructuur of andere publieke goederen. Als je er maar voor zorgt dat er meer geld onder de mensen komt. Afhankelijk van hoe dringend zulke investeringen zijn, is die variant beter dan gewoon het geld op bankrekeningen overmaken.

Hoe dan ook, omdat ons geld fiat geld is, kan een tekortschietende vraag als gevolg van te weinig geld in omloop (liquiditeit) nooit een reden zijn om stagnatie te laten voortbestaan en passief te gaan zitten wachten op betere tijden. In geen geval zou een obsessie met begrotingsevenwicht, zoals die nu in Europa heerst, in de weg behoren te staan.

Dit alles overdacht ik toen ik bezig was Debt. The First 5,000 Years van David Graeber te herlezen. Zie ook Neo-liberalisme en burgermansmoraal - Notitie n.a.v. David Graeber. Graeber heeft in dat boek met veel succes een vergeten theorie over het ontstaan van geld en van de markt, het Chartalisme, opnieuw onder de aandacht gebracht. Volgens die theorie was de uitvinding van geld niet een spontane oplossing voor het probleem van de inefficiëntie van ruilhandel, maar een middel van staten om economische activiteit te bevorderen en belastingen te heffen. Volgens die theorie was er dus niet eerst een markt in de vorm van ruilhandel en kwam toen het geld. Integendeel, eerst was er de staat (vorstendommen) en toen kwam het geld.

Hoe ging dat in zijn werk en waarom is dat ook nu nog interessant? Graeber maakt aannemelijk dat vorstendommen zich de controle over goud- en zilvermijnen toe-eigenden, om met de munten een probleem op te lossen dat ontstond als ze oorlog wilden of moesten voeren. Want hoe breng je een leger soldaten op de been en hoe voorzie je die van voedsel, kleding, onderdak en materieel? Je kunt ze laten plunderen, maar dat is niet goed voor je relatie met het volk.

Daarom is het beter om je soldaten met die munten te betalen. Daar hebben ze op zich niets aan, behalve als je tegelijk belasting oplegt aan je onderdanen, te betalen met precies die munten. Want dat geeft de hele bevolking een prikkel om die soldaten van alles te voorzien wat ze nodig hebben, uiteraard in ruil voor munten. In de woorden van Graeber (p. 49-50):
if one simply hands out coins to the soldiers and then demands that every family in the kingdom was obliged to pay one of those coins back to you, one would, in one blow, turn one's entire national economy into a vast machine for the provisioning of soldiers, since now every family, in order to get their hands on the coins, must find some way to contribute to the general effort to provide soldiers with things they want. Markets are brought into existence as a side effect.
Dit is een wat gestileerd verhaal van hoe het in werkelijkheid zal zijn gegaan. Maar de portee is duidelijk: hoewel er nog geen helikopters waren, was er al wel helikoptergeld. En met de munten die iedereen meer wist te verwerven dan er nodig waren om de belastingen te betalen, ontstond, zonder dat het zo bedoeld was, een markt voor goederen en diensten. Eerst was er het geld, toen kwam de markt. Omdat met dat geld de vraag naar goederen en diensten werd gestimuleerd.

Overgeheveld naar het heden: We hebben nu wel een markt, maar een markt die stagneert. En er is een duidelijke parallel: net zo als de vorst toen de markt in het leven riep door geld te verdelen, kunnen we nu de stagnatie opheffen door datzelfde te doen. Door "de economie te stimuleren".

Alleen hoeven we dat nu natuurlijk niet te doen door oorlog te gaan voeren. (Zoals we wel deden toen we de Tweede Wereldoorlog ingingen en daarmee een einde maakten aan de Grote Depressie van de jaren 30 van de vorige eeuw.) Er zijn gelukkig vreedzamere en productievere manieren.

En heel langzaam, veel te langzaam, lijkt dat tot de Europese politici door te dringen. De overheid was lang geleden niet alleen essentieel om het geld en de markt in het leven te roepen, hij is nu ook essentieel om de markt in een recessie aan de praat te houden.

donderdag 27 november 2014

Neo-liberalisme en burgermansmoraal - Notitie n.a.v. David Graeber

Een korte notitie naar aanleiding van David Graeber, Debt. The First 5,000 Years, dat ik aan het herlezen ben. Zie eerder het bericht Zelf-organisatie en het baseline communisme van David Graeber.

