zondag 31 mei 2020

Zondagochtendmuziek - What Makes This Drummer Great? Jimmy Cobb RIP (1929-2020)

Jazzdrummer Jimmy Cobb is overleden. Tja, als je ouder wordt, maak je vaker mee dat mensen wegvallen, uit je nabije omgeving of verder weg, die je alleen heel indirect gekend hebt. Schrijvers, kunstenaars, onderzoekers. En musici. Jimmy Cobb was zo'n naam die vaak voorbijkwam. Ik kan er zelf iets over zeggen, maar veel beter kan Rick Beato dat.

dinsdag 26 mei 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 5

In het vorige bericht in deze reeks zagen we dat de p-factor die gemeenschappelijk lijkt te zijn aan alle psychische aandoeningen, nauw verbonden is met psychologisch-traumatische ervaringen in de vroege jeugd, maar vooral ook in de adolescentie. Een trefwoord is kindermishandeling, maar dat omvat zowel fysieke, seksuele en emotionele mishandeling als emotionele verwaarlozing. In de adolescentie valt dan te denken aan gepest of buitengesloten worden, als vormen van mishandeling door anderen, maar ook als mishandeling door, ja, door dat wij met zijn allen kinderen verplichten om een groot deel van hun leven door te brengen in de sociaal onveilige omgeving van de school.
 
Dat laatste mag bij sommige lezers de wenkbrauwen doen fronsen, want het is toch "normaal" dat kinderen naar school gaan, maar bedenk dat pesten op school veel voorkomt, voor kinderen ernstige gevolgen heeft, dat scholen wettelijk verplicht zijn om antipestprogramma's uit te voeren en dat het ministerie van Onderwijs het nodig vindt om tweejaarlijks de sociale veiligheid op scholen te laten monitoren. Lees meer daarover in mijn artikel Sociale veiligheid op scholen, dat verschijnt in de juni-aflevering van Pedagogiek in Praktijk.

En bedenk ook dat als psychische aandoeningen zoveel voorkomen (Is slechts één op de vijf mensenlevens een leven zonder psychische aandoeningen?), dat de oorzaken daarvan, dus ook de oorzaken van die p-factor, onvermijdelijk ook veel moeten voorkomen. Dus dat die oorzaken gelegen zijn in wat wij met zijn allen als "normaal" zijn gaan ervaren. Onderzoek naar hoe kinderen opgroeien in "minder ontwikkelde" samenlevingen laat meteen het grote verschil zien met wat wij "normaal" vinden. Zie de berichten Onze maatschappij is bijna ingericht op emotionele verwaarlozing van kinderen en Een samenleving zonder emotionele verwaarlozing van kinderen. Kan dat? De !Kung en Een samenleving zonder emotionele verwaarlozing van kinderen. Kan dat? De Hadza.

Terug naar de vraag hoe je die p-factor zou omschrijven. In het artikel van Caspi en Moffitt, waar ik me in deze reeks berichten op baseer, kom je uiteindelijk deze korte maar veelzeggende omschrijving tegen:

What this research (and clinical experience) implies is that loss, intimidation, humiliation, betrayal—fundamental threats to one’s physical and psychological safety—increase the risk of mental disorder, broadly.
 
Verlies, geïntimideerd en/of vernederd en/of verraden worden - fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid - vergroten de kans op psychische aandoeningen, welke dan ook.

Veel woorden heb je er niet voor nodig, maar wat er staat is inderdaad nogal fundamenteel en veelzeggend. Maar ook weer niet verrassend, want we wisten immers dat mensen een groepsdier zijn, dat geëvolueerd is in een samenlevingsvorm van vertrouwde anderen waarin samengewerkt en gedeeld werd. Waarin het vanzelfsprekend deel uitmaken van zo'n kring cruciaal was voor het gevoel van veiligheid waar dieren op zijn ingesteld om naar te streven

Deze reeks berichten blijkt langer te worden dan ik in het begin verwachtte. Maar Caspi en Moffitt hebben nu eenmaal veel te vertellen. In het volgende bericht gaat het over wat ze te melden hebben over de stappen waarlangs die fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid leiden tot het optreden van psychische aandoeningen. Blijf lezen!

maandag 25 mei 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 4

Er lijkt dus een gemeenschappelijke factor, de p-factor, ten grondslag te liggen aan de vele verschillende vormen van psychische aandoeningen. Een eerste benadering van wat die factor inhoudt is een verwardheid in gedachten en manier van denken en een beheerst worden door irrationele, ongewenste gedachten. Zie het vorige bericht in deze reeks.

Caspi en Moffitt staan stil bij zowel genetisch als neurologisch onderzoek dat aanwijzingen verschaft in lijn met het bestaan van die p-factor. Uit een meta-analyse van fMRI-studies waarin mensen met verschillende psychische aandoeningen werden vergeleken met een controlegroep van mensen zonder zulke aandoeningen, bleek dat er verschillen waren in hersenactiviteit, met nauwelijks differentiatie tussen die aandoeningen (schizofrenie, bipolariteit, obsessief-compulsieve stoornis, angststoornis en depressie). Uit ander onderzoek bleek het vooral te gaan om hersengebieden die betrokken zijn bij aandacht en cognitieve controle, in het bijzonder bij het registreren en verwerken van informatie. Informatie van buitenaf, maar ook informatie over de eigen gedachten en emoties.

