zondag 29 december 2019

Zondagochtendmuziek - Van Bree: Allegro voor vier strijkkwartetten - Janine Jansen - Internati...

Het openingsconcert van het Janine Jansen Internationaal Kamermuziekfestival 2019 in Utrecht opende vrijdagavond met het Allegro voor vier strijkkwartetten van Johannes Gerardus van Bree (1801 - 1857).

Daarmee zijn we wat Nederlandse componisten betreft een eeuw eerder in de geschiedenis beland dan bij Rosy Wertheim, die in de vorige zondagochtendmuziek voorbij kwam. Van Bree was een van de prominentste Nederlandse componisten van de eerste helft van de negentiende eeuw. Geboren in Amsterdam bracht hij een groot deel van zijn jeugd door in Leeuwarden, waar hij zijn vader bijstond als pianostemmer en begeleider van danslessen. En waar hij muziekleraar was van de kinderen van baron Carel Æmilius Els Collot d'Escury te Minnertsga.

Teruggekeerd in Amsterdam werd hij daar een belangrijk man in het muziekleven. Volgens Wikipedia, waar ik me op baseer, was zijn muziek in zijn tijd nationaal en internationaal bekend, maar heeft het meeste ervan de tand des tijds niet doorstaan.

Dat laatste kan zo zijn, maar vaak keert de waardering voor muziek die eerder was afgeschreven later toch weer terug. Denk aan de opera's van Händel en de symfonieën van Beethoven. En natuurlijk aan alle muziek van Johan Sebastian Bach, die in de negentiende eeuw door Mendelssohn aan de vergetelheid werd ontrukt. Luister hier eens naar Van Bree's Szene für Horn und Orchester, uitgevoerd door Ab Koster en het Noord Nederlands Symfonie Orkest onder leiding van Jürgen Kussmaul.

Maar Van Bree is het bekendst gebleven door dat Allegro voor vier strijkkwartetten. Zo bekend dat ik, hoewel geen muziekkenner, van het bestaan wist en het verschillende keren heb horen uitvoeren. Meestal als radioluisteraar, maar ik heb ook een vage herinnering aan een live uitvoering. Wikipedia noemt het "curieus". Maar dat zal vanwege de bezetting zijn. Want het is gewoon boeiende muziek.

Hier is die uitvoering van vrijdagavond door Janine Jansen and Friends. Een mooi citaat van haar uit dit recente interview in Trouw, dat ook sociaalwetenschappelijk interessant is (denk aan het bericht Kunnen we nog wel onszelf zijn? In een toestand van sociale vluchtigheid is voor authenticiteit zelf-compassie nodig):
Als ik op het podium ben, kan ik altijd mezelf zijn en me van mijn breekbaarste kant laten zien. Er is totaal geen remming. De Janine op het podium vormt een contrast met mijn ik in het dagelijks leven. Die vraagt zich vaker af: wat vindt de ander van mij? Ik denk dat ik daarom musiceren zo geweldig vind, daar bestaat de vraag ‘hoe kom ik over?’ niet, het ‘ik’ is van geen belang, alleen de muziek.

dinsdag 17 december 2019

Over waar Boulding en Friedman in 1965 hun mens- en maatschappijvisies vandaan haalden

In de discussie tussen Kenneth Boulding en Milton Friedman op 6 mei 1965 in Chicago (zie hier het vorige bericht) ging het om twee visies op hoe de maatschappij in elkaar steekt en hoe verbeteringen mogelijk zijn. Friedmans visie is die van de neoliberale econoom (door Boulding aangeduid met libertarianism) en Bouldings visie is die van de econoom die inziet dat het in de maatschappij om meer draait en om meer behoort te draaien dan alleen de markt.

