Dat economen graag uitgaan van de stelling van de consumentensoevereiniteit zal er mede aan liggen dat er een morele rechtvaardiging voor kan worden gegeven. De stelling houdt in dat mensen zelf het beste weten wat goed voor hen is en dat ze dus gevrijwaard behoren te worden van wat anderen hen zouden willen voorschrijven. Dat inzicht komt inderdaad overeen met de morele intuïtie van de vrijheid van overheersing. Volwassen mensen horen elkaar niet te overheersen en te betuttelen.
Maar zoals in het vorige bericht uiteengezet, kun je uit deze op zich moreel juiste stelling niet afleiden dat alle door die soevereine individuen in de sociale ruimte van de markt gesloten transacties ook tot de voor iedereen beste collectieve uitkomst leiden. Want wat voor mensen het beste is, hangt ervan af wat anderen doen. Als anderen gemeenschapsgedrag vertonen, dus met elkaar rekening houden en elkaar bijstaan, dan is het voor jou het beste om je ook zo te gedragen. Maar als bij anderen het statuscompetitiepatroon overheerst, dus als je elkaars tegenstander of zelf vijand bent, dan is het voor jou beter om op je hoede te zijn en mee te doen in de statusstrijd. In een omgeving van sociale veiligheid is het voor jou beste gedrag anders dan in een omgeving van sociale onveiligheid.
Daardoor is er niet zoals in het economische ideaalbeeld één optimale eindtoestand, die van het marktevenwicht, maar zijn er twee eindtoestanden mogelijk, die van het slechte (sub-optimale) statuscompetitie-evenwicht en die van het goede (optimale) gemeenschapsevenwicht. Zie het bericht Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen voor een overzicht van aanwijzingen in die richting.
Daarmee stort het eendimensionale economische evenwichtsdenken van de consumentensoevereiniteit in elkaar. Ook als iedereen vrij is om te bepalen wat voor hem of haar het beste is, kan het gebeuren dat we toch met zijn allen in een inferieure toestand terechtkomen. Om de gedachten te bepalen: niet in een democratische verzorgingsstaat, waarin onze gemeenschapsintuïties georganiseerd zijn, maar in een failed state, een autoritaire dictatuur met overheersers en onderdrukten, als het resultaat van statuscompetitie die vrij baan krijgt..
Daarmee is de collectieve uitdaging waar we met zijn allen voor staan dus niet: hoe laten we iedereen vrij kiezen zodat er via het marktmechanisme voor iedereen als vanzelf het beste uitkomt?
Maar: hoe zorgen we er voor dat we met zijn allen in het gemeenschapsevenwicht terechtkomen en het statuscompetitie-evenwicht vermijden?
Dat is zacht gezegd nogal een belangrijk verschil. Want we hebben nu, in 2020, een periode achter de rug waarin vrijwel iedereen dacht dat er alleen die eerste uitdaging bestond. De periode dus van het vulgair-economisch denken van het neoliberalisme. Hoe kunnen we zoveel mogelijk profiteren van wat de economen ons voorhouden: de weldadige werking van het marktmechanisme?
Maar de echte uitdaging is de tweede. Hoe komen we zoveel mogelijk in het goede evenwicht terecht en vermijden we zoveel mogelijk het slechte? Dat is de echte en dringende uitdaging waar we voor staan. Die sociologen, of algemener, sociale wetenschappers ons zouden moeten voorhouden.
De echte uitdaging waar we voor staan is niet die van de economen, maar van de sociologen en sociale wetenschappers.
O ja, dan is er natuurlijk naast de complicatie van de consumentensoevereiniteit ook nog die van het vetorecht. Zie het vorige bericht. Heb geduld. Die komt nog aan de beurt. Zie hier het vervolgbericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten