maandag 30 november 2020

Het cluster van de morele gemeenschapsintuïties - Over empathie en rechtvaardigheid

Onze morele gemeenschapsintuïties lijken eruit te bestaan dat we vinden dat je met anderen rekening moet houden en hen moet bijstaan als dat nodig is (de intuïtie van de zorg voor anderen), dat je anderen in hun waarde moet laten (de intuïtie van het niet willen overheersen) en dat je rechtvaardigheid hoort na te streven. Zie het bericht Wat is het echte onderscheid tussen de progressief/linkse en de conservatief/rechtse morele intuïties?

Klopt het dat die drie intuïties inderdaad met elkaar samenhangen? In de zin dat als je mensen vergelijkt, het toegerust zijn met de ene intuïtie samengaat met de andere twee? En dat je mensen dus goed kunt indelen naar de mate waarin ze alle drie onderschrijven dan wel dat niet doen. Anders gezegd, vormen die drie intuïties een cluster?

Een aanwijzing in die richting komt naar voren uit de al in 2016 verschenen studie Empathy and motivation for justice: Cognitive empathy and concern, but not emotional empathy, predict sensitivity to injustice for others met Jean Decety als eerste auteur.

Daaruit blijkt namelijk dat mensen die meer blijk geven van empathische bezorgdheid ook degenen zijn die gevoeliger zijn voor onrechtvaardigheid. Want die empathische bezorgdheid brengt ons er toe om anderen bij te staan en om anderen in hun waarde te laten. Het vermogen tot empathie, tot het meeleven met anderen en het je in anderen kunnen verplaatsen, is immers een belangrijke element van pro-sociaal gedrag. Zie nog eens, uit 2011, Empathie en de duale menselijke sociale natuur, waarin het ook ging over Jean Decety.

Wat dus het toegerust zijn met de eerste twee intuïties bevordert, draagt ook bij aan de aanwezigheid van de derde, de gevoeligheid voor onrechtvaardigheid. En uit hetzelfde onderzoek blijkt dat ook de afwezigheid van die drie intuïties een cluster vormt, dat zoals was te verwachten samenhangt met de neiging tot psychopathie (anderen willen overheersen, egoïstische impulsiviteit, koudhartigheid).

Interessant is dat die gevoeligheid voor onrechtvaardigheid niet alleen betrekking kan hebben op de relatie tussen jou en anderen, maar ook op relaties tussen die anderen. Waar jezelf niet bij betrokken hoeft te zijn. Toch zijn mensen dus in staat om rechtvaardigheidsoordelen te hebben over zulke relaties die verder van henzelf af staan. En zelfs rechtvaardigheidsoordelen over maatschappelijke verhoudingen. Ook al er uit blijkend dat die morele gemeenschapsintuïties samenhangen met het progressief/linkse politieke denken.

Daarmee komt weer overeen dat die gevoeligheid voor rechtvaardigheid specifiek samenhangt met het meer cognitieve facet van empathische bezorgdheid. Dus met het je kunnen verplaatsen in anderen, met het je kunnen voorstellen dat je in hun schoenen zou staan. Het andere facet is de meer affectieve kant van empathie, het meeleven met iemand, het voelen van wat de ander voelt.

zondag 29 november 2020

Zondagochtendmuziek - AMSTEL QUARTET: AMERICAN DREAM - Livestream

Na vier jaar Trump vraagt de wereld zich af hoe het verder zal gaan met Amerika. Met als bijkomende vraag hoe het met Trump zal aflopen

Het gaat er natuurlijk om of het nog iets wordt met die American Dream. Onder die titel bracht het Amstel (saxofoon) Quartet ter gelegenheid van de Amerikaanse verkiezingen een CD uit, die ze op 3 november in het Bimhuis presenteerden. Met Amerikaanse muziek. De toelichting bij de livestream hieronder:

Het nieuwe album geeft met werken van Michael Torke, Paul Creston, Marc Mellits, John Cage en Christian Lauba een mogelijk antwoord op de vraag: wat is Amerikaanse muziek eigenlijk? Waar de muziek van deze componisten enorm varieert, worden er in deze samenstellingen wel degelijk overeenkomsten ontdekt: de invloed van jazz, nieuwe benaderingen van muzikale vorm, een postmodernistische benadering van het combineren van vorm en genre en vooral de focus op ritme als een primair muzikaal aspect in de composities.

zaterdag 28 november 2020

Montesquieu's monarchie als een staat met twee vormen van statuscompetitie - Over eer en onderdrukking

Toegegeven, het vereist enig optimisme, maar mijn indruk is dat we nu de herontdekking en herwaardering meemaken van de gemeenschapsvisie op de democratische overheid. De visie die na de Tweede Wereldoorlog gemeengoed was, maar die met de opkomst en dominantie van het neoliberale vulgair-economische denken in de vergetelheid raakte. Zie hier het vorige bericht.

Ik vroeg me af of je die gemeenschapsvisie op de democratie al eerder in de (ideeën-)geschiedenis kunt aantreffen. En ik had de ingeving om De geest van de wetten van Montesquieu er op na te slaan. Met wat dat opleverde maakt ik in het vorige bericht een begin.

Montesquieu onderscheidt drie staatsvormen, de monarchie, de despotie en de democratische republiek. En voor elk van de drie zet hij een betoog op over wat van de burgers wordt gevraagd. In zijn woorden: hoe de burgers dienen te worden opgevoed. Ik kom bij die republiek terecht, maar via de omweg die langs de monarchie en de despotie loopt.

We zagen al dat het in de monarchie draait om een statushiërarchie waarin burgers worden gerangordend naar de mate van eer, hoffelijkheid en beschaving waartoe ze in staat zijn. In de monarchie staat dus niet, zoals verwacht, de gemeenschapsvisie op de voorgrond, maar de statuscompetitievisie. Hoewel de vorst, die aan de top staat van de statushiërarchie, dient te worden gehoorzaamd, is er toch de beperking dat ook de vorst zich eervol dient te gedragen en van zijn onderdanen geen oneervol gedrag mag vragen. Dit is, we zullen dat nog zien, waarin de monarchie zich onderscheidt van de despotie. In de despotie is de statuscompetitie onbegrensd, in de monarchie vormt de eer de begrenzing.

Montesquieu neemt niet de moeite om te preciseren wat hij onder eer verstaat. Hij leefde in een tijd van vorstendommen (geboren in 1689 en gestorven in 1755) en zal terecht hebben aangenomen dat zijn lezers, dus de bovenlaag van de bevolking, doorhadden wat hij ermee bedoelde. Hoewel we ook nu nog wel een besef hebben van wat het betekent als iemand eervol of oneervol handelt, is het toch niet zo dat eer in onze huidige sociale verhoudingen een heel belangrijke rol speelt.

Wat Montesquieu voor ogen had, kan met enkele citaten het beste worden verduidelijkt (p.74):

De eer laat ruimte voor galanterieën, maar dan wel in combinatie met het idee van hartsaangelegenheid of verovering. Dit is de werkelijke reden waarom de zeden in een monarchie nooit zo zuiver zijn als in een republiek.