Friedman propageert een maatschappij waarin het domein van de markt de bron is van welvaart en waarin dat domein van de vrijwillige transacties (ruil) dus zoveel mogelijk moet worden uitgebreid. Er is weliswaar een ander domein, maar dat is beperkt tot de kring van naasten die mensen om zich heen hebben. En dat kunnen we volgens deze visie buiten beschouwing laten. (Later begonnen economen, onder aanvoering van Gary Becker, die in Chicago hoogleraar werd in de economie en de sociologie, zich ook met dat domein van naasten bezig te houden.)

Boulding stelt daar tegenover dat er in de maatschappij drie ordeningsprincipes zijn en behoren te zijn: naast de markt het principe van de bedreiging en het principe van de integratie. Met dien verstande dat er een gewenste maatschappelijke ordening bestaat die inhoudt dat bedreiging en markt zijn ingekaderd en begrensd door het integratieprincipe.

Bedreiging (dwang) draagt alleen dan bij aan de gewenste maatschappelijke ordening als hij legitiem is, dat wil zeggen als hij gedrag sanctioneert dat in strijd is met het integratieprincipe (kwaadaardigheid, bedrog, uitbuiting, onderdrukking).

En de markt kan alleen een gewenste bijdrage leveren in een atmosfeer van vertrouwen, respect en gelijkheid. Als die gelijkheid er onvoldoende is, dan hebben we niet meer te maken met ruil tussen gelijken, maar met onderdrukking en uitbuiting. Het domein van de markt hoort dus begrensd te zijn door zoveel gelijkheid dat uitbuiting en onderdrukking worden voorkomen.

Wat kun je, na deze recapitulatie van het voorgaande, zeggen over waar Friedman en Boulding hun maatschappijvisies vandaan halen?

In grote lijnen is die visie van Friedman de strikt economische, dat wil zeggen een uitvloeisel van de academisch-historische ontwikkeling van het vak economie als een zelfstandige, van andere sociale wetenschappen afgegrensde, discipline.

Een vak dus dat je kunt bestuderen en beoefenen zonder je te hoeven verdiepen in andere sociale wetenschappen, zoals de sociologie, de culturele antropologie en de psychologie. Een opvatting die je misschien in zijn extreemste vorm tegenkomt in het werk van Friedrich Hayek (1899 - 1992), die de spontane orde van de markt zag als de historische overwinning van de Great Society op het "tribalisme" van vroeger tijden. Een maatschappij dus waarin er wel een overheid en een rechtssysteem bestaan, maar uitsluitend ten dienste van de spontane werking van de markt.

In vergelijking daarmee heeft Boulding, hoewel econoom, een breder zicht op de maatschappij en daarmee een breder mensbeeld. Dat bracht hem ertoe om naast dat ordeningsprincipe van de markt ook de principes van bedreiging (dwang) en integratie te onderkennen.

Ik wees al op de overeenstemming tussen die laatste twee en de op dit blog onderscheiden patronen van de statuscompetitie en het gemeenschapsgedrag. En we hebben gezien dat het sociaalwetenschappelijk onderzoek nogal wat empirische aanwijzingen verschaft voor het bestaan van die twee patronen en dus voor de ambivalente menselijke sociale natuur.

Maar Boulding voerde die discussie met Friedman in 1965, toen dat sociaalwetenschappelijke onderzoek er nog niet was en er ook nog maar weinig bekend was over de evolutionaire achtergrond van de menselijke sociale natuur. Hij kon dus ook zonder kennis van de latere ontwikkelingen en kennelijk op grond van zijn persoonlijke ervaringen met mensen en met de maatschappij waarin hij opgroeide tot dat inzicht komen dat statuscompetitie (bedreiging/dwang) en gemeenschapsgedrag (integratie) tot het menselijk gedragsrepertoire behoren en dat dat is terug te zien in hoe de maatschappij in elkaar steekt.

Gewone, alledaagse mensenkennis dus. En gewone, alledaagse maatschappijkennis. Vreemd is dat natuurlijk niet. Want er is natuurlijk altijd een zekere continuïteit tussen alledaagse en sociaalwetenschappelijke verklaringen. Wat me herinnerde aan wat ik daar al weer lang geleden over schreef: De wetenschappelijkheid en de alledaagsheid van sociologische verklaringen.