Graeber weerlegt in dat boek de gedachte dat de uitvinding van het geld een oplossing was voor het probleem van de inefficiëntie van ruil-in-natura (barter). Die gedachte is een hardnekkige mythe, die in veel economiehandboeken gedachteloos wordt opgevoerd.

Nou en? Zou je kunnen denken. Maar er hangt nogal wat mee samen. Want onderdeel van die mythe is een bepaalde visie op de "oertoestand" van de mensheid. En dus op wat het betekent om mens te zijn. Die oertoestand zou namelijk een samenleving zijn die geheel is gebaseerd op het voor-wat, hoort-wat principe. Mensen doen alleen wat voor elkaar als er genoeg tegenover staat. Eigenbelang staat voorop.

Is er op die basis wel een vreedzame maatschappij mogelijk? Ja zeker, want volgens diezelfde mythe is dat de marktmaatschappij. De marktmaatschappij is de vervulling van wat mensen kunnen en willen. Hij komt volop tegemoet aan onze ideeën over welke verantwoordelijkheden mensen tegenover elkaar hebben.

Graeber noemt Nietzsche en Smith als uitgesproken aanhangers van deze mythe. Maar wat die twee in feite doen, is dat ze de burgermansmoraal van de achttiende en negentiende eeuw katapulteren naar de gehele mensheidsgeschiedenis. (Ik vind overigens Smith nogal wat interessanter dan Nietzsche.)

Uiteraard weten we dat dat van geen kant klopt. De menselijke morele intuïties hebben zich ontwikkeld in de lange periode dat onze voorouders als jagers-verzamelaars sterk van elkaar afhankelijk waren. En doorhadden dat samenwerking en onderlinge hulpverlening cruciaal waren voor hun overleving. Graeber noemt dit het baseline communism. Niet de burgermansmoraal, maar het "van ieder naar zijn vermogens en voor ieder naar zijn behoeften", domineerde de oertoestand van de mensheid. Vergelijk mijn Paleo Sociale Omgeving, als bron van onze morele intuïties.

Een andere keer meer hierover, maar nu de notitie dat dit meer is dan alleen een intellectueel of wetenschappelijk twistpunt. Want het lijkt me politiek-maatschappelijk uiterst actueel. Veel van het huidige, zeg maar, neoliberale denken lijkt namelijk precies dat te zijn, een maatschappijvisie geheel gebaseerd op die burgermansmoraal van Nietzsche en Smith.

Mensen komen alleen maar tot iets goeds als we ze via het marktmechanisme laten concurreren. Want het eigenbelang overheerst altijd. De overheid is nodig, maar die moet je vooral niet zien als een middel om onderlinge solidariteit te organiseren. Want die solidariteit is een hersenschim. Waardoor overheden altijd het gevaar lopen een middel te worden voor sommigen om op kosten van anderen te leven. Zo zitten mensen nu eenmaal in elkaar.

Het is niet alleen een sombere, maar vooral ook werkelijkheidsvreemde visie op wat mensen zouden kunnen en willen. Maar later dus meer.

dinsdag 25 november 2014

In Europa opnieuw een stap in richting van het gezonde verstand?

In Europa zijn nu al jaren de radicalen aan de macht. De rechtse radicalen welteverstaan. Die er van overtuigd zijn dat alles goed komt als de overheidsbegrotingen maar op orde zijn. Als dat zo is, dan zullen ons de zegeningen van de vrije markt als vanzelf in de schoot vallen. Vandaar dat de bezuinigingszeepbel kon ontstaan. Het is een extremistische opvatting, niet gesteund door de empirie, noch door het vak economie, en voortkomend uit een fantasiewereld.

Er is nu vandaag weer een stapje gezet terug naar het gezonde verstand. Het Europese Parlement (EP) heeft met grote meerderheid een resolutie aangenomen, op initiatief van de sociaal-democraten, die er voor pleit dat sociale en werkgelegenheidscriteria hetzelfde gewicht moeten hebben als de budgettaire criteria. Zie het Vlaamse lid van het EP, Kathleen van Brempt, daarover.

Het EP is dus van mening dat lidstaten niet alleen verantwoording moeten afleggen over hun begroting en hun schuldgraad, maar evenzeer en met hetzelfde gewicht over armoede, werkloosheid, inkomensongelijkheid of gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Dat is zoals ik eerder meldde inderdaad een stap terug naar het gezonde verstand van beleid dat ooit georiënteerd was op onomstreden economische doelstellingen als duurzame economische groei, volledige werkgelegenheid, een stabiel prijspeil, een evenwichtige betalingsbalans en een rechtvaardige inkomensverdeling. Zie nog eens Komt het gezonde verstand terug in het Europese economische beleid? En over Thomas Fazi.