Daar komen de duidelijke aanwijzingen bij dat er invloeden vanuit de omgeving een rol spelen die gemeenschappelijk zijn aan vrijwel alle psychische aandoeningen en die kunnen worden samengevat als: blootstelling aan trauma. Caspi en Moffitt gaan in het bijzonder in op het trauma van kindermishandeling (fysiek, seksueel, emotioneel en emotionele verwaarlozing). En noemen in dat verband drie onderzoekslijnen.

Zo is er als eerste het onderzoek dat laat zien dat kindermishandeling bij vrijwel alle psychische aandoeningen een rol heeft gespeeld (p.838-839):

it is more difficult to identify a disorder to which childhood maltreatment is not linked than to identify a disorder to which it is linked with specificity (91). Childhood maltreatment is a risk factor in the history of people with mood disorders, anxiety disorders, behavioral disorders, and substance use disorders as well as schizophrenia, psychosis, and psychotic-like experiences and symptoms (92–94). Childhood maltreatment also predicts disorder that is comorbid, persistent, and even treatment resistant (95–97).
 
Ten tweede blijkt het voor de aard van de gevolgen niet veel uit te maken om welke vorm van mishandeling het gaat. 

En tenslotte zijn er aanwijzingen dat het niet alleen gaat om de vroege jeugd, maar juist ook om stressvolle ervaringen in de adolescentie, die ernstige en moeilijk behandelbare gevolgen kunnen hebben. Caspi en Moffitt verwijzen naar het overzichtsartikel Heightened stress responsivity and emotional reactivity during pubertal maturation: Implications for psychopathology

Daarin gaat het erover dat er juist in de adolescentie een verhoogde reactiviteit is op ervaren stress en emoties. Dat zal er ongetwijfeld aan liggen dat adolescenten zich moeten zien te handhaven in de leeftijdshomogene groep van medeleerlingen. Die verhoogde reactiviteit is voor sommigen een meer of minder succesvolle aanpassing aan die stressvolle omgeving, maar hangt bij grotere kwetsbaarheid samen met die psychische aandoeningen die juist vaak in deze leeftijdsperiode de kop opsteken (depressie, angststoornis, eetproblemen, verslaving, schizofrenie).  Denk in dat verband ook aan de negatieve lange-termijn effecten van pesten en gepest worden.

Over wat deze drie lijnen nu eigenlijk inhouden over de aard van die p-factor en vooral over de oorzaken ervan meer in het volgende bericht. Waarin het ook zal gaan over de implicaties voor behandeling en preventie. Zie hier deel 5.

zondag 24 mei 2020

Zondagochtendmuziek - François Couperin - Les Ombres Errantes + Presentation (reference record...

De Zwervende Schaduwen van Francois Couperin (1668 - 1733), voor klavecimbel geschreven, maar hier op piano uitgevoerd door Iddo Bar-Shaï. De langzame stukken nodigen uit tot bezinning en reflectie. Hoognodig, maar je moet daar ook weer niet in blijven hangen. Vandaar ook de snelle en virtuoze stukken ertussendoor.

Eerder kwam Couperins muziek voor viool langs op de zondagochtendmuziek. Toen vroeg ik me af:

Misschien ben je pas ontvankelijk voor deze muziek als je eerst tot rust bent gekomen. Maar het zou ook kunnen zijn dat het luisteren ernaar je tot rust brengt.

In de straat waar ik woon hebben kinderen tekeningen voor het raam gehangen met in het midden met grote letters: Het komt goed. Bij het eerste langzame stuk moest ik daar ineens aan denken.

maandag 18 mei 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 3

Ligt er een gemeenschappelijke factor ten grondslag aan die veelheid van psychische aandoeningen die wordt onderscheiden in de DSM-5? En hangt de aard van die factor er mee samen dat er een mismatch bestaat tussen onze aanleg en de sociale omgeving waarin we zijn terechtgekomen?

In het vorige bericht waren we, aan de hand van de onderzoekers Caspi en Moffitt, zo ver gevorderd dat een driedeling mogelijk blijkt, waarin internaliserende en externaliserende stoornissen en schizofrenie worden onderscheiden. 

Maar ook die driedeling blijkt verder te kunnen worden gereduceerd. Caspi en Moffitt geven drie aanwijzingen in die richting.

In de eerste plaats blijkt dat zelfs ook deze drie domeinen met elkaar samenhangen. Anders gezegd, de kans dat iemand met een aandoening in het ene domein ook een aandoening in een van de twee andere domein heeft, is behoorlijk groot. De correlaties die worden gevonden liggen rond de 0,5.

In de tweede plaats blijkt dat als je mensen blijft volgen dat een aandoening uit het ene domein later net zo goed gevolgd kan worden door een andere aandoening uit een ander domein dan uit hetzelfde domein.

En tenslotte blijkt dat de overerfbaarheid van aandoeningen zich weinig aantrekt van die driedeling.

Dit leidde ertoe dat onderzoekers serieus rekening gingen houden met de mogelijkheid van het bestaan van een enkele factor die staat voor iets dat de vatbaarheid voor psychische aandoeningen, welke dan ook, bepaalt. De eerste publicatie die daaruit voortkwam, dateert uit 2012: Is there a general factor of prevalent psychopathology during adulthood?     

In 2014 bouwden Caspi, Moffit en anderen daarop voort: The p Factor: One General Psychopathology Factor in the Structure of Psychiatric Disorders?  En toen ontstond ook de naam p-factor, naar analogie met de g-factor die ten grondslag ligt aan de verschillende vormen van intelligentie.