In een volgend bericht meer over de vraag wat Boulding in 1965 te melden had over wat zijn visie betekent voor hoe de maatschappij het beste zou kunnen worden ingericht. Zie Nu, in 2020, kun je wel zeggen dat het niet zo goed is afgelopen. We hadden beter naar Kenneth Boulding moeten luisteren

zondag 15 december 2019

Zondagochtendmuziek - Rosy Wertheim - String Quartet

Nu we, sinds vorige week met Theo Verbey, bij Nederlandse componisten zijn aanbeland, kunnen we ook wat teruggaan in de geschiedenis en uitkomen bij Rosy Wertheim (1888 - 1949). Lees hier haar levensbeschrijving.

Geboren in de welgestelde en bekende Amsterdamse familie Wertheim, ontwikkelde ze een sterke sociale bewogenheid. Naast haar werk aan het Amsterdams Muzieklyceum in de jaren 30 leidde ze het kinderkoor "Eilandenkinderen" en het vrouwenkoor van het Religieus Socialistisch Verbond. Lees hier Wat wil het religieus socialistisch verbond, met een mooi citaat van Willem Banning. Alleen naar het taalgebruik en bepaald niet naar de inhoud gedateerd.

Na in Parijs, Wenen en New York te hebben gewoond en gewerkt, keerde ze in 1937 terug naar Nederland, waar ze ondergedoken op verschillende adressen de oorlog overleefde. Haar muziek werd en wordt zo nu en dan nog uitgevoerd. De fluitiste Leonore Pameijer over die muziek:
Haar composities zijn nooit eenvoudig of eenduidig. Rosy Wertheim schreef gelaagde muziek, zocht diepte, op een manier die enigszins aan Brahms doet denken. Geen gebaren maar grote gestes. Zelfs in haar eenvoudigste liederen toont Wertheim een complexe gelaagdheid.
Ze schreef veel liederen en koormuziek. Maar ook dit mooie en intrigerende strijkkwartet, dat wat mij betreft best nog wat langer had mogen duren. Uitgevoerd door het Utrecht String Quartet.

donderdag 12 december 2019

Als je de markt zijn werk wilt laten doen zonder daarbij rekening te houden met de rol van statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag, dan loopt dat niet goed af.

Kenneth Boulding stelde in zijn discussie die hij voerde met Milton Friedman op 6 mei 1965 in Chicago tegenover Friedmans pleidooi voor ruil als maatschappelijk ordeningsprincipe twee andere principes, dat van de bedreiging - onderwerping en dat van de integratie. Lees hier het vorige bericht: Boulding in 1965: er is wel degelijk een maatschappij. En dus een collectieve uitdaging en opdracht.

Volgens het neoliberale idee dat Friedman propageerde, kun je de maatschappij, als je afziet van de relaties die mensen met hun naasten hebben, bestuderen als een systeem van vrijwillige ruiltransacties. En heb je bovendien als econoom de opdracht om uit te dragen dat het plaats vinden van zulke transacties zoveel mogelijk dient te worden bevorderd. Want elke vrijwillige ruil verhoogt per definite de welvaart. Dus moet de markt, als het geheel van zulke transacties zoveel mogelijk aan zichzelf worden overgelaten en moet er dus zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis zijn.

Naast de econoom als onderzoeker, die de maatschappij bestudeert, is er dus ook de econoom als ideoloog, die bepleit dat de overheid zo klein mogelijk moet zijn.

Je kunt je natuurlijk afvragen waar je zo een nogal verreikende stap, verklaren dat alles in de maatschappij, buiten die kring van naasten, draait om ruil en dat bovendien alle welvaart uit die ruil voortkomt, eigenlijk op baseert.