Deze stap komt bovenop die van de vorige Europese Commissie, die op initiatief van László Andor, er voor pleitte om de sociale dimensie te versterken door vijf indicatoren voor het economische beleid te gaan monitoren: armoede, ongelijkheid, huishoudinkomens, werkloosheid en jeugdwerkloosheid. Ik veronderstel dat de nieuwe Europese Commissie, onder leiding van Juncker, hier werk van gaat maken.

Velen zich zullen in de toekomst verbazen over die merkwaardige, Tea Party-achtige golf van marktfundamentalisme die de afgelopen jaren Europa heeft kunnen beheersen. En over de economische en sociale rampen die daardoor zijn aangericht.

Een hogere status verandert je stem - En anderen horen dat (En over Ivo Opstelten en Margaret Thatcher)

Naast gemeenschapsgedrag beheersen we statuscompetitiegedrag als een natuurlijk patroon, waar we meestal niet bewust bij stilstaan. We pikken de bijpassende omgevingssignalen op en gedragen ons daarnaar zonder dat in de gaten te hoeven hebben. Zo blijkt dat je anders gaat praten als je in een hogere statuspositie terecht komt. En dat is merkbaar voor anderen. Zie de studie The Sound of Power: Conveying and Detecting Hierarchical Rank Through Voice (betaalpoort).

De onderzoekers namen van proefpersonen het stemgeluid op en analyseerden dat op toonhoogte en toonhoogtevariatie, volume en volumevariatie en resonantie en resonantievariatie. Dat deden ze met de Praat software. Vervolgens lieten ze hen een tekst voorlezen die diende ter introductie van een onderhandeling, waarbij ze van te voren in een hoge of een lage statuspositie waren gebracht. Dat deden ze door hen te vertellen dat ze een sterke onderhandelingspositie hadden of dat ze een hoge statuspositie in een bedrijf innamen of door hen te vragen zich een ervaring te herinneren waarin ze macht konden uitoefenen.

Het bleek toen dat degenen met een hogere status met een hogere toonhoogte, met meer variatie in de toonhoogte en met meer variatie in het volume spraken dan degenen met lagere status. Waarbij gecontroleerd werd voor de kenmerken van het "normale", het eerder opgenomen, stemgeluid.

Het effect van een hoge of een lage statuspositie was dus meetbaar. Maar zou het ook voor anderen merkbaar zijn?

Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Beoordelaars luisterden de opnames af en moesten het stemgeluid blind (dus zonder voorkennis) beoordelen op 12 indicatoren van hoge of lage statuspositie. Zoals bijvoorbeeld "Hoe waarschijnlijk is het dat deze persoon in een positie verkeert dat hij/zij anderen kan belonen?" of "Denk je dat deze persoon zich gemakkelijk door anderen laat beïnvloeden?" En daar kwam uit dat de beoordelaars de sprekers met een hoge status goed wisten te onderscheiden van de sprekers met een lage status.

Aan welke stemkenmerken herkenden ze de hoge status? Aan de hogere toonhoogte en aan de grotere variatie in volume. Dus aan twee van de drie kenmerken van het stemgeluid van degenen met een hogere status. Daarnaast gingen de beoordelaars af op een hoger volume. Ook harder praten werd dus gezien als een teken voor hogere status. Het kan zijn dat de grotere variatie in volume van de personen met hoge status door de beoordelaars vooral is waargenomen als een hoger volume.

Het is misschien contra-intuïtief dat hogere status samengaat met een hogere toonhoogte in plaats van een lagere. Dat kan er aan liggen dat we juist een lage toonhoogte (barse stem) associëren met een dominante persoonlijkheid. Die we weer associëren met een hoge status. Maar in dit onderzoek ging het niet om persoonlijkheid, maar om het effect van het in een hoge status terechtkomen op het stemgeluid.

Denk even aan onze minister Opstelten, die een dominante persoonlijkheid lijkt te zijn en die we op televisie eigenlijk altijd meemaken in een hoge statuspositie. Wat er met zijn stemgeluid zou gebeuren als we zijn statuspositie zouden kunnen manipuleren, dat weten we niet. Maar als we hem succesvol in een lage positie zouden kunnen doen belanden, dan zou zijn toonhoogte dus nog lager moeten zijn dan hij nu al is.