Maar wat is die p-factor? Bedenk dat het tot dan uitsluitend ging om statistische analyses, zonder een theoretisch vermoeden zoals dat van die mismatch tussen aanleg en omgeving. Voor een mogelijke inhoudelijke invulling lopen Caspi en Moffitt vier vermoedens langs: neuroticisme (emotionele instabiliteit), gebrekkige impulscontrole, gebrekkig intellectueel functioneren (in een maatschappij die hoge eisen stelt) en verwardheid in gedachten en manier van denken.

Die laatste mogelijkheid vinden ze het meest intrigerend. Want het optreden van irrationele, ongewenste gedachten is niet alleen kenmerkend voor psychoses, maar ook voor depressies, angststoornissen, eetstoornissen, posttraumatische stress, somatoforme klachten (lichamelijke klachten zonder aanwijsbare fysieke oorzaak), dissociatie (verlies van contact met de werkelijkheid), verslavingsstoornis en antisociaal gedrag.

Stel dat het inderdaad zo is dat die p-factor zo sterk te maken heeft met die verwardheid in gedachten en manier van denken, met het onvermogen om irrationele, ongewenste gedachten te onderdrukken, hoe valt dan te verklaren dat dat patroon zoveel voorkomt? Zoveel dat kennelijk slechts één van de vijf mensenlevens er van gevrijwaard is? En kan dat dan te maken hebben met die mismatch? Meer in het volgende bericht. (Hint: denk aan het bericht Door eenzaamheid meer paranoïde gedachten.)

zondag 17 mei 2020

Zondagochtendmuziek - Joyce DiDonato sings "À Chloris" by Reynaldo Hahn

Je kunt er verder van alles van denken, maar The Call To Unite, georganiseerd door Opra Winfrey en Tim Shriver, is een appèl op ons vermogen tot het kijken naar de wereld met de wij-met-zijn-allen blik. Dat appèl is er natuurlijk vaker en hoort er ook vaak te zijn, in een wereld waarin die andere blik, het ieder-voor-zich, moeilijk valt te onderdrukken. Maar juist in deze tijd van de corona pandemie, een cruciale periode in de mensheidsgeschiedenis, hebben we die oproep extra nodig en zijn we er ontvankelijk voor. 

Een van de deelnemers was Joyce DiDonato, die vanuit haar woonkamer À Chloris zingt van Reynaldo Hahn, die we eerder dit jaar al eens tegenkwamen. Met als toelichting: 
 
My song - one of the most beautiful I know - is about love. Wishing each of you an abundance of love within and around you. If we can nurture that, we are rich beyond measure. From my home to yours...

 

donderdag 14 mei 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 2

Wat zijn de aanwijzingen dat er aan de grote diversiteit aan psychische aandoeningen, zoals geclassificeerd in de DSM-5, een gemeenschappelijke factor ten grondslag ligt? Dat was de vraag die in het vorige bericht aan de orde kwam, met als achtergrond dat het feit dat psychische aandoeningen zoveel voorkomen te maken zou kunnen hebben met de mismatch tussen onze aanleg en de aard van de sociale omgeving waarin we tegenwoordig leven.

Aanleiding tot het stellen van die vraag is ook het begin deze maand in Nature verschenen artikel The hidden links between mental disorders. Daarin wijst Michael Marshall op het vele recente onderzoek dat probeert om meer te weten te komen over de biologische grondslag van al die aandoeningen in plaats van het steeds maar gedetailleerder classificeren. Het meest radicale voorstel dat daaruit naar voren komt is dat er een enkele factor is die mensen vatbaar maakt voor psychopathologie. Een overzichtsartikel waar Marshall in dat verband naar verwijst is All for One and One for All: Mental Disorders in One Dimension uit 2018 van het gerenommeerde onderzoekersduo en echtpaar Avshalom Caspi en Terrie E. Moffit. Dat geeft wel een heel fraai overzicht van voor mij deels bekende, maar deels ook nieuwe inzichten.

Het verhaal begint met de de voorloper van de DSM-5, de DSM-3, die dateert van 1980 en die de hoop wekte dat alle aandoeningen er netjes mee konden worden geclassificeerd met bijbehorende symptomen en behandelingen. Maar dat viel tegen. Een van de eerste opduikende problemen was het verschijnsel van de comorbiditeit. Het bleek dat het voldoen aan de diagnostische criteria voor een aandoening vaak samen gaat met het voldoen aan de criteria van een andere aandoening. Van de mensen die over een periode van 25 jaar gevolgd werden, bleek van de groep die op enig moment voor een aandoening gediagnosticeerd werd, 66 procent op enig ander moment ook voor een tweede aandoening een diagnose te krijgen. En van de groep met twee diagnoses kreeg 53 procent op enig moment een derde diagnose, waarvan weer 41 procent een vierde diagnose kreeg. (Het ging in totaal om zeven verschillende diagnoses: angststoornis, depressie, ADHD, gedragsstoornis, verslaving, bipolaire stoornis en schizofrenie.)

Dat zette natuurlijk aan het denken. Het suggereerde dat een minder fijne indeling realistischer zou zijn. Die ook werkbaarder zou zijn voor behandelaars. Dat leidde tot een onderzoek waarin werd uitgezocht of een bekende tweedeling van aandoeningen die veel werd gebruikt voor kinderen ook geldig zou kunnen zijn voor volwassenen. Het gaat om de tweedeling in internaliserende (angst en depressie) en externaliserende stoornissen (agressie, delinquentie en hyperactiviteit/impulsiviteit). Want waarom zou die voor jeugdigen bruikbare tweedeling ineens niet meer gelden na de overgang naar volwassenheid?