Maar die vraag parkeren we even en we kijken wat Boulding daartegen over stelde.

Boulding zegt dus naast ruil die twee andere ordeningsprincipes in de maatschappij te onderkennen. 

Volgens dat bedreiging - onderwerpingsprincipe eist de een onder (dreiging met) dwang iets van de ander op ("you had better do something nice for me or I shall do something nasty to you"). Dit principe is met de landbouwsamenlevingen de mensheidsgeschiedenis binnen gekomen, zoals in de vorm van slavernij. Ik wees al op de overeenkomst tussen het bedreiging - onderwerpingsprincipe en het statuscompetitiepatroon

Het is nu, zo zegt Boulding, bezig te vervagen ("in the process of passing away"). Daarmee zal hij gedoeld hebben op het proces van democratisering, opbouw van de verzorgingsstaat en van bestaanszekerheid en mensenrechten. Hetzelfde proces dat ik zag als de collectieve poging om de morele intuïties van het gemeenschapspatroon te institutionaliseren op het niveau van nationale staten, ja, zelfs de wereldbevolking.

Daarmee zijn we aangekomen bij zijn tweede ordeningsprincipe, dat van de integratie. Want de overeenkomst met het gemeenschapspatroon valt meteen op. Zijn integratieprincipe omschrijft Boulding als volgt:
It involves such things as status, identity, love, hate, benevolence, malevolence, legitimacy - the whole raft of social institutions which define roles in such a way that you do things because of what you are and because of what I am, that is, because of some kind of status or respect.
Ik geef toe, hier doemen complicaties op door het gebruik van termen als status, haat en kwaadaardigheid, die beter thuis hadden gehoord bij het bedreiging - onderwerpingsprincipe. Maar de rest van Bouldings betoog doet vermoeden dat hij hier oftewel wat onzorgvuldig is geweest oftewel niet helemaal consistent is.

Wat is nu het grote belang van het onderkennen van deze twee ordeningsprincipes naast het ruilprincipe? Waarom kunnen we niet volstaan met uitsluitend het ruilprincipe?

Het antwoord dat Boulding daarop geeft is boeiend en diepzinnig, zeker als je het vergelijkt met de toch wat platvloerse en oppervlakkige neoliberale omhelzing van dat ruilprincipe als alleenzaligmakend. Want zo zegt Boulding het grote belang van het integratieprincipe is dat het het onmisbare kader vormt waarbinnen de andere twee alleen maar goed kunnen opereren.

Ruil is immers alleen mogelijk als er voldoende vertrouwen is: "Exchange can take place only if there is an atmosphere of trust, confidence, respect and, indeed, equality. Exchange is an extraordinarily equalitarian institution in the sense that in exchange the two parties look eye to eye."

Waarmee Boulding er op wijst dat een markt die zich niet meer afspeelt binnen de (integrerende) grenzen van voldoende gelijkheid niet meer goed zal functioneren. En dat mag je wel een diep inzicht noemen, nu je in 2019 inzicht hebt in de negatieve gevolgen van de sterk toegenomen ongelijkheid. Een inzicht dat gemakkelijk doet vermoeden dat het kapitalisme op zijn laatste benen loopt.

En daarnaast zijn bedreiging en dwang ineffectief om als als ordening te kunnen functioneren als ze niet zijn ingekaderd in het integratieprincipe. Ze kunnen alleen, als ordening, werken als er een legitiem doel wordt gediend. Dus als het gebruik ervan voldoende wordt geaccepteerd.

Anders gezegd, dwang kan onderdeel zijn van het gemeenschapspatroon. En is dan legitiem. Denk aan het elkaar bij de les houden in het proces van zelforganisatie En denk aan de bereidheid van mensen om in een publieke goed-dilemma sancties uit te delen aan profiteurs.

Met dat laatste worden we er overigens op geattendeerd dat er twee verschillende soorten dwang bestaan, de kwaadaardige dwang als onderdeel van het statuscompetitiepatroon, en de gelegitimeerde dwang als onderdeel van het gemeenschapspatroon.