De eer laat ruimte voor sluwheid, mits gekoppeld aan het idee van grootheid van geest of van het grote belang van een zaak, bijvoorbeeld in de politiek, waarvan de listen en lagen de eer niet tegenstaan.

De eer verbiedt vleierijen uitsluitend wanneer die losstaan van de gedachte aan een hoge positie en alleen verbonden zijn met het gevoel van de eigen laagheid.

... wat de zeden betreft dient in een monarchie te worden opgevoed tot enige vrijmoedigheid. Waarheid in wat wordt gezegd is dus gewenst. Maar is dat uit liefde voor de waarheid? Volstrekt niet. De waarheid wordt wenselijk geacht omdat iemand die gewend is de waarheid te spreken, een stoutmoedige en vrije indruk maakt. Zo iemand lijkt immers alleen rekening te houden met de feiten, niet met de manier waarop een ander de feiten zal opnemen.

Zo komt het dat dit soort vrijmoedigheid wordt aanbevolen, maar dat er anderzijds minachting leeft voor de vrijmoedigheid van het volk, die slechts op waarheid en eenvoud gericht is.

Tenslotte vraagt opvoeden in een monarchie om een bepaalde beleefdheid in de omgangsvormen. De mensen, ter wereld gekomen om samen te leven, zijn ook ter wereld gekomen om het elkaar naar de zin te maken (...)

Maar gewoonlijk ontspringt de beleefdheid niet aan zo'n zuivere bron. Ze wordt vooral geboren uit een verlangen om ons te onderscheiden. (...) We voelen ons gevleid als uit onze omgangsvormen blijkt dat we niet tot het lagere volk behoren, dat we ons niet hebben opgehouden onder het soort mensen dat van oudsher wordt gemeden.

Je leest dit natuurlijk als een prachtige beschrijving van een heel bepaalde verschijningsvorm van de statuscompetitie en de statushiërarchie. Die we ook wel aanduiden als de standenmaatschappij. Montesquieu maakte deel uit van de bovenlaag van de bevolking en diezelfde bovenlaag vormde zijn lezerspubliek. In Piketty's Capital and Ideology las ik (p.114) dat in het Frankrijk van die tijd, zoals ook in andere vorstendommen, overheidsfuncties te koop en overerfbaar waren. Montesquieu zelf had de uiterst lucratieve positie van president van het parlement van Bordeaux geërfd. 

Je kunt vermoeden dat hij als lid van de bovenlaag, de elite, heel goed op de hoogte was van eer en hoffelijkheid als criteria voor de toekenning van status. En dat hij zich niet bezighield met "het gewone volk", verreweg de grootste groep, maar wel onderaan de statusladder. Dat wijst op de monarchie als een vorm van statuscompetitie enerzijds tussen de leden van de bovenlaag in de vorm van het vertoon van eer en hoffelijkheid en anderzijds tussen de overheersende bovenlaag als geheel en het ondergeschikte en onderdrukte gewone volk. Een staat met twee vormen van statuscompetitie. Wordt vervolgd. Zie hier het volgende bericht.

donderdag 26 november 2020

De herontdekking van de gemeenschapsvisie op de democratie - En over de drie staatsvormen van Montesquieu

In de vulgair-economische neoliberale visie op de democratische overheid zijn politici en kiezers alleen maar in hun eigen belang geïnteresseerd. Daardoor zullen ze via het uitbrengen van hun stem bij verkiezingen en via het gebruik en misbruik van sociale voorzieningen zoveel mogelijk van die overheid willen profiteren. 

Ook al omdat in die visie de markt eigenlijk de enige bron van welvaart is, moet dus de democratie zoveel mogelijk aan banden worden gelegd. Geen uitgebreide sociale voorzieningen, geen steun aan de zwakkeren en geen inkomensbeleid. De rijkeren hebben verdiend wat ze vergaard hebben en horen te worden beschermd tegen de inhalige democratische meerderheid die alleen maar van hun rijkdom wil meeprofiteren. Iedereen moet voor zichzelf opkomen en als dat niet zo goed lukt, jammer dan. Zie de eerdere berichten over die zwartgallige neoliberale visie, met hier het vorige bericht.

Gezien vanuit de flexibele menselijke sociale natuur, met statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag als de twee gedragspatronen waartoe mensen in staat zijn, past die neoliberale visie vrijwel naadloos in het statuscompetitiepatroon. Mensen zijn alleen maar op eigen gewin uit en weten dat van elkaar. In die onveilige sociale wereld moet je voor jezelf opkomen en moet je proberen om zo hoog mogelijk te eindigen in de statushiërarchie. En die positie verdedigen door lager geplaatsten zoveel mogelijk te domineren. Eindig je ergens onderaan, dan ben je machteloos en rest niets anders dan je ondergeschikt te gedragen en te proberen er nog het beste van te maken.

Maar er is dus ook dat gemeenschapspatroon. En volgens de daarmee samenhangende visie is de democratie een maatschappelijke uitingsvorm van de menselijke gemeenschapsintuïties. Van het met elkaar rekening houden en elkaar ondersteunen en van de rechtvaardigheid van de onderlinge verhoudingen. De morele intuïties die in de jagers-verzamelaarssamenlevingen het samenwerken en delen mogelijk maakten die toen nodig waren voor overleven en reproductie.

We maken nu mee hoe de dominantie van die neoliberale visie in het politieke en economische denken in elkaar stort. De problemen stapelen zich op. Het ophemelen van de markt en het minachten van de democratische overheid lopen tegen de grenzen aan van wat de aarde, de natuur en de mensen aankunnen. Onbelemmerde statuscompetitie is inherent verspillend en pleegt roofbouw op de natuurlijke hulpbronnen. Er is de crisis van de klimaatverandering, van de toegenomen kans op pandemieën en van de exorbitante ongelijkheid. De overheid moet terug.

Hoog tijd dus voor de herwaardering en de terugkeer van de gemeenschapsvisie op de democratische overheid. Inderdaad een terugkeer, want die visie domineerde in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Toen het nog vanzelfsprekend was om de democratische overheid te zien als de organisatie van de in mensen levende gemeenschapsintuïties. Denk weer aan de veelzeggende, maar niet altijd op waarde geschatte, passage in het rapport van de Commissie-Van Rhijn, het rapport dat de grondslag legde voor de uitbouw van de verzorgingsstaat: 

De gemeenschap, georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring van gebrek van al haar leden, op voorwaarde dat deze leden zelf het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.

Die neoliberale visie op de democratie is in de afgelopen decennia zo overheersend  geweest, dat we de gemeenschapsvisie nu als het ware moeten herontdekken.

Die herontdekking bracht mij er toe om Over de geest van de wetten van Montesquieu er op na te slaan. In 2006 verscheen de fraaie Nederlandse vertaling door Jeanne Holierhoek van De l'Esprit des Loix, dat oorspronkelijk in 1748 werd uitgebracht. We kennen het natuurlijk van de bekende leer van de scheiding der machten. Ik haalde het een paar dagen geleden, met mondkapje, uit de Openbare Bibliotheek aan het Neude.

Montesquieu opent dat omvangrijke werk met de onderscheiding van de drie staatsvormen, de despotie, de monarchie en de republiek. En in Boek IV gaat hij in op de vraag welke menselijke motivaties, hedendaags gezegd, passen bij elk van die drie staatsvormen. En dus over hoe mensen in elke staatsvorm dienen te worden "opgevoed". En dat is een interessant betoog.