De onderzoekers illustreren hun betoog met een aardige verwijzing naar de intensieve stemlessen die Margaret Thatcher nam toen ze premier werd. Ze nam die lessen omdat ze krachtiger wilde overkomen. Vergelijking van haar stem voor en na die lessen wijst uit dat haar toonhoogte en de variatie in volume en resonantie toenamen. Zie ook dit YouTube-filmpje.

zondag 23 november 2014

Bankiers zijn, als bankiers, oneerlijk - Dat wijst op een bankencultuur van bedrog

Het heeft al veel aandacht gehad, het onderzoek dat er op wijst dat er in de bankensector een cultuur van bedrog is ontstaan en dat de vele fraudeschandalen door die cultuur in de hand zijn gewerkt. Het gaat om de studie Business culture and dishonesty in the banking industry (betaalpoort), met o.a. Ernst Fehr als onderzoeker. Zie als voorbeeld voor die aandacht dit artikeltje in Trouw (met dank aan Joop Böhm).

Het onderzoek is belangrijk omdat het handen en voeten geeft aan een vermoeden dat wijdverbreid is, namelijk dat in de financiële sector fraude en bedrog tot het normale gedrag is gaan behoren. Kennelijk heeft dat gedrag daar iets vanzelfsprekends gekregen, waardoor je inderdaad van een cultuur kunt spreken.

Hoe hebben de onderzoekers dat aangetoond? Als het echt om een cultuur in de sector zelf gaat, dus een cultuur die heerst op de werkvloer, dan zou je verwachten dat de bankwerknemers oneerlijker zijn in hun rol van bankier dan wanneer ze gewoon als persoon worden aangesproken. En precies dat hebben de onderzoekers aangetoond.

Ze wisten een groep werknemers uit de bankensector zover te krijgen om aan een onderzoek mee te doen. Die werden willekeurig verdeeld over twee experimentele condities. De ene groep kreeg de "experimentele manipulatie" toegediend. Dit hield in dat ze een aantal vragen over hun werk moesten beantwoorden, zoals "Bij welke bank werkt u?" en "Welke functie heeft u daar?" De andere groep moest vragen beantwoorden als "Hoeveel uren per dag kijkt u televisie?"

Na nog een aantal vragen, waarover straks meer, moesten ze tien maal een munt opgooien, waarbij ze van te voren wisten dat het aantal keren kruis of het aantal keren munt hen een financiële beloning op kon leveren, die tot 20 dollar kon oplopen. Het opgooien van die munt gebeurde geheel privé. Niemand anders dan zijzelf kon de resultaten zien. Na afloop rapporteerden ze zelf hoeveel keren ze kruis of munt hadden gegooid en op grond daarvan werden ze al of niet betaald.

Een opzet dus die het mogelijk maakt om bedrog te plegen. Maar ook een opzet waarmee je dat bedrog kunt ontdekken. Want als het aantal keren munt (of kruis) significant afwijkt van 50 procent, in de richting van het resultaat dat gewin oplevert, dan is dat een aanwijzing voor bedrog. Deze opzet is ook in eerder onderzoek gebruikt en het is al gebleken dat de resultaten betrouwbaar zijn. Iemand die in dit spelletje bedrog pleegt, blijkt met een grotere kans in andere situaties ook oneerlijk te zijn.

En wat bleek? De groep bankwerknemers die vragen over hun werk hadden beantwoord, weken significant af van de 50 procent en in de voor hen gunstige richting. Dit in tegenstelling tot het gedrag van de groep collega's die andere vragen hadden beantwoord. Ze waren dus oneerlijker. Dit wijst er op dat bankwerknemers als persoon niet oneerlijker zijn, maar alleen als ze herinnerd worden aan het werk dat ze doen. In de woorden van de onderzoekers: als ze hun identiteit als bankwerknemer aannemen. Op het moment dat ze dat doen, zijn ze onderhevig aan de invloed van de bankencultuur, die hen er toe brengt om meer bedrog te plegen.

Het verschil tussen de twee groepen is niet heel groot, maar dus wel statistisch significant. En dat lijkt toch een belangrijk resultaat. Ik stel me zo voor dat ook als bankwerknemers een ietsje meer neigen tot oneerlijkheid, dat dat gezien de aard van hun werk en de grote sommen geld waar ze mee omgaan, grote gevolgen kan hebben.