En inderdaad, een zogenaamde confirmerende factoranalyse van een groot databestand leverde op dat de comorbiditeit vooral plaatsvond binnen deze twee categorieën. Een internaliserende categorie met stemmings- en angststoornissen, zoals depressie, algemene angststoornis, paniekstoornis en sociale fobieën en een externaliserende categorie met verslavingsgeneigdheid en antisociaal gedrag.

Maar dat liet de schizofrenie buiten beschouwing, het aanhoudend lijden aan psychotische verschijnselen. Dat lag eraan dat in veel onderzoek daar niet naar gevraagd werd omdat het minder zou voorkomen en omdat verondersteld werd dat mensen op vragen daarnaar niet zouden willen of kunnen antwoorden. Maar later bleek dit allebei niet te kloppen. En dus werd de indeling uitgebreid met een derde categorie, die van de schizofrenie, met klachten als psychotische ervaringen, hallucinaties, achterdochtigheid, verlies van contact met de werkelijkheid (dissociatie) en ongeorganiseerde gedachten.

Een driedeling dus. Maar ook dat bleek niet de oplossing. Meer daarover in het volgende bericht.

woensdag 13 mei 2020

Waarom vinden we het moeilijk om te luisteren en praten we zo vaak door elkaar heen?

In de Volkskrant van vandaag heeft Gijs Beukers een interview met Kate Murphy, de schrijfster van het boek Je luistert niet. Volgens Murphy luisteren we steeds minder naar elkaar, terwijl luisteren naar anderen ons wel veel kan opleveren. Je maakt meer vrienden door goed te luisteren dan door veel zelf te praten. En door te luisteren leer je nog eens wat.

Hoe komt het dan dat we zo weinig luisteren? En zijn we dat inderdaad minder gaan doen?

Om met dat laatste te beginnen: in dat boek gaat het over onderzoek dat laat zien dat mensen inderdaad in de laatste decennia minder naar elkaar zijn gaan luisteren. In het interview dat de Guardian met Murphy had lees je daarover dat de tijd die Amerikanen (neem ik aan) besteden aan naar elkaar luisteren als percentage van de tijd dat ze wakker zijn in de afgelopen eeuw is afgenomen van 42 procent naar 24 procent. Ik heb het boek nog niet en weet dus niet welk onderzoek dat is.

Maar aangenomen dat het klopt dat we minder naar elkaar zijn gaan luisteren, waar zou dat dat aan liggen? Een antwoord is dat we meer naar een scherm zitten te kijken. Murphy in de Volkskrant:

"Wanneer je ergens door een buurt loopt", schrijft Murphy, "leunt er bijna niemand meer over een schutting die je wenkt om een praatje te maken. Het enige teken van leven is de blauwe gloed van een tv- of computerscherm ergens boven."
 
Daar zit iets in. En het lijkt te verwijzen naar het verschijnsel van de supernormale stimulus, waar Deirdre Barrett eerder op wees in haar boek Supernormal StimuliHow Primal Urges Overran Their Evolutionary Purpose. en waar ik het over had in het bericht Gezondheid en sociale omgeving (18): televisie is een supernormale stimulus. Een supernormale stimulus is een overdreven versie van een prikkel waar we instinctmatig in geïnteresseerd zijn, omdat die interesse in ons evolutionaire verleden heeft bijgedragen aan onze overleving en voortplanting. Het kan zijn dat die overdreven versie ons zo gaat intrigeren dat we de normale, natuurlijke versie negeren. 

Het overgrote deel van wat we op televisie zien is sociaal van aard. We kijken naar een aanhoudende opeenvolging van sociale episodes, geacteerd of niet geacteerd, in speelfilms, sitcoms, spelprogramma's, reality shows, talkshows, datingshows en wat niet al. En we volgen televisiepersoonlijkheden alsof we met hen een persoonlijke relatie onderhouden. Dat alles komt tegemoet aan onze oeroude behoefte aan "het sociale" en omdat alles om de kijkcijfers draait, is het ook precies daarop afgestemd.

Met als grote "voordeel" dat we er nauwelijks moeite voor hoeven te doen. We hoeven alleen maar de afstandsbediening te pakken. Voor dat praatje over de schutting moeten we naar buiten en dan is het nog maar de vraag of de buurman beschikbaar is. Over het algemeen levert televisiekijken ons geen goed gevoel op en het maken van een praatje wel. Maar we trappen in de val van de supernormale stimulus. Televisiekijken fungeert als een substituut voor echte sociale contacten, er ook uit blijkend dat mensen die meer aangeven eenzaam te zijn ook meer televisiekijken