In de monarchie is het de eer waar mensen zich door dienen te laten leiden. Mensen staan in een rangordening die door eer wordt bepaald. Die eer brengt met zich mee dat we een bepaalde beleefdheid tegenover anderen in acht dienen te nemen, maar vooral om ons van anderen te onderscheiden (p. 74):

We zijn hoffelijk uit trots. We voelen ons gevleid als uit onze omgangsvormen blijkt dat we niet tot het lagere volk behoren, dat we ons niet hebben opgehouden onder het soort mensen dat van oudsher wordt gemeden.

 Het hoogtepunt van die hoffelijkheid vind je uiteraard aan het hof van de monarch (p.74-5):

In een monarchie hoort de hoffelijkheid thuis aan het hof. Een uitzonderlijk groot persoon maakt alle anderen klein. Daarom is men iedereen achting verschuldigd; en daaruit ontstaat de hoffelijkheid, die even vleiend is voor hen die hoffelijk zijn als voor hen die hoffelijk worden behandeld. Want hoffelijkheid maakt duidelijk dat iemand bij het hof hoort, of daar in ieder geval de kwaliteit voor heeft.

Die statushiërarchie is er dus een van de mate waarin je aanspraak kunt maken op eer en hoffelijkheid. Aan de top staat de vorst en zijn hof. 

Maar het is ook een hiërarchie van gehoorzaamheid (p.75):

In een monarchie schrijven de wetten, de godsdienst en de eer bovenal gehoorzaamheid voor aan wat de vorst wil. Maar diezelfde eer fluistert ons in dat een vorst nooit een daad van ons mag verlangen die oneervol voor ons is, want dan zouden we niet meer in staat zijn hem te dienen.

Dat laatste, de eer die boven de wil van de vorst gaat, onderscheidt de monarchie van de despotie. Maar daarover en over de staatsvorm van de democratische republiek meer in het volgende bericht. Hier het volgende bericht.

donderdag 19 november 2020

Er is niet alleen het morele, maar ook het sociale kompas - Over de Toeslagenaffaire en het neoliberalisme als statuscompetitiecultuur

In de column van vandaag van de onvolprezen Sheila Sitalsing kom je het zinnetje tegen "Terwijl er ook nog zoiets bestaat als je eigen morele kompas". Dat slaat op de voormalige directeur-generaal van de Belastingdienst en een ex-directeur van de dienst Toeslagen, die getuigden voor de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, die de ontsporing bij de dienst Toeslagen van de Belastingdienst in het opsporen en sanctioneren van fraude onderzoekt. 

We moeten afwachten wat het eindrapport van die Commissie nog zal toevoegen aan wat we al weten. Al wel duidelijk is dat die fraudeaanpak volstrekt is doorgeschoten. Bij de opsporing werd speciaal gelet op ouders met een dubbele nationaliteit. De kinderopvangtoeslag van duizenden ouders werd ten onrechte stopgezet. Ook bij kleine onvolkomenheden moesten ontvangen toeslagen geheel worden terugbetaald, terwijl de Belastingdienst weigerde mee te werken aan schuldhulpverlening door gemeenten. Veel gezinnen kwamen in grote financiële problemen.

Eerder dit jaar was er al de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (commissie-Donner), die adviseerde dat ouders dienden te worden gecompenseerd. Daarbij speelde de complicatie dat er enerzijds een groep ouders is die slachtoffer werd van de vooringenomenheid bij de opsporing, Maar anderzijds ook een groep gedupeerden die strikt genomen wel volgens de wet was behandeld, maar die toch compensatie verdiende vanwege "de buitenproportionele hardheid" van de wet.

Dat laatste wijst erop dat de ontsporing zich niet alleen afspeelde bij de uitvoerende macht, maar ook bij de wetgevende macht. Ik stond daar al in 2014 bij stil in het bericht Is er naast een cultuur van bedrog bij banken ook een cultuur van vernedering bij uitkeringsinstanties? Daarin ging het over de Fraudewet van 2013, die onderdeel is van het bestuursrecht. Terwijl in het strafrecht kwade opzet dient te worden aangetoond, moet in de Fraudewet de uitkeringsgerechtigde aantonen dat hij het niet zo bedoelde, dat zijn nalatigheid niet of verminderd verwijtbaar is. "Wat is er met onze politici aan de hand dat ze zo een wet hebben aangenomen?" vroeg ik me toen al af. En ik was niet de enige want de Raad van State had over die wet negatief geadviseerd.

En denk in dezelfde lijn ook aan de Participatiewet, de Wmo2015 en de Jeugdwet, waarmee het sociale domein werd gedecentraliseerd. Gecombineerd met bezuinigingen leidde dat tot een toename van bestaansonzekerheid en rechtsonzekerheid voor een grote groep burgers. Ook daar: ontsporing.

Bij dat alles komt dat die Toeslagenaffaire slechts met veel moeite en volharding, van Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt en RTL-verslaggever Pieter Klein, boven tafel is gebracht. De Belastingdienst heeft tot het uiterste geprobeerd om openbaarmaking van belangrijke stukken tegen te houden. Kennelijk was er nog een restje van dat morele kompas aanwezig, het restje namelijk dat vertelde dat hier iets het daglicht niet kon verdragen.

Terug naar dat morele kompas. Sociaalwetenschappelijk gezien, bestaat dat kompas eruit dat wij met morele gemeenschapsintuïties zijn toegerust, intuïties die ons influisteren dat we met anderen rekening dienen te houden, dat we anderen niet moeten willen overheersen en dat we rechtvaardigheid behoren na te streven. 

Maar we weten dat mensen naast dat morele kompas ook een sociaal kompas hebben. Waarmee we onze sociale omgeving aftasten. Als anderen om ons heen duidelijk handelen volgens dat morele kompas, dan aarzelen we niet om hetzelfde te doen. Dan zijn we onderdeel van een morele gemeenschap. En helpen we met ons gedrag mee om die in stand te houden.

Maar er kunnen ook signalen zijn die wijzen op een ander soort sociale omgeving, die van de statuscompetitie. Die signalen kunnen ons morele kompas gemakkelijk buiten werking stellen. En je kunt wel zeggen dat zulke signalen er waren, zowel bij de toepassing van die Fraudewet op het sanctioneren van uitkeringsgerechtigden als bij de Toeslagenaffaire. Er waren groepen mensen die hoorden te worden aangepakt, die een lesje moest worden geleerd, die het er naar gemaakt hadden om te worden overheerst. Sheila Sitalsing daarover:

Want er is een fundamenteel verschil tussen een wens tot strengheid van ‘de politiek’ en het schenden van de rechtsbescherming van burgers, zoals bij de dienst Toeslagen gebeurde. Daar stuurde een overenthousiast team triomfantelijke berichten rond waarin werd gejoeld over ‘afpakjesdag’ en over ‘een license to disturb’ – in onze dromen zijn we allemaal weleens Rambo.

Maar niet alleen onder uitvoerders, ook onder wetgevers kan dus een cultuur van statuscompetitie ontstaan. Een cultuur waarin je niet voor de zwakkeren opkomt, maar hen integendeel inwrijft dat ze hun zwakte aan zichzelf te wijten hebben. Waarin je alleen met tegenzin en vol wantrouwen wetten aanneemt die uitkeringen en toeslagen mogelijk maken. Waarin je de verzorgingsstaat niet als een groot goed ziet, als de institutionalisering van onze gemeenschapsintuïties, maar hoogstens als een noodzakelijk kwaad.

Een ander woord voor die cultuur van statuscompetitie is: neoliberalisme.

zondag 15 november 2020

Zondagochtendmuziek - Currentzis | Kopatchinskaja | Lachenmann/Dowland/Kourliandski/Biber/Scelsi...

Het SWR Symphonieorchester opende ondanks alles in Stuttgart het nieuwe seizoen met wel een heel gevarieerd en spannend programma. 

Het begint met een hedendaags stuk van Helmut Lachenmann, die zelf de spreekstem vertolkt. Daarna John Dowland (circa 1563 - 1626, Dimitri Kourliandski (Moskou, 1976), Heinrich Ignaz Franz von Biber (1674-1704) en Giacinto Scelsi (1905-1988). 

Met de onovertroffen Patricia Kopatchinskaja als soliste (viool en zang)..

Ruim een uur spannende muziek. Om de zinnen te verzetten.

vrijdag 13 november 2020

De sociaal-democratie is terug in de Nederlandse politiek - over het verkiezingsprogramma van de PvdA

Kennis nemend van het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid kun je niet anders dan vaststellen dat de sociaal-democratie terug is in de Nederlandse politiek. De partij kiest ronduit voor de verzorgingsstaat als institutionalisering van het "wij met zijn allen" van onze morele gemeenschapsintuïties. In het Voorwoord valt Lodewijk Asscher meteen met de deur in huis;

Ons Nederland is het land van gelijke kansen. Het land waarin iedereen mee kan doen en mee mag doen. Wij zien Nederland als een mooie, levendige vereniging waar we allemaal lid van zijn en allemaal ons steentje aan bijdragen. Waar onze kracht zit in onze verzorgingsstaat en onze vrijheid. Niet iedereen kijkt zo naar ons land. Sommigen zien Nederland als een soort BV. Een visie die je ook in de politiek wel tegenkomt. In die BV Nederland is de markt het doel, het individu de oplossing en de overheid het probleem. Dat is niet onze visie.

En er is het duidelijke besef dat dit een breuk moet betekenen met het verleden, dat wil zeggen ook en vooral met het eigen verleden:

Wij kiezen voor échte vooruitgang. Voor een breuk met het standaardrecept dat we de afgelopen decennia zo vaak hebben gezien. Wij doorbreken het oude patroon met een optimistisch en ambitieus plan. En dan is er heel veel mogelijk: een moderne economie waarin werkenden meedelen in de winst en we beter zorgen voor onze planeet. Een enorme investering in gelijke kansen voor alle kinderen.

En Tweede Kamerlid Gijs van Dijk zegt met zoveel woorden dat zijn partij in Rutte-II (2012 - 2017) teveel is meegelopen met de VVD. En dus met het mensbeeld van de "financiële prikkels" en de "eigen verantwoordelijkheid". Denk aan dat mensbeeld van het vulgair-economische neoliberale denken, waarin iedereen altijd alleen maar uit is op het eigen belang. Waarin wantrouwen overheerst en dus de democratische overheid zoveel mogelijk aan banden moet worden gelegd ten gunste van de markt en waarin de verzorgingsstaat zoveel mogelijk dient te worden afgebroken.

In het verkiezingsprogramma wordt daar inderdaad radicaal afstand van genomen. Het opent met het benoemen van de sociaal-democratische waarden, met bovenaan de waarde van de bestaanszekerheid. De andere zijn vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en duurzaamheid. 

Dat bestaanszekerheid bovenaan staat, stel ik met grote tevredenheid vast. Het lijkt wel alsof de opstellers kennis hebben genomen van mijn pleidooi voor het belang van bestaanszekerheid: De lokale verzorgingsstaat: bestaanszekerheid in het geding?  En Heeft de, politiek gemotiveerde, toename van bestaansonzekerheid de tegenstellingen aangewakkerd?

Lees zelf het programma om je ervan te vergewissen dat die waarden in een groot aantal concrete maatregelen worden uitgewerkt. Alles bij elkaar genomen kun je daar als socioloog die het realistisch-normatieve kader van de sociale hervormingen bepleit, behoorlijk tevreden over zijn. Er wordt afscheid genomen van Wim Kok en zijn "Ik ben niet van het jaloezie-model".

Blijft natuurlijk de vraag hoe de PvdA-voormannen en -vrouwen terugkijken op de fouten die in het verleden zijn gemaakt. En op hoe het kon gebeuren dat ze gemaakt werden. Dat zou betekenen dat ze zich verdiepen in het proces van sociale zeepbelvorming en daar lering uit trekken. Zie Over de sociale zeepbel van het neoliberalisme: Dat hadden we nooit moeten doen.

Tenslotte: er is ook een, zij het nog voorzichtig, afscheid van het huishoudboekjesdenken, dus van het economisch onzinnige geloof dat "gezonde" overheidsfinanciën prioriteit behoren te hebben boven een gezonde economie. Zie het Financieel kader op p. 98. Er komt misschien langzamerhand een einde aan die donkere periode in de politiek waarin macro-economische inzichten wel heel diep waren weggezakt.

Maar daar is waarschijnlijk nog meer denkwerk voor nodig. Gijs van Dijk zegt over al die bezuinigingen van het kabinet-Rutte II:

Voor mij is de afdronk van Rutte II: het land is uit de crisis geholpen. De keerzijde daarvan is een grote sociale kwestie: een miljoen mensen leeft in armoede of staat langs de kant – en die wordt ook door dit kabinet niet opgelost. We hebben dingen niet goed gedaan, daar moeten we geen spelletje over spelen.

Hier is nog een les te trekken. Een land kan helemaal niet uit "de crisis" zijn geholpen als een miljoen mensen in armoede leeft of langs de kant staat. Dan denk je blijkbaar bij die crisis aan de overheidsfinanciën en niet aan de economie.

donderdag 12 november 2020

Het is niet verrassend dat de public choice-economen voor de miljardairs zo aantrekkelijk waren

In dat vulgair-economische neoliberale denken heerst het eendimensionale mensbeeld van het eigenbelang. Zie hier het vorige bericht. Als je ervan uitgaat dat iedereen alleen maar door het eigen belang is gemotiveerd, dan is dat niet alleen een mistroostig mensbeeld, maar ook een beeld van een altijd onveilige wereld. Je kunt er niet op vertrouwen dat anderen met jou rekening houden. Je zult je altijd moeten laten gelden, want de enige die voor jou opkomt, dat ben jijzelf. 

In die wereld is de democratie niet een poging om onze morele gemeenschapsintuïties institutioneel vorm te geven (wij met zijn allen, het algemeen belang), maar integendeel niet meer dan een strijdperk van tegengestelde belangen. Waarin meerderheden zoveel mogelijk winst voor zichzelf kunnen proberen te halen ten koste van minderheden. In die visie zullen de rijken er altijd voor beducht zijn dat de democratische overheid hen "afpakt" wat zij "met hard werken" hebben opgebouwd. 