En het blijkt dus dat het de heersende cultuur op de werkvloer is die hen oneerlijker maakt. Het zou ook nog kunnen dat de bankensector aantrekkelijker is voor mensen die het niet zo nauw nemen en dat die dus al oneerlijker waren voor ze tot de sector toetraden. Dat zou het zogenaamde selectie-effect zijn, dat in ander verband ook wel is gevonden. Maar dit onderzoek wijst er dus op dat de cultuur echt een oorzaak is van die neiging tot bedrog.

Belangrijk om te weten. Het onderzoek kan ook nog iets zeggen over hoe die invloed van de cultuur dan verloopt. Want een van de vragen die de proefpersonen moesten beantwoorden, was de vraag of ze het er mee eens waren dat sociale status in de eerste plaats wordt bepaald door hoeveel financieel succes je hebt. En het bleek dat degenen die aan hun werk bij de bank herinnerd waren, daar meer mee instemden. En bovendien waren degenen die meer instemden, ook degenen die meer bedrog pleegden. De onderzoekers concluderen daaruit dat materialisme het cruciale element van die bankencultuur is dat mensen oneerlijker maakt.

Dat is om over na te denken. Want materialisme komt natuurlijk meer voor dan in de bankensector.

Maar er is ook een interessante link met eerder onderzoek dat liet zien dat materialisme, het najagen van status, geld en bezit, mensen ongelukkiger maakt. Maar dat blijkt minder het geval te zijn als je werkzaam bent in een sector waarin dat materialisme meer verbreid is.

Zoals: in de bankensector! Dat betekent dus dat een "nadeel" van materialisme, namelijk dat je je er ongelukkiger door voelt, in de cultuur van de bankensector is opgeheven. Interessant hoe een cultuur op mensen kan uitwerken. Zie het bericht Materialisme maakt ongelukkig - daarover is nu weinig twijfel meer.

woensdag 19 november 2014

Peuters leren beter als je reageert op hun nieuwsgierigheid

Dat wat we bij volwassenen al weten, dat je datgene wat je nieuwsgierigheid opwekt, beter leert als het je wordt uitgelegd, is nu ook vastgesteld bij peuters van 16 maanden oud. Onderzoekers lieten peuters steeds paarsgewijs verschillende voorwerpjes zien die ze niet kenden. Zie Infants Learn What They Want to Learn: Responding to Infant Pointing Leads to Superior Learning. Als de peuter naar een van de twee voorwerpen, wees, lieten ze zien waarvoor je het zou kunnen gebruiken. Zoals bijvoorbeeld dat je je haar er mee zou kunnen borstelen. Elk voorwerp werd dus met een unieke handeling verbonden.

Maar in andere condities van het onderzoek demonstreerden ze juist het gebruik van het voorwerp waar de peuter niet naar had gewezen. Of lieten ze maar één voorwerp zien en demonstreerden daarvan het gebruik.

Na een onderbreking van 10 minuten kregen de peuters de voorwerpen opnieuw te zien, met de vraag waarvoor je ze zou kunnen gebruiken. Het bleek toen dat ze dat het beste hadden onthouden als het ging om de voorwerpen waar ze naar hadden gewezen.

Daaruit valt op te maken: (1) dat ze in staat waren duidelijk te maken waar ze het meest in geïnteresseerd waren (door er naar te wijzen), en (2) dat ze door die grotere interesse ook beter onthielden wat ze hadden geleerd. En het suggereert dat de geneigdheid van peuters om ergens naar te wijzen een communicatieve bedoeling heeft. De bedoeling dus om de eigen interesse aan de ander duidelijk te maken, samen met de wens om uitleg te krijgen.

Kortom, onze peuters zijn nieuwsgierig naar sommige dingen die in hun blikveld komen en willen die nieuwsgierigheid delen met anderen, in de hoop op uitleg en instructie.

Nu hebben wij als volwassenen, met goede bedoelingen, een sterke geneigdheid om kinderen uitleg en instructie te geven over zaken die wij belangrijk vinden. Dat noemen we opvoeding en onderwijs. En dat gaat er mee gepaard dat wij kinderen eerst moeten aansporen om op te letten.

De noodzaak van die aansporing wijst er dus al op dat veel van de zaken die wij belangrijk vinden niet samenvallen met de dingen waar kinderen in geïnteresseerd zijn. We weten dat het dan desondanks toch nog behoorlijk lukt om kinderen iets te leren. Maar dat gaat dan vaak met tegenzin. En de resultaten vallen soms nogal tegen.