Naast het televisiekijken zijn natuurlijk ook de sociale media in de plaats gekomen van echt naar anderen luisteren. Niet alleen doordat we ons in een echt gesprek door onze telefoon laten afleiden. Ook doordat we die media gebruiken om onszelf zo gunstig mogelijk te presenteren, te "verkopen". Uit het Volkskrant-interview:
Op social media proberen we likes te krijgen door onszelf op een voetstuk te plaatsen, zegt Murphy. "Die neiging verplaatst zich naar het normale leven. Mensen geven je voortdurend hun elevator pitch (korte presentatie waarin iemand zichzelf of zijn product probeert te verkopen, red.) en denken daardoor aardig gevonden te worden." Mensen maken van zichzelf een merk. Het gevolg, zegt Murphy, is dat we vooral zenden en nog maar zelden ontvangen.
In dat normale leven hebben we een cultuur ontwikkeld waarin onze relaties zo vluchtig zijn geworden dat we ons voortdurend moeten presenteren. Vrij spel dus voor onze neiging tot statuscompetitie. In de New York Times omschreef Kate Murphy dat als volgt:
a culture of “aggressive personal marketing” where “to be silent is to fall behind. To listen is to miss an opportunity to advance your brand and make your mark … Listening is often regarded as talking’s meek counterpart,” she writes. “Value is placed on what you project, not what you absorb ... The very image of success and power today is someone miked up and prowling around a stage or orating from behind a podium. Giving a TED talk ... is living the dream.”
Die sociale vluchtigheid is maximaal als we iemand nog niet kennen. In de Volkskrant:
Als we ons aan iemand voorstellen, maken we ons zo druk over hoe we overkomen dat we de meest basale informatie niet eens horen.
Dat je voortdurend moeten presenteren, jezelf verkopen, leidt er niet alleen toe dat je maar liever zelf aan het woord bent dan dat je de moeite neemt om te luisteren, maar ook dat we in een gezelschap zo vaak door elkaar heen praten. Want luisteren zou de indruk kunnen wekken dat de spreker meer aandacht verdient dan jij. Dat zou het begin kunnen zijn van een statusverschil. Vandaar het verschijnsel dat we elkaar zo vaak niet laten uitpraten. Zie Door elkaar heen praten als verschijningsvorm van de statuscompetitie. 

dinsdag 12 mei 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 1

We zijn nu, in 2020, beland in een cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis, die zal moeten uitwijzen of we met zijn allen in staat zijn om de gevaren van pandemieën, van de door ons zelf veroorzaakte klimaatverandering, van de grote ongelijkheid en van het bestaan van vernietigingswapens het hoofd te bieden.

Maar als je een grote stap terugdoet, dan valt te constateren dat we ook al sinds de landbouwrevolutie van zo'n 10.000 tot 8.000 jaar geleden in een soort van crisis verkeren. Natuurlijk, die overgang naar landbouw heeft op den duur ook allerlei wenselijkheden voortgebracht: welvaart, wetenschap, techniek, cultuur. Maar daarnaast is er het bekende gegeven dat we, als groepsdier dat erop is voorbereid om samen te werken en te delen in een groep van vertrouwde anderen, in een radicaal andere samenleving zijn terechtgekomen. 

Zo een ingrijpende verandering in de leefomgeving komt in het dierenrijk vaak alleen maar voor als hij gepaard gaat met uitsterving van de soort. Dat ons dat nog niet is overkomen, wijst erop dat wij opvallend flexibel zijn en ons behoorlijk goed kunnen aanpassen. 

Maar die aanpassing gaat ook weer niet zo ver dat je niet allerlei bestaande problemen kunt aanwijzen die met die mismatch te maken hebben tussen waar wij qua aanleg op zijn voorbereid en waar wij na onze geboorte in terechtkomen. Een probleem dat zich opdringt is het opvallende feit van het op zo grote schaal voorkomen van psychische aandoeningen. Zie het eerdere bericht Is slechts een op de vijf mensenlevens een leven zonder een psychische aandoening?

Daarin ging het erom dat in onze huidige sociale omgeving veel geconfronteerd worden met de uitdagingen van statuscompetitie en eenzaamheid, uitdagingen omdat ze niet stroken met onze behoeften aan sociale veiligheid en vertrouwdheid. Het omgaan met die uitdagingen is vaak "succesvol", maar gaat ook dan gepaard met stress. Denk aan het bericht over allostatische belasting en de levensloop

En daarmee zou in verband kunnen staan dat we op die grote schaal lijden aan psychische aandoeningen. Ik citeer uit dat eerdere bericht:

Er zijn schattingen dat per jaar tegen de 40 procent last heeft van enige psychische aandoening (angststoornis, depressie, slapeloosheid, somatomorfe stoornis, alcohol- en drugsverslaving of ADHD). Dat die stoornissen te maken hebben met het soort omgeving waaraan mensen zich moeten aanpassen, lijkt waarschijnlijk als je bedenkt dat de meeste problemen beginnen gedurende de adolescentie en jongvolwassenheid. Zie Hoeveel Europeanen lijden aan een mentale stoornis? (...)
Wat zou dat betekenen als je zou kunnen kijken naar hoeveel mensen gedurende hun leven tenminste één periode doormaken waarin ze aan een psychische aandoening lijden? Of anders gezegd, hoeveel mensen blijven er gedurende hun leven van gevrijwaard?
Het nieuwe onderzoek Enduring Mental Health: Prevalence and Prediction geeft daar een antwoord op. Zie ook Mental Illness Is Far More Common Than We Knew. De onderzoekers volgden een generatie inwoners van een stad in Nieuw-Zeeland van de geboorte tot dat ze 38 jaar waren. Wat de jaarlijkse prevalentie betreft, wijkt de stad niet af van wat een normaal gemiddelde is. Het blijkt dan dat voor ruim 80 procent van deze generatie geldt dat ze op tenminste enig moment in hun leven een (overigens vaak korte) periode doormaakten waarin ze last hadden van een psychische aandoening. Slechts 17 procent bleef van enige aandoening gevrijwaard.
Andere studies wijzen in dezelfde richting. Het meemaken van een periode van psychisch lijden lijkt dus eerder de norm dan een uitzondering.

Of al dat psychisch lijden inderdaad uit die mismatch tussen aanleg en omgeving voortkomt, staat natuurlijk nog te bezien. Want er zijn immers nogal wat verschillende soorten psychische aandoeningen. Denk aan het psychiatrische classificatiesysteem van de DSM-5, waarin een indrukwekkende veelheid van aandoeningen met bijbehorende symptomen en behandelingen wordt onderscheiden. Met als concrete uitwerking dat betaling van een behandeling door een zorgverzekeraar afhankelijk is van een DSM-classificatie.

Al die aandoeningen zullen toch niet allemaal een en dezelfde oorzaak kunnen hebben?

Maar nieuwe inzichten werpen daar een ander licht op. Want er zijn sterke aanwijzingen dat er aan die veelheid van diagnoses, van depressie tot ADHD tot schizofrenie, een gemeenschappelijke factor, of een beperkt aantal dimensies, ten grondslag ligt. Daarop werd recent gewezen in Nature door Michael Marshall: The hidden links between mental disorders

Dat maakt natuurlijk nieuwsgierig naar de aard van die mogelijk onderliggende factor en daarmee naar de mogelijkheid om die te verbinden met die mismatch tussen aanleg en omgeving. Dus dook ik in de literatuurverwijzingen. Over wat dat opleverde meer in het volgende bericht.

zondag 10 mei 2020

Zondagochtendmuziek - Sviatoslav Richter plays Beethoven Piano Sonata no. 32, op. 111 - video ...

Hoe zou Beethoven over deze tijd gedacht hebben? Bas van Putten vraagt zich dat af in de Groene Amsterdammer: Strijd en overwinning.
Beethoven wilde gevaarlijk leven en gevaarlijk zijn en hij is het met zijn tijdloze gewicht gebleven in een eeuw die zijn Negende in 2001 als een museumstuk op de lijst van Unesco-werelderfgoed plaatste. Daar hoort hij niet. Hoe zijn muziek tot geweld en anarchie uitlokt weet elke speler die zijn gesel voelde. Er is geen middenweg voor een Eroica, een Appassionata, een Grosse Fuge. Het moet rabiaat, het moet wild, het moet radicaal; een goede Beethoven is een verslindend revolutionaire daad, ook 250 jaar na zijn dood. Toch klinkt hij zelden zo, of zelden meer.
 En eerder:
In een wereld met een lage levensverwachting, hoge mortaliteitscijfers, slechte medische voorzieningen, onbeheersbare epidemieën en een slopende inflatie is een dove, door financiële tegenslagen en door liefdesverdriet geteisterde meester niet van zijn stuk te brengen.
Niet één sonate doet zielig. Geen symfonie heeft slappe knieën. Alle meesterwerken, en dat zijn het bijna allemaal, zijn grootse hymnen op het leven, heroïsch optimistisch tegen alle misantropische instincten in.
De recentere opnamen voldoen, vindt Bas van Putten, niet aan deze maatstaven. Igor Levit? Te mooi. Te perfect. Nee, dan die "fossiele reus" Sviatoslav Richter, die van het eerste deel van de Sonate op. 90 een "schuimbekkende tirade" maakt, terwijl Levit die "met de staart tussen de benen naar het zoetsappige trekt".

Tijd dus om weer eens Sviatoslav Richter tot ons te nemen. Hier speelt hij de Sonate nr. 32 opus 111 in 1975 in Moskou. Ter nagedachtenis aan zijn leraar Heinrich Neuhaus. Nee, dat is bepaald niet zoetsappig. Iemand wijst er in een van de commentaren op dat je na ongeveer de vijftiende minuut jazzmuziek hoort. Ja, dat klopt.

vrijdag 8 mei 2020

Zullen we ook op wereldniveau in staat zijn tot zelforganisatie? Een cruciale periode in de mensheidsgeschiedenis