En omdat de rijken altijd getalsmatig in de minderheid zijn, zullen ze proberen om de democratie zoveel mogelijk aan banden te leggen. Indirect door academische varianten van dat vulgair-economische denken, zoals de public choice-benadering en de constitutional economics, financieel te ondersteunen. Zoals de steenrijke financiers van James M. Buchanan en geestverwanten. Denk aan Charles Koch, wiens naam je zo vaak tegenkomt in Nancy Maclean's Democracy in Chains. The Deep History of the Radical Right's Stealth Plan For America..

Maar ook meer direct, door voor hen gunstige politieke besluiten (belastingverlaging) "te kopen", door sponsoring of gewoon omkoping van politici. En door via de media het publiek te beïnvloeden, door het opkopen van tabloids en televisienetwerken (Fox News) door Rupert Murdoch. Afijn, dat kennen we allemaal als de invloed van het Grote Geld, waarvan vier jaar Donald Trump een van de betreurenswaardige uitkomsten was. De rijken en de politieke partijen die zich opwerpen als hun belangenbehartigers (de Republikeinen in de Verenigde Staten) weten dat ze in de democratie altijd een minderheid zullen zijn en ontdekken dat ze een televisieberoemdheid kunnen gebruiken om de kiezers een rad voor ogen te draaien.

Wie de vorige berichten heeft gevolgd, is misschien al op het idee gekomen dat je een en ander goed kunt duiden met de tweede stelling van de Dual Mode-theorie. Volgens die stelling zullen mensen als ze hun sociale omgeving als onveilig ervaren, dus als ze veel statuscompetitiegedrag om zich heen zien, hun neiging tot gemeenschapsgedrag onderdrukken en zich wapenen met hun eigen vermogen tot statuscompetitiegedrag. Als anderen alleen maar voor zichzelf opkomen, dan zit er niets anders op dan dat zelf ook te doen.

Want daarmee wordt immers meteen duidelijk dat die economen, zoals Buchanan, die er zo van overtuigd zijn dat iedereen alleen maar gemotiveerd wordt door eigen belang, groot wantrouwen koesteren tegen de democratie. In een sociaal onveilige wereld ga je er niet mee akkoord dat een meerderheid van de kiezers jou iets zou kunnen opleggen. En zeker als je tot de rijken behoort, wil je dat dan zoveel mogelijk zien te voorkomen.

Ik zocht nog even deze passage op in dat boek van Nancy MacLean (p. 149-50):

But for Buchanan, once again the issue was personal. "Why must the rich be made to suffer?", he asked pointedly. If "simple majority voting" allowed the government to impose higher taxes on a dissenting individual in the minority - "the citizen who finds that he must, on fear of punishment, pay taxes for public goods in excess of the amounts that he might voluntarily contribute" - what distinguishes that from "the thug who takes his wallet in Central Park?"

Er is geen verschil tussen de dieven die het op jou portemonnee hebben voorzien en de kiezers in een democratie. Een mistroostige wereld. Als je de wereld zo ziet, dan wil je natuurlijk eigenlijk geen democratie. En dat maakt het in het geheel niet verrassend dat die vulgair-economische neoliberale manier van denken voor de miljardairs zo aantrekkelijk is. En dat Buchanan zich door Charles Koch liet financieren.

Dat brengt ons nog even bij die zelfgegraven valkuil uit het vorige bericht. Als je de theorie aanhangt dat iedereen uitsluitend wordt gemotiveerd door het eigen belang, en dus handelt volgens het statuscompetitie-patroon, geldt die theorie dan ook voor jou? Of ben jij de uitzondering? En hoe kan er dan een uitzondering zijn? 

Jonathan Aldred gelooft, in zijn Licence to be bad (p. 88), dat Buchanan duidelijk alleen maar door zijn "academic values and interests" gemotiveerd werd. Hij zou dus de uitzondering zijn op zijn eigen theorie. 

Uit Nancy MacLeans Democracy in Chains komt daarentegen veel meer het beeld naar voren van een in de statuscompetitiecultuur (culture of honor) van het Amerikaanse Zuiden opgegroeide man, die dus zowel dat beeld van een onveilige wereld als zijn eigen geneigdheid tot statuscompetitiegedrag van huis uit had meegekregen. Een man dus die het geen probleem vond om zich in dienst te stellen van het Grote Geld. Zie hier het volgende bericht.

dinsdag 10 november 2020

Met het vulgair-economisch neoliberale denken val je in je zelfgegraven valkuil

We begonnen er mee dat het vulgair-economische neoliberale denken zich op een zekere morele rechtvaardiging kon beroepen. Want het voordeel van de markt is immers dat alle economisch transacties vrijwillig zijn en dat sluit mooi aan bij de morele gemeenschapsintuïtie van de vrijheid van overheersing. Zie hier het vorige bericht. Maar we zagen ook de complicatie die opduikt als je onder ogen ziet dat de menselijke sociaal natuur complexer is als wat economen gemakshalve graag aannemen. 

Mensen streven niet zoiets eenvoudigs als "eigenbelang" na, maar reageren met gemeenschapsgedrag op een veilige sociale omgeving (dus met veel gemeenschapsgedrag) en met statuscompetitiegedrag op een onveilige sociale omgeving (dus met veel statuscompetitiegedrag). Waardoor er niet één optimaal marktevenwicht mogelijk is, maar een optimaal gemeenschapsevenwicht en een sub-optimaal statuscompetitie-evenwicht. En precies de sociale ruimte van de markt is nogal eens sociaal onveilig, waardoor het statuscompetitie-evenwicht daar op de loer ligt. 

De uitdaging waar we voor staan is dus niet die van de economen (meer marktwerking), maar die van de sociologen en sociale wetenschappers (bevorder het gemeenschapsevenwicht en ontmoedig statuscompetitie). En juist bij die tweede uitdaging gaat het om het gehele palet van de morele gemeenschapsintuïties, niet alleen de vrijheid van overheersing, maar ook het rekening houden met elkaar en rechtvaardigheid van de onderlinge verhoudingen.

En we zagen de complicatie die opduikt als je dat vulgair-economische liberale denken loslaat op het functioneren van de democratische besluitvorming. Als iedereen alleen maar eigenbelang nastreeft, dan is de democratie een te temmen monster, omdat meerderheden zichzelf kunnen verrijken ten koste van minderheden. Om dan toch zoveel mogelijk de vrijheid van overheersing te behouden, zouden volgens de public choice-economen democratieën een grondwet moeten hebben die voorschrijft dat belangrijke besluiten alleen met een zeer grote meerderheid geldig kunnen zijn. Bij benadering een vetorecht voor iedereen.

Meer in het algemeen geldt in dit soort denken dat de overheid hoogstens een noodzakelijk kwaad is en zo weinig mogelijk armslag behoort te krijgen. Zoveel mogelijk marktwerking, ruim baan geven aan "hardwerkende ondernemers" en zo laag mogelijke belastingen.