Maar dat wisten we al. Denk ook aan het betoog van Richard Wrangham over sociale sanctionering als noodzakelijk element van de menselijke zelf-domesticatie. Het gemeenschapspatroon kan niet blijvend bestaan als niet het statuscompetitiepatroon in de persoon zelf en zo nodig tussen personen wordt onderdrukt.

Samengevat wijst Boulding er dus op dat de politieke zwakheid van het neoliberalisme bestaat uit het onvermogen
to recognize explicitly that exchange is only one of the organizers of social life and that, if it is to operate successfully, it must operate in a setting in which both the threat system and the integrative system are realistically taken into account.
In mijn woorden: als je de markt zijn werk wilt laten doen zonder daarbij rekening te houden met de rol van statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag, dan loopt dat niet goed af.

In volgende bericht meer over wat Boulding te melden heeft over wat dat zoal maatschappelijk impliceert.

En ook over die vraag wat er eigenlijk voor nodig is om verantwoord tot een stellingname te komen over wat de ordeningsprincipes van de menselijke samenleving zijn. Zie Over waar Boulding en Friedman in 1965 hun mens- en maatschappijvisies vandaan haalden.

dinsdag 10 december 2019

Boulding in 1965: er is wel degelijk een maatschappij. En dus een collectieve uitdaging en opdracht

Kenneth Boulding opende zijn bijdrage aan het debat met Milton Friedman op 6 mei 1965 in Chicago zonder veel omhaal van woorden. Lees hier het vorige bericht, waarin dat debat werd geïntroduceerd.

Hij begint met te zeggen op zoek te gaan naar de grenzen van het libertarianisme, dat wil zeggen van het denken van Friedman. Daarbij gaat het hem vooral om de rol van ruil in de maatschappij. Want, zegt hij, vrijheid is een beetje een afleidingsmanoeuvre.

Dat laatste zal een reactie zijn geweest op het benadrukken van het belang van vrijheid door Friedman. We kennen de bijdrage van Friedman niet, maar hij zal het ongetwijfeld veel over vrijheid hebben gehad. Misschien heeft hij zelfs deze alinea (p. 2-3) uit het boek Free to Choose, dat hij later (1979) met zijn vrouw Rose Friedman zou schrijven, min of meer letterlijk uitgesproken:
Economic freedom is an essential requisite for political freedom. By enabling people to cooperate with one another without coercion or central direction, it reduces the area over which political power is exercised. In addition, by dispersing power, the free market provides an offset to whatever concentration of political power may arise. The combination of economic and political power in the same hands is a sure recipe for tyranny.
We herkennen hier het neoliberale wantrouwen tegen de democratische overheid. Die moet maar beter zo weinig mogelijk te zeggen hebben.

Maar Boulding zag dat dus als een afleidingsmanoeuvre (een red herring). Het gaat volgens hem om de rol van ruil, dat wil zeggen, van de uit vrije wil tot stand gekomen transactie tussen personen, waarbij alle transacties samengenomen de markt vormen. Dat is het ordeningsprincipe (organizer) waar het bij Friedman allemaal om draait.

Maar is dat het enige ordeningsprincipe? Volgens Friedman wel. Die stelling werd later (1987) door Margaret Thatcher verwoord als
there is no such thing as society. There are individual men and women and there are families. And no government can do anything except through people, and people must look after themselves first. It is our duty to look after ourselves and then, also, to look after our neighbours.
 Als iedereen maar voor zichzelf en zijn naasten opkomt, dan komt alles goed. Een algemeen belang waar we met zijn allen over kunnen beraadslagen en besluiten (democratie), dat moet je wantrouwen en zoveel mogelijk binnen de perken houden.

Daartegenover brengt Boulding naar voren dat er naast het ruilsysteem in onze samenleving twee andere ordeningsprincipes vallen te onderscheiden: het bedreigingssysteem en het integratiesysteem.