We zitten nog midden in de corona pandemie en zijn onzeker hoe lang die nog zal duren. Maar de mate waarin hij ingrijpt in wat we dachten dat vanzelfsprekend was, is al wel duidelijk. Dat maakt dat we ons gaan afvragen of er nog wel een weg terug zal zijn naar wat we gewend waren. Anders gezegd, welke lessen zullen we moeten trekken? En zullen we in staat zijn om naar die lessen te gaan handelen?
Die vragen dringen zich te meer op doordat we ook nog eens te maken hebben met de eveneens wereldwijde, door ons toedoen gecreëerde, klimaatcrisis, die nauwelijks minder acuut is en uiteindelijk nog veel ingrijpender dreigt te gaan worden. (Lees The Uninhabitable Earth. Life After Warming van David Wallace-Wells). En niet te vergeten met het gegeven dat er genoeg kernwapens door mensenhanden zijn vervaardigd om een nucleaire winter en een massa-extinctie te veroorzaken.
Dat alles terwijl we er de wereldwijde extreme ongelijkheid in rijkdom en macht heerst waarop de neoliberale ideologische en politieke revolutie van omstreeks 1980 is uitgelopen. (Lees The Great Divide van Joseph Stiglitz.) Diezelfde revolutie die ook op zo grote schaal de bestaansonzekerheid onder de bevolking heeft vergroot, daarmee de voedingsbodem creërend voor het populistisch rechts-extremisme.
Je kunt moeilijk anders dan concluderen dat we zijn beland in een cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis. Of we daar succesvol doorheen komen, zal niet alleen van de aard en omvang van die uitdagingen afhangen, maar ook van wat wij met zijn allen aankunnen en weten te bewerkstelligen. Want er zal een gezamenlijke en gecoördineerde inspanning nodig zijn, op landen- en op internationaal niveau, om de juiste lessen te vinden en uit te voeren. De oplossing zal niet komen van "het vrije spel van maatschappelijke krachten", dat immers integendeel juist de problemen heeft veroorzaakt.
Als er inderdaad een grootscheepse gezamenlijke aanpak nodig is, zullen we dan daartoe in staat zijn? Maakt onze ambivalente sociale natuur, onze geneigdheid tot rekening houden met elkaar en tot onderlinge samenwerking (wij-met-zijn-allen), maar daartegenover ook tot egoïsme en onderlinge competitie (ieder-voor-zich), het waarschijnlijk dat we samen oplossingen vinden en die samen in daden weten om te zetten? Of zal het ieder-voor-zich overheersen en moeten we de toekomst somber inzien?
Om daar zicht op te krijgen is het goed om onder ogen te zien wat die ambivalente sociale natuur ons tot nu toe in de mensheidsgeschiedenis heeft gebracht. Dat wij-met-zijn-allen verwierven we door een natuurlijk en cultureel selectieproces gedurende de lange periode dat we, als egalitaire jagers-verzamelaars, voor overleving en reproductie op samenwerking en delen waren aangewezen. Een belangrijk element van die samenwerking was het onderdrukken van de geneigdheid tot statuscompetitie, die voor primaten kenmerkend is en die we van de gemeenschappelijke voorouder van mensachtigen en chimpansees hadden meegekregen. Die onderdrukking bestond uit de ontwikkeling van onze morele intuïties van eerlijk delen en rechtvaardigheid. Maar ook uit de aandrang tot het verontwaardigd en zo nodig agressief reageren op het bazig en egoïstisch gedrag dat de samenwerking in gevaar bracht. Denk aan Richard Wranghams The Goodness Paradox. The Strange Relationship Between Virtue and Violence in Human Evolution.
Het wij-met-zijn-allen, samen met het onderdrukken van het ieder-voor-zich, was een succesvolle strategie toen we nog in kleine groepen van onderlinge vertrouwdheid samenleefden, omringd door naburige groepen waarmee we ook vertrouwd waren, zoals door uithuwelijkingsrelaties (Christopher Boehm, Moral Origins, The Evolution of Virtue, Altruism, and Shame, 2012; Douglas P. Fry, Beyond War. The Human Potential for Peace, 2007; Sarah Blaffer Hrdy, Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding, 2009). Dat alles veranderde radicaal met de overgang naar de landbouwsamenlevingen, waarin de statuscompetitie veel minder goed kon worden onderdrukt. En waarin dus de grote ongelijkheid van de elkaar beconcurrerende vorstendommen en de standenmaatschappijen ontstonden (Menelaos Apostolou, Implications of the Neolithic Revolution for Male-Male Competition and Violent Conflict, Mankind Quarterly, 58 (2017): 208-228).
Maar tegelijk bleven die morele gemeenschapsintuïties van wij-met-zijn-allen aanwezig en waar de omstandigheden daar gunstig voor waren, werden die omgezet in nieuwe vormen van samenwerken en delen. Omdat die zich meestal afspeelden onder de radar van het centrale bestuur van de vorstendommen, kregen ze later, toen ze sociaalwetenschappelijk werden "ontdekt", bekendheid als vormen van zelfbestuur of zelforganisatie (self-governance). Het ging om boeren die gemeenschappelijke weidegronden beheerden en periodiek individueel gebruikte percelen herverdeelden, gezamenlijk irrigatiestelsels aanlegden en beheerden en om vissers die gezamenlijk visgronden beheerden. In alle gevallen gaat het om het in onderling overleg en zonder centraal gezag gebruiken en in stand houden van natuurlijke hulpbronnen. Elinor Ostrom maakte er haar levenswerk van om die zelforganisatie intensief te bestuderen en ontving daarvoor in 2009 de Nobelprijs voor economie (Governing the Commons, 1990).
Van de inzichten die dat opleverde, springt eruit dat zelforganisatie succesvol is als de leden er van doordrongen zijn dat hun onderlinge afhankelijkheid cruciaal is voor hun bestaan. En dat ze dat ook van elkaar weten. Dat brengt een hoge informatiedichtheid met zich mee, in de zin dat bij iedereen voortdurend bekend is welk gedrag van elkaar verwacht wordt (de regels) en het onderlinge vertrouwen heerst dat iedereen zich meestal aan die regels houdt. Plus het onderlinge vertrouwen dat er bij een overtreding door anderen iets van gezegd wordt. Wat weer tot gevolg heeft dat zulke overtredingen weinig zullen voorkomen. Die informatiedichtheid is er vooral bij een grote mate van onderlinge vertrouwdheid, die er weer is bij langdurige relaties, vaak over generaties heen. 

Nu we, in de eenentwintigste eeuw, met de corona crisis en de klimaatcrisis, geconfronteerd worden met het gegeven dat we ook als wereldbevolking in hoge mate afhankelijk van elkaar zijn, is het de grote vraag of we ook op dat niveau in staat zullen zijn tot zelforganisatie. Zullen onze morele gemeenschapsintuïties van het wij-met-zijn-allen ook nu krachtig genoeg zijn? En vooral ook, zullen we er voldoende vertrouwen in hebben dat ze bij anderen krachtig genoeg zijn? Nu we te maken hebben met her en der de kop opstekend rechtsextremisme en met narcistische leiders die allebei juist staan voor het ieder-voor-zich?