Het leren zou beter gaan als we meer zouden reageren op de signalen van nieuwsgierigheid die onze kinderen uitzenden. Anders gezegd: niet onze kinderen zouden beter moeten opletten als wij ze iets willen leren. Nee, wij zouden beter moeten opletten als zij proberen ons duidelijk te maken wat ze interessant vinden.

dinsdag 18 november 2014

Hoe komt het dat we meer statusgedrag bij anderen zien dan bij ons zelf? Een sociaal informatieprobleem

Uit onderzoek blijkt dat wij statusgedrag afkeuren en het meer waarnemen bij anderen dan bij onszelf. Ik besprak dat onderzoek in het bericht Statusgedrag zien we wel bij anderen, maar niet bij onszelf. Volgens de onderzoekers komt dat resultaat er uit voort dat mensen dat afkeurenswaardige gedrag van zichzelf niet willen toegeven. Misschien omdat wij van onszelf graag een positief beeld hebben. Onze zelfwaarneming zou dus verstoord zijn in de meer rooskleurige richting.

Uitkomsten van sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn vaak wel duidelijk. Iets is zo of het is niet zo. Maar hoe je die uitkomst dan moet interpreteren, is een tweede. 

In dat bericht ging ik een eind mee met de interpretatie van de onderzoekers. Er van uitgaande dat statusgedrag een natuurlijk gedrag is, dat wij dus meestal automatisch en onbewust uitvoeren, bedacht ik dat we het van onszelf minder gemakkelijk opmerken dan van anderen. Ik citeer mezelf:
Een antwoord zou kunnen zijn dat veel van dat statusgedrag zo natuurlijk is, dat we ons er maar weinig van bewust zijn. We zijn al bezig met ons beter voor te doen dan we eigenlijk zijn zonder dat we daar over hebben nagedacht. Het verbergen van onze zwaktes en kwetsbaarheden, dat doen we als vanzelf. En waar je niet bij stilstaat, dat weet je niet van jezelf.
Bij anderen zie je het gemakkelijker, want dan ben je de toeschouwer die even de tijd kan nemen om zich af te vragen waar hij naar kijkt.
Maar toeschouwer zijn van je eigen gedrag, dat is veel moeilijker.
In beide interpretaties gaat het dus om een verstoorde waarneming die veroorzaakt dat we statusgedrag meer bij anderen zien dan bij onszelf.

Het zou kunnen. Maar ik bleef er over nadenken en bedacht dat je er ook anders naar kunt kijken.

Want hoe komt onze waarneming van ons eigen gedrag en van het gedrag van anderen tot stand? Ons eigen gedrag nemen we waar in alle situaties waarin we komen te verkeren. Zowel in de omgang met familie en vrienden, dus in het domein van de vertrouwde, persoonlijke relaties, als in de omgang met degenen die verder van ons af staan of zelfs met vreemden. Dat laatste is het (publieke) domein van de onpersoonlijke relaties.

Maar kijk nu naar alle anderen waarvan we gedrag waarnemen. Het grootste deel van die waarnemingen speelt zich af in dat publieke domein. Want daar is waar we de meeste mensen tegenkomen. Of waarover we informatie krijgen via de media, zoals door wat we zien als we naar televisiepersoonlijkheden zitten te kijken. Per dag doen we veel meer van dat soort waarnemingen, verspreid over een veel groter aantal personen, dan dat we in onze eigen vertrouwde kring doen van vrienden en familie.

Als dat zo is, dan is de waarneming van het gedrag van anderen meer een specifieke selectie daarvan dan van ons eigen gedrag. Het gedrag van anderen in het publieke domein is oververtegenwoordigd. Want die vele anderen waarover we iets te weten komen, die maken we niet mee in hun eigen persoonlijke domein. Er zijn immers maar weinigen onder hen die we persoonlijk kennen en bij wie we over de vloer komen.

Wat betekent dat? Het betekent dat we meer met statusgedrag van anderen in aanraking komen dan met statusgedrag van onszelf. Want we zijn met zijn allen meer met statuscompetitie bezig in dat publieke domein. Omdat we elkaar daar niet zo goed kennen, proberen we om ons beter voor te doen dan we zijn. We maken ons daar drukker om status, prestige en de dunk die anderen van ons hebben.

In het persoonlijke domein is al dat statusgedoe veel minder aanwezig. Sterker, daarin keuren we het af. Stel je niet zo aan. Doe maar gewoon. Als we elkaar goed kennen, weten we van elkaar wat voor vlees we in de kuip hebben. En laten we ons niet intimideren of overheersen of een rad voor ogen draaien.