Daarmee komen we op een complicatie die inherent is aan het uitgangspunt van het eigenbelang. Want als je als econoom er van uitgaat dat iedereen altijd alleen maar het eigenbelang nastreeft, dat zou dat als je consequent bent ook voor jouzelf moeten gelden. Als je een theorie over menselijk gedrag opstelt, dan zou je eigen gedrag altijd de eerste toetssteen moeten zijn. 

Ik moet toegeven dat ik tot voor kort geen oog had voor deze complicatie. Ik werd erop gewezen toen ik over die public choice-theorie het mooie overzichtswerk Public Finance and Public Choice van John Cullis en Philip Jones op nasloeg. (Ik heb de eerste editie van 1992. De link is naar de derde editie van 2009.) Daarin gaat het er op p. 470 over dat als iedereen het eigen belang nastreeft, dat dat dan ook zou moeten gelden voor de ontwerpers van de grondwet en voor de rechters die die die grondwet toepassen.

 Maar dus ook voor de public choice-economen zelf: "I a sense, the public choice scholar is 'hoist with his own petard." Is de dupe van zijn eigen strategie, valt in de zelfgegraven valkuil.

Dat was dus al in 1992. Ik moet er eerder overheen hebben gelezen of het niet tot me hebben willen laten doordringen. (Alweer vier werkwoorden achter elkaar, maar toch lijkt de zin te kloppen.) Terwijl het inzicht toch eigenlijk voor de hand ligt. 

Toevallig kocht ik, met mondkapje, vorige week bij Broese aan de Oude Gracht het pas verschenen Licence to be Bad. How Economics Corrupted Us van Jonathan Aldred. Nog niet helemaal gelezen, maar zonder meer een aanrader. In dezelfde lijn ligt mijn bericht uit 2013: Het klopt dat het streven naar status, macht en succes samen gaat met fraude en bedrog, waarin de zin:

We kunnen dus beïnvloed worden door de ideologie van de weldadige werking van het marktmechanisme, die ons een morele vrijbrief verschaft voor fraude en bedrog.

En wat lees ik op p. 88 van dat boek?

if we should assume that politicians, bureaucrats and voters are all selfish because everyone is, then academics are, too, including public choice theorists. The public choice perspective tells us not to trust public choice theorists as objective scientists or neutral observers. Instead we should expect them to write and say whatever it takes to advance their own careers.

Eigenlijk wisten we natuurlijk al dat je met dat vulgair-economische neoliberale denken een mistroostige wereld binnengaat. Laat alle hoop varen als alleen de moraliteit van de vrijheid van overheersing geldt en de andere morele gemeenschapsintuïties buiten boord worden gehouden. Wordt vervolgd. Hier het volgende bericht.

maandag 9 november 2020

De democratie heeft fatsoen en integriteit en politieke deugd nodig. Maar dat inzicht ontbreekt in de economische theorie van de democratie

Die mistroostige visie van het vulgair-economische neoliberale denken dat het in de democratie alleen maar om het eigen belang draait, vindt weinig steun in het empirisch onderzoek. Zie hier het vorige bericht. 

Die eigen belang-visie is typisch een door economen geconstrueerde, werkelijkheidsvreemde veronderstelling. Die constructie begon in 1957 met An economic theory of democracy van Anthony Downs. In Nederland stond Hans van den Doel met zijn Demokratie en welvaartstheorie met beide benen in deze benadering. Strikt genomen gingen zij niet uit van eigen belang, maar van de assumptie van rationeel of consistent gedrag. Maar in de vulgaire variant ervan, die de meeste invloed had, draait het denken gemakshalve om eigen belang. 

In ieder geval ontbreekt een besef van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur. De tegenstrijdigheid dus tussen goedaardigheid (gemeenschapsgedrag) en kwaadaardigheid (statuscompetitiegedrag). En daarmee de complicatie die ontstaat doordat mensen beïnvloed worden door het gedrag dat ze het meest om zich heen zien, waardoor er in plaats van dat ene optimale evenwicht dat economen zo koesteren, twee evenwichten mogelijk zijn, het betere gemeenschapsevenwicht en het slechtere statuscompetitie-evenwicht.

Gewapend met dat besef kun je de democratie, en met name de democratische verzorgingsstaat, zien als een op het niveau van de nationale staat vormgegeven gemeenschapsevenwicht. In de democratische verzorgingsstaat telt iedereen mee, zorgen we er met zijn allen voor dat iedereen een fatsoenlijk leven kan leiden en dat we de onderlinge verhoudingen als rechtvaardig ervaren. De gemeenschap, georganiseerd in de staat. 

Dat besef bestaat natuurlijk bij velen. Het klinkt door in de column die Hans Goslinga in Trouw schreef, waarin hij ingaat op de weigering van Donald Trump om de verkiezingsuitslag te accepteren:

Machtsbehoud is een sterke drijfveer in de politiek. Een democratisch bestel alleen is niet genoeg om dat verschijnsel in de menselijke natuur te beteugelen. Als vorm van beschaving kan de democratie niet zonder fatsoen en integriteit, waardoor de regel van een vreedzame overdracht van de macht na verkiezingen als vanzelf spreekt. Deze gratie in de vuurlinie, zoals Hemingway het omschreef, is de huidige president vreemd.
Zijn optreden heeft laten zien hoe kwetsbaar een democratie is zonder politieke deugd.

De drijfveer van het machtsbehoud als "verschijnsel in de menselijke natuur" komt natuurlijk voort uit dat amorele streven naar eigenbelang. En wat blijkt? Met die drijfveer kan de democratie niet functioneren. De democratie heeft fatsoen en integriteit en politieke deugd nodig. Dus die andere kant van de menselijke natuur, die van de goedaardigheid van het morele gemeenschapsgedrag.

Het blijft pijnlijk om in te zien dat die morele kant van de democratie zo radicaal ontbreekt in die economisch theorie van de democratie. Terwijl die theorie wel veel invloed heeft gehad. In een volgend bericht over hoe dat kon gebeuren. Hier het volgende bericht.

zondag 8 november 2020

Zondagochtendmuziek - Copland Plays Copland Piano Concerto

Door de verkiezingsoverwinning van Joe Biden en Kamala Harris en daarmee het einde van het schrikbewind van Donald Trump en zijn Republikeinse handlangers gaan de gedachten natuurlijk naar de Verenigde Staten. Het land van tegenstellingen.

Het land waar de jazz geboren werd. En voor mensen van mijn leeftijd, het land van Leonard Bernstein. Hieronder een opname van een van zijn New York Philharmonic Young People's Concerts. Op 8 februari 1964 ontving Bernstein zijn vriend, de componist Aaron Copland, in een uitvoering van Coplands Pianoconcert. Ook wel Jazz concerto genoemd. Met de componist aan de piano.

Copland componeerde dat pianoconcert in 1926. Op de Aaron Copland website lees je daarover:

Copland played the piano solo in the premiere of his "Jazz Concerto" with Koussevitzky and the Boston Symphony Orchestra. Scored for large orchestra, the instrumentation includes alto and soprano saxophones and extra percussion. The Concerto is in two sections reflecting what Copland considered the two basic moods of jazz — "the slow blues and the snappy number." Copland's parents came from Brooklyn to Boston for the premiere, and Copland wrote, "I was delighted when Ma said it was her proudest moment and that my playing in the Concerto made all those music lessons worthwhile!" The critics panned the piece, and it retained a reputation as a shocker until Bernstein revived it in 1946 with Leo Smit at the keyboard.