Voorwaar een cruciale periode in de mensheidsgeschiedenis.

donderdag 7 mei 2020

Kunnen we nu, net als na de Tweede Wereldoorlog, wereldburgers zijn?

De corona pandemie maakt wel heel duidelijk dat we met zijn allen door rampspoed kunnen worden getroffen. Met zijn allen in de zin van nagenoeg de gehele wereldbevolking. We zitten in een en hetzelfde schuitje. En hij maakt duidelijk dat we van elkaar afhankelijk zijn als het gaat om het afwenden van de rampspoed.

We zullen moeten samenwerken om de directe gevolgen van de pandemie zo goed mogelijk op te vangen. Gevolgen voor de gezondheidszorg en gevolgen voor de economie en dus voor de bestaanszekerheid van mensen. Die samenwerking zal zich moeten uitstrekken tot het internationale niveau. Landen moeten hun economisch beleid coördineren. En er zal internationaal samengewerkt moeten worden om het virus in te dammen en om vaccins te ontwikkelen, ook voor virussen die nog zullen komen.

Met dat laatste is met de eerste wereldwijde (video-)donorconferentie tegen corona een begin gemaakt. Deelnemers waren regeringsleiders, voorzitters van internationale organisaties en ngo's. (Het Witte Huis en het Kremlin waren opvallend afwezig.) Er is 7,4 miljard euro opgebracht voor de ontwikkeling van medicijnen en een vaccin tegen coiv-10. Het is een eerste aanzet. Volgens VN-baas Guterres zal er vijf keer zoveel nodig zijn. Dat alles om te voorkomen dat een nieuw vaccin een geopolitiek wapen wordt. Er is samenwerking nodig op wereldniveau. Zie Wereld zegt 7,4 miljard euro toe voor ontwikkeling coronavaccin.

Dat alles bevestigt het vermoeden dat een besef van rampspoed èn onderlinge afhankelijkheid het gemeenschapspatroon van wij-met-zijn-allen kan aanwakkeren. Ook als dat besef betrekking heeft op het niveau van de gehele wereldbevolking. Daarmee is de corona pandemie inderdaad vergelijkbaar met de Tweede Wereldoorlog. Ook die had tot gevolg dat op landenniveau de verzorgingsstaten werden opgebouwd en dat op wereldniveau de Verenigde naties werden opgericht en de mensenrechtenverdragen werden gesloten. Zie Zullen de lessen van de coronacrisis vergelijkbaar zijn met de lessen van de Tweede Wereldoorlog?

Mensen kunnen dus, onder omstandigheden, zowel lid zijn van een gemeenschap van vertrouwde anderen waarin wordt samengewerkt en gedeeld, zoals jagers-verzamelaars dat deden, als burger van een land waarin gelijkheid en sociale zekerheid wordt georganiseerd, als wereldburger. Onze morele gemeenschapsintuïties blijken ook werkzaam te kunnen worden als het om grotere sociale verbanden gaat. Alleen: die werkzaamheid is minder stabiel, hoe groter dat verband. Op het wereldniveau is het kennelijk en helaas nodig dat we er soms hardhandig aan herinnerd worden.

Dat is wel een belangrijk inzicht als je bedenkt dat we ook nog eens met die andere rampspoed te maken hebben, die van de klimaatverandering. Het valt te hopen dat die ons nog tijdig aan onze onderlinge afhankelijkheid herinnert en dus aan de noodzaak van wereldwijde samenwerking.

Ik moest ook even denken aan het onderzoek dat voorbijkwam in het bericht Kunnen wij wereldburgers zijn? Een beetje. Daarin gaat het over de vraag hoe verbonden Amerikanen zich voelen met (a) mensen in hun eigen gemeenschap, (b) Amerikanen en (c) alle mensen op de wereld. Op een schaal van 1 (niet verbonden) tot 5 (zeer verbonden) blijken Amerikanen zich dan een half punt minder verbonden te voelen dan het gemiddelde van die twee andere groepen. Ook als je dat dus in het wilde weg vraagt, zonder enige context van collectieve rampspoed, is er dus zeker een behoorlijke mate waarin we ons als wereldburgers met elkaar verbonden kunnen voelen.

Naast collectieve rampspoed blijkt ook het vanuit de ruimte de aarde aanschouwen een sterk gevoel van verbondenheid met de gehele wereldbevolking op te wekken. Denk aan maanreiziger Edgar Mitchell, van wie deze uitspraak is opgetekend:

“You develop an instant global consciousness, a people orientation, an intense dissatisfaction with the state of the world, and a compulsion to do something about it. From out there on the moon, international politics look so petty. You want to grab a politician by the scruff of the neck and drag him a quarter of a million miles out and say, ‘Look at that, you son of a bitch.”

zondag 3 mei 2020

Zondagochtendmuziek - Angela Hewitt in Lockdown No.10: Adagio from Suite No. 2 in F major by G...

Van Angela Hewitt krijg je niet snel genoeg. In lockdown in haar Londense flat stuurt ze bijna dagelijks muziek de wereld in. Eergisteren was dat het Adagio uit de Suite nr. 2 van Händel.

Noten die uitnodigen tot reflectie. En een tijd voor reflectie is het.