Omdat het publieke gedrag van anderen in onze waarnemingen oververtegenwoordigd is, wekt dat bij ons dus de indruk dat anderen veel meer met statuscompetitie bezig zijn dan wijzelf.

En dat is wel vervelend. Want ieder van ons gaat daardoor denken dat de maatschappij als geheel meer beheerst wordt door statuscompetitie dan hij in werkelijkheid is. We hebben hier te maken met een probleem van onvolledige sociale informatie.

En sociale beïnvloeding zorgt er dan voor dat we verleid worden om aan die statuscompetitie mee te doen. Dat lijkt op een ingebouwde positieve feedback, die steeds meer statuscompetitie genereert.

maandag 17 november 2014

Maatschappelijke stage geeft gelegenheid tot pro-sociaal gedrag - En daardoor worden jongeren pro-socialer

Uit een kleine vijftig studies blijkt dat de maatschappelijke stage gunstige effecten heeft op jongeren. De ervaringen die ze opdoen, samen met de reflectie daarover, vergroten hun zelfinzicht, hun sociale vaardigheden, hun verantwoordelijkheidsgevoelens en hun maatschappelijke betrokkenheid. Dat ondersteunt het belang van de maatschappelijke stage en doet hopen dat scholen er mee doorgaan ondanks dat ze daartoe niet meer verplicht zijn. Zie het bericht Maatschappelijke stage is heel goed voor jongeren - Hoe meer, hoe beter.

Je verwacht dan dat jongeren er ook pro-socialer door worden, dus meer bereid om anderen te helpen. En dat is ook zo. De pas verschenen studie How does community service promote prosocial behavior? Examining the role of agency and ideology experience (betaalpoort) toont dat aan. En laat bovendien zien waardoor dat komt.

De onderzoekers volgden tegen de 2000 jongeren (14-15 jaar) een jaar lang. Ongeveer de helft van hen volgde in dat jaar of in het jaar daarvoor een maatschappelijke stage. Dat hield in dat ze meehielpen in een vrijwilligersorganisatie, een sportvereniging, een politieke partij, een vakvereniging, een kerkgenootschap, een liefdadigheidsproject of in de informele hulpverlening . Aan het begin en aan het eind van dat jaar werden ze ondervraagd.

Het bleek toen dat de jongeren die stage hadden gedaan, vaker dan de anderen pro-sociaal gedrag hadden vertoond. Let wel, buiten hun stage-activiteiten om. Bovendien was dat pro-sociale gedrag toegenomen. Dat bleek uit hun antwoorden op het volgende vragenlijstje, vergeleken met de antwoorden van de jongeren die geen stage hadden gedaan:
I help people in need, when I see that they need help.
I help strangers, if they get lost.
I help old people to cross the street.
I help others by getting off the train or the bus if that person does not get it alone.
I would help another person, if the person falls off the bike.
I would help another person, if the person’s shopping bag burst.
Het doen van een maatschappelijke stage lijkt jongeren dus hulpvaardiger te maken. Maar waar zou dat aan liggen?

Dit onderzoek zegt daarover dat het er vooral aan ligt dat die stage de jongeren de gelegenheid geeft om iets voor anderen of voor de maatschappij te doen. Het gaat om de ervaringen van "een bijdrage te kunnen leveren", "het verschil te kunnen maken", "anderen te helpen", "iets nuttigs te doen", "iets waardevols te doen" en "iets te kunnen veranderen". Hoe meer ze die ervaringen in hun stage hadden gehad, hoe meer hun pro-sociale gedrag was toegenomen.

Het is goed om daar even bij stil te staan. Bedenk even dat wij jongeren niet zoveel andere mogelijkheden gunnen om zulke ervaringen op te doen. En bedenk dat ieder van ons meteen inziet hoe waardevol het is om zulke ervaringen te hebben.

Die maatschappelijke stage, dat is zo'n gek idee nog niet. Sterker, jongeren zouden eigenlijk veel vaker die ervaringen moeten opdoen. Want die horen bij een sociale en morele ontwikkeling die jongeren nodig hebben om als verantwoordelijke volwassene in het leven te kunnen staan. Denk nog even aan Je gelukkig voelen is prima, maar een zinvol leven leiden is beter.