Leo Smit? Nee, niet de Nederlandse componist en pianist die op 30 april 1943 in Sobibór door de Nazi's werd vermoord. Maar de Amerikaanse componist, pianist, dirigent en muziekpedagoog, zoon van Russische emigranten, die leefde van 1921 tot 1999.

Op 28 augustus 1963, een half jaar voorafgaande aan dat concert van Bernstein en Copland, was er de March on Washington, waar Martin Luther King zijn beroemde I have a dream - rede uitsprak. Twee jaar later, toen ik ging studeren, kocht ik van mijn studiebeurs de LP die van die rede was uitgebracht. 

In 1964 kreeg Martin Luther King de Nobelprijs voor de Vrede uitgereikt. De New York Times meldde:

Dr. King said that he felt gratification in knowing that ‘the nations of the world,’ in bestowing the prize on him, ‘recognize the civil rights movement in this country as so significant a moral force as to merit such recognition’.

Amerika, het land van tegenstellingen. 

vrijdag 6 november 2020

Is de democratie een institutionalisering van onze morele gemeenschapsintuïties? Of is dat romantische en illusoire onzin en is er alleen maar het eigenbelang?

Volgens het vulgair neoliberale economisch denken handelt iedereen alleen maar uit eigenbelang. Maar dat is in de sociale ruimte van de markt geen probleem, want als de markt maar zoveel mogelijk ongereguleerd zijn werk kan doen, dan is de evenwichtsuitkomst de beste toestand die je maar kunt hebben. Er zijn in ieder geval sommigen op vooruitgegaan en niemand is er op achteruitgegaan. En dat ligt eraan dat alle transacties vrijwillig zijn gesloten.

In het vorige bericht ging het over de complicatie van dat soort denken die opduikt als je het op de democratische besluitvorming toepast. Hoe krijg je het voor elkaar dat er in een democratie, waarin je met een meerderheidsregel besluiten neemt, geen verliezers zijn? En de uitkomsten dus zoveel mogelijk lijken op die van de markt? Iedereen een vetorecht, dus de eis dat alle besluiten unaniem dienen te worden genomen, is in theorie een oplossing. Maar heeft natuurlijk als bezwaar dat er altijd wel iemand tegen is en dat je dus nooit iets kunt besluiten. Wat te doen?

De oplossing die de public choice-economen bepleitten is dat belangrijke besluiten alleen met een zeer grote meerderheid (2/3 of zelfs 5/6) genomen zouden moeten kunnen worden. (Dat zijn vier werkwoorden achter elkaar, maar als ik het goed heb klopt de zin.) Om zoveel mogelijk te voorkomen dat gewone meerderheden de democratische overheid misbruiken ten koste van minderheden. In het Amerikaanse Republikeinse jargon zouden die minderheden de makers zijn, dus de hardwerkende ondernemers, en de meerderheden de takers, de klaplopers die zo hoog mogelijke uitkeringen willen.

James M. Buchanan, zie weer het vorige bericht, bepleitte in datzelfde verband om toch vooral de mythe van de noodzaak van begrotingsevenwicht in stand te houden. Hij was zich er wel degelijk van bewust dat het economisch gezien onzin was om van de overheid te eisen dat ze nimmer meer mogen uitgeven dan er binnenkomt. En dat elke nieuwe uitgave meteen moesten worden gedekt met een nieuwe belastingverhoging. Maar het was beter om de mythe van het huishoudboekje zoveel mogelijk in stand te houden, want de democratische overheid moest immers aan banden worden gelegd. Zie Buchanan, Popular Myths, and the Social Responsibility of Economists, noot 18, die ik voor de liefhebbers maar even in zijn geheel citeer: 

In the mid‐1950s, having an “annually balanced budget”—in its strictest form, it simply means that the budget of the state should always, and annually, be balanced—was debated. On the one hand, it was viewed as “orthodox” (Soloway 1957, p. 37), “a hallmark of sound or orthodox finance.” (Fackler 1957, p. 330). But, on the other hand, this “fiscal commandment” was losing “much of its sanctity” (Soloway 1957, p. 40). Indeed, an annually balanced budget was not without problems. It could generate inflation and was too constraining for the economy, especially in periods of crisis—“an annually balanced budget is neither possible nor desirable under adverse economic conditions” (Fackler 1957, p. 340). Buchanan, for his part, believed that this rule was a “myth” but nonetheless insisted on sticking to it. The reason can be understood indirectly in the only reference he made in a published article about that. In “Wicksell on Fiscal Reform: A Comment” (Buchanan 1952b), he regretted that “the ‘myth’ of the annually balanced budget” had been “abandon[ed] … as a result” he explained, “of the Keynesian impact on fiscal policy.” (Buchanan 1952b, p. 602) He thus blamed Keynes and the Keynesians. In his notes for the “fiscal philosophy” project, Buchanan insisted that “[i]t has been some fifteen years since Mr. Keynes set off the chain reaction which exploded completely the myth of the annual balanced budget” (Buchanan 1951–52, IV, p. 2). It had become so out of fashion that, preparing a seminar presentation, Buchanan joked about “a young graduate student” who was “in awe” because he had seen “an ancient gentleman walked past. For he had seen in person the only living being economist who still believed in the annual balanced budget as the fundamental principle of fiscal policy.” (for more details, see Marciano 2020).

Dat is een mistroostige visie op de democratie, logisch voortkomend uit een mistroostige visie op de menselijke natuur. Ik noemde al dat die public choice-economen weinig geïnteresseerd waren in een empirische onderbouwing van hun stellingen. Economie bestond, en bestaat, overwegend uit mathematische afleidingen uit enkele eenvoudige veronderstellingen. Paul Romer, ooit hoofdeconoom van de Wereldbank, bekritiseerde in 2016 die werkwijze als "Assume A, assume B, ... blah blah blah .... And so we have proven that P is true." (The Trouble With Macroeconomics). 

Op dit blog kom je. zoals bekend bij de volgers ervan, een heel andere visie op de democratie, en op de menselijke natuur, tegen. Volgens die visie is de democratie een hedendaagse poging om onze oeroude morele gemeenschapsintuïties vorm te geven en te institutionaliseren. Die intuïties fluisteren ons in dat we met elkaar rekening moeten houden, dat iedereen meetelt, dat rechtvaardigheid goed is en dat we overheersing van de een door de anderen afkeuren. Denk aan "De gemeenschap, georganiseerd in de staat..." als grondslag voor de naoorlogse verzorgingsstaat. Wat inhoudt dat de verzorgingsstaat de natuurlijke uitkomst is van de democratie. Buchanan vond die visie romantische en illusoire onzin

Laten we eens het onderzoek erbij halen. Er is vast meer, maar toevallig was er recentelijk de studie What Motivates People to Vote? The Role of Selfishness, Duty, and Social Motives When Voting. Daaruit komen aanwijzingen naar voren voor een grote meerderheid van (Amerikaanse) burgers die meedoen aan verkiezingen omdat ze daartoe door morele gemeenschapsintuïties gemotiveerd worden. 44 procent zegt te stemmen "to support people and causes that I care about, so that those people and causes may be more successful", 23 procent "because I think it is the right thing to do and I feel better about myself when I do.” en 18 procent "because it makes me feel like I am participating in something larger than myself: it makes me feel like I am part of a community.”

Daartegenover staat slechts 13 procent die duidelijk uit eigen belang-overwegingen zijn stem uitbrengt, "to increase my income or reduce my expenses: for example, I vote because there is a potential economic benefit, such as reducing taxes or increasing government benefits.”

Aanwijzingen dus dat die mistroostige visie van dat vulgair neoliberale economische denken op de democratie weinig steun vindt in het empirisch onderzoek.

In een volgend bericht meer daarover. Hier het volgende bericht.

dinsdag 3 november 2020

Over de neoliberale wens om de democratische overheid grondwettelijk in te perken. En over James Buchanan en de Chileense grondwet

De tweede complicatie van de morele rechtvaardiging voor het vulgair-economisch neoliberale denken is die van het vetorecht. Zie hier het vorige bericht. Die morele rechtvaardiging bestaat er uit dat alles moet voldoen aan de eis van vrijwilligheid. Niemand mag worden gedwongen om een verlies te accepteren. En dat komt inderdaad overeen met de morele gemeenschapsintuïtie van de vrijheid van overheersing.

Die complicatie van het vetorecht duikt op zodra die neoliberale economen hun veronderstelling dat iedereen zich uitsluitend laat leiden door eigenbelang, gaan loslaten op de democratische overheid. In die neoliberale visie is de overheid hoogstens een noodzakelijk kwaad (en in de libertaire variant van het neoliberalisme alleen maar een kwaad). Er moeten nu eenmaal ook collectieve besluiten worden genomen, dus democratisch en dus met een of andere besluitvormingsregel. In de praktijk is dat dan de meerderheidsregel.

En die meerderheidsregel zet de deur open voor verliezende minderheden. Nu kun je daar tegenin brengen dat je verlies en winst niet per besluit moet bepalen, maar over een reeks van besluiten. Winst en verlies kunnen dan op den duur zo over iedereen worden gespreid dat er per saldo geen verliezers zijn en misschien zelfs alleen maar winnaars. Maar daar brengen die neoliberale public choice-economen, zoals James Buchanan, dan weer tegenin dat dit mechanisme van stemmenruil onvermijdelijk leidt tot een steeds maar uitdijende overheid. Wat weer ten koste zou gaan van de markt en de markt is uiteindelijk de bron van welvaart bij uitstek. Dus zijn er met een meerderheidsregel uiteindelijk toch altijd verliezers.

De oplossing zou er dan uit moeten bestaan dat een grondwet moet worden ontworpen die dit mechanisme aan banden legt en die dus bij benadering een vetorecht introduceert. Dit leidde tot de school van de constitutional economics, met Buchanan als voorman, die daar in 1986 zelfs de Nobelprijs voor ontving. 

Een concrete uitwerking daarvan was de grondwet die in Chili tot stand kwam tijdens de dictatuur van Augusto Pinochet. Die grondwet moest voorkomen dat een linkse meerderheid besluiten zou kunnen nemen. We zagen dat de Chilenen zich kortgeleden in een referendum met een ruime meerderheid van 78 procent hebben uitgesproken voor vervanging van die grondwet. Er is discussie over in hoeverre die Pinochet-grondwet mede op advies van Buchanan tot stand kwam. 

Buchanan bracht namelijk in 1980 een bezoek aan Chili op uitnodiging van personen die dichtbij het regime stonden. In lezingen pleitte hij voor een grondwet met strenge beperkingen aan de macht van de democratie. De overheidsbegroting zou altijd in evenwicht behoren te zijn. Tot nieuwe uitgaven zou slechts kunnen worden besloten als er een dekking met verhoging van belastingen tegenover zou staan. En besluiten van enige betekenis zouden slechts met supermeerderheden genomen moeten kunnen worden:

"It must be ensured that a system exists in which only a large majority, 2/3 or 5/6 of the legislative body, can approve each new expense".

Dat citaat is uit Democracy in Chains. The deep history of the radical rights stealth plan for America van Nancy MacLean (p. 159).  Volgens MacLean stelde Buchanan zich daarmee willens en wetens in dienst van een brute dictatuur, die tegenstanders opsloot en martelde en de media aan banden legde. Met een dictator aan het hoofd die zijn macht misbruikte om zichzelf te verrijken. Het is opmerkelijk dat Buchanan weliswaar zijn Chileense lezingen keurig in zijn biografische gegevens bleef vermelden, maar zich later nooit kritisch heeft uitgelaten over dat Pinochet-bewind en de mogelijke invloed die hij daarop had uitgeoefend. 

Volgens MacLean was die invloed er wel degelijk (p. 165):

Nor did Buchanan ever publicly criticize the final constitution as promulgated by the junta. On the contrary, he continued to promote constitutional revolution, thereafter more single-mindedly, and to seek out support from wealthy funders who might help effect it. From this we can only conclude that he was well aware of the Pandora's box he had helped open in Chile for the genuine, not merely metaphorical, corruption of politics, but he valued economic liberty so much more than political freedom that he simply did not care about the invitation to abuse inherent in giving nearly unchecked power to an alliance of capital and the armed forces.

Dat is nogal vernietigend. Een verdediging van Buchanan geeft Andrew Farrant in What Should (Knightian) Economists Do? James M. Buchanan's 1980 Visit to Chile.

Dat is één aspect van de complicatie van het vetorecht. Het grondwettelijk willen inperken van de democratische overheid kan juist vrij baan geven aan de dictatuur van een zichzelf verrijkende elite.

Maar er is een tweede aspect. En dat heeft te maken met die veronderstelling dat ook in de democratie iedereen zich uitsluitend laat leiden door het eigen belang. Dat er ook morele gemeenschapsintuïties zouden kunnen bestaan, wordt door Buchanan als romantische onzin terzijde geschoven. 

Ik noemde al dat je daar enige empirische onderbouwing voor zou willen. Als je daar naar op zoek gaat, wat Buchanan dus niet deed, dan vind je juist sterke aanwijzingen voor het tegendeel. Kiezers in een democratie blijken in hun stemgedrag juist sterk door morele gemeenschapsintuïties (altruïsme, gevoel van morele verplichting) te worden gedreven. Daarover in het volgende bericht meer.

zondag 1 november 2020

Zondagochtendmuziek - Utrecht Early Music Festival presents: Mieneke van der Velden & Emmanuel Frankenberg...

In een overgangstijd zoals die waarin wij nu leven, lijkt het goed om niet teveel in het hier en nu en het vandaag en morgen gevangen te zitten. Om jezelf en ons met zijn allen te zien als deelnemers aan de mensheidsgeschiedenis.

Dan helpt oude muziek daar misschien bij. Zoals deze livestream van precies twee maanden geleden van het Utrechtse Oude Muziekfestival. Mieneke van der Velden, viola da gamba en Emmanuel Frankenberg, klavecimbel spelen muziek uit de zeventiende en achttiende eeuw.

Muziek die uitnodigt om stil te staan bij de gedachten die zich aandienen.