En we weten dat misschien de belangrijkste voorwaarde voor hulpvaardigheid er uit bestaat dat mensen voldoende gelegenheid moeten hebben om iets voor anderen te doen. Het is natuurlijk gedrag, maar het moet wel gecultiveerd worden. Zie Te geven is zaliger dan te ontvangen - Maar de gelegenheid maakt de gever.

zondag 16 november 2014

Maatschappelijke stage is heel goed voor jongeren - Hoe meer, hoe beter

Sinds 2011 kennen we in ons land voor scholieren de verplichte maatschappelijke stage. Ze moeten minimaal 30 uur vrijwilligerswerk doen. Meestal gebeurt dat bij een vrijwilligersorganisatie, vereniging, instelling of maatschappelijke organisatie, maar ook kunnen ze iets doen op het terrein van de informele hulpverlening. Zie de website van de maatschappelijke stage.

Of wacht. Die website wordt met ingang van dit schooljaar niet meer bijgehouden. Want het verplichte karakter van de maatschappelijke stage is opgeheven. Scholen beslissen nu zelf of zij de stage onderdeel maken van hun programma. En de subsidie voor de website is geschrapt.

Dat het nu aan scholen wordt overgelaten, zou je op het idee kunnen brengen dat de maatschappelijke stage minder gunstige effecten heeft dan aanvankelijk werd gedacht. Maar het tegendeel is het geval. Alle onderzoek wijst er op dat de stage over een breed terrein positief uitwerkt op de ontwikkeling van adolescenten. De nieuwe studie The Role of Reflection in the Effects of Community Service on Adolescent Development: A Meta-Analysis (betaalpoort) laat dat overduidelijk zien.

Onderzoekers van de Universiteit Utrecht, samen met Daniel Hart van Rutgers University, voerden een meta-analyse uit op de gegevens van 49 onderzoeken naar de effecten van de maatschappelijke stage (community service). Vooral als de stage werd gecombineerd met reflectie over de opgedane ervaringen waren de effecten sterk. Het ging om onderzoeken met een voor- en een nameting en met vergelijking met groepen scholieren die geen stage liepen. Of de stage verplicht was of vrijwillig bleek voor het effect niets uit te maken. Als de opgedane ervaring er maar was. En hoe meer tijd er aan besteed werd, hoe beter. En hoe meer tijd er werd besteed aan reflectie, hoe beter. Aanwijzingen voor een teveel zijn er voorlopig niet.

Het gaat inderdaad om sterke effecten op een breed terrein. Adolescenten weten nog maar weinig van de maatschappij waarin ze opgroeien. Directe, persoonlijke kennismaking met maatschappelijke situaties buiten hun leefwereld blijkt bij te dragen aan hun intellectuele ontwikkeling. En de opgedane ervaringen vergroten hun zelfinzicht, hun sociale vaardigheden en hun maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoelens en hun maatschappelijke betrokkenheid.

Eigenlijk is dat niet verwonderlijk. Want voor de rest doen wij met zijn allen nauwelijks iets om onze adolescenten bij de maatschappij te betrekken en om hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheidsgevoel. Het onderwijs is vrijwel exclusief gericht op intellectuele vorming. Daarbuiten is er de peer group van leeftijdsgenoten om zich sociaal in te ontwikkelen, maar we weten dat die sociale omgeving over het algemeen niet gunstig uitwerkt. Zie het bericht De sociale uitdaging van de adolescentie: gemeenschap en/of statuscompetitie en de berichten achter het label pesten.

En verder hebben we onze maatschappij zo ingericht dat onze jongeren vooral commercieel worden aangesproken. De belangen daarachter liggen natuurlijk meer op het terrein van hun "ontwikkeling" als consument, van materiële goederen en ervaringsgoederen, zeg maar spanning en amusement. Daar zou niet zoveel mis mee zijn als het minder overheersend was.

Wat maatschappelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid betreft, sturen wij onze adolescenten dus eigenlijk een sociale woestijn in. En dat we dat doen, dat blijkt ook precies uit dit onderzoek naar de effecten van de maatschappelijke stage. Want waar niets is, heeft een kleine dosis al een groot effect. Een stage van 30 uur op een schoolloopbaan stelt natuurlijk niet zoveel voor. Maar het blijkt dus veel verschil te maken of die stage er wel is of niet is. Nog er van afgezien dat nog meer beter zou zijn.

Dat maakt nieuwsgierig naar wat we nu in ons land zullen zien gebeuren. Je zou wensen dat alle scholen het grote belang van de maatschappelijke stage inzien. En hem blijven opnemen in hun programma. Het gaat om de keus tussen een sociale woestijn zonder of met een enkele oase.