In het volgende bericht daarover meer, maar nu al valt op te merken dat hij met dat bedreigingssysteem doelt op wat op dit blog voortdurend langskomt als het statuscompetitiepatroon en het integratiesysteem als het gemeenschapspatroon.

Volgende keer meer over hoe Boulding die twee en hun relatie tot het ruilsysteem behandelt en over wat de implicaties daarvan zijn voor de politiek, voor de gezamenlijke vormgeving van de maatschappij waarin we nu eenmaal met elkaar leven.

Dat komt er op neer dat er wel degelijk een maatschappij is. En dus een collectieve uitdaging en opdracht.
Update. Lees nu het vervolgbericht: Als je de markt zijn werk wilt laten doen zonder daarbij rekening te houden met de rol van statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag, dan loopt dat niet goed af

zondag 8 december 2019

Zondagochtendmuziek - Theo Verbey - Pavane oubliée

De Nederlandse componist Theo Verbey is op 60-jarige leeftijd overleden. Hij is uit het leven gestapt. Lees het In Memoriam in Trouw. Op Radio 4 stonden Hans Haffmans en collega-componist Willem Jeths er enkele keren bij stil.

Ik kende zijn naam en had wel eens naar wat van hem geluisterd. Kan me niet herinneren zijn muziek live te hebben meegemaakt. Maar dat zou in de Zaterdagmatinee best wel eens gebeurd kunnen zijn.

Zijn muziek is intrigerend en werd, nadat hij een depressie had doorstaan, eleganter en impressionistischer. En er was internationale erkenning. Net gisteravond moet in Boston, Verenigde Staten, zijn hobokwartet ‘4 Preludes to infinity’ zijn uitgevoerd. Alles volgens dat In Memoriam.

Hier kun je bijna tien minuten luisteren naar zijn Pavane oubliée voor harp en orkest, uitgevoerd door Godelieve Schrama en het Nederlands Radio Kamer Orkest onder leiding van Micha Hamel. Prachtige, verstilde muziek.

En kijk ook eens dit mooie filmpje uit 2010 waarin hij bij hem thuis vertelt over zijn manier van componeren. "In het hele proces van eerste schetsen naar het laatste stadium toe, voltooiing van een partituur, moet je helder blijven denken." Dat heeft heel mooie muziek opgeleverd.


vrijdag 6 december 2019

Een persoonlijke ideeëngeschiedenis over sociologie en economie. En over een discussie in 1965 tussen Kenneth Boulding en Milton Friedman

Bij het (her-)lezen van het werk van Kenneth E. Boulding (zie het vorige bericht) viel mijn oog op het essay Economic libertarianism in zijn boek Beyond Economics. Essays on Society, Religion and Ethics (1970). Ik was het vergeten, maar ergens in de jaren tachtig moet ik dat essay als tentamenliteratuur hebben opgegeven, waarschijnlijk voor het keuzevak Het paradijs der sociologen, dat ik destijds een paar jaar gegeven heb. Waarschijnlijk, want noch zoeken op mijn harde schijf, noch zoeken in verschillende stapels papieren, leverde uitsluitsel op.

Hoe ouder je wordt, hoe meer geschiedenis om op terug te zien. En meestal met gemengde gevoelens, want als het goed is, ben je met de jaren wat wijzer geworden. Want de tijd waar we het over hebben, is die van de opkomst van het neoliberale denken in de economie en in de politiek. Milton Friedman kun je wel de invloedrijkste vertegenwoordiger noemen van dat denken. Zie nog eens het vorige bericht. In het vak economie kreeg dat de vorm van het afscheid van het Keynesiaanse denken en de groeiende populariteit, ja, dominantie, van de neoklassieke economie.

En ik was toen, als socioloog, onder de indruk van die neoklassieke economie. Het was een intellectueel bouwwerk waar mee vergeleken de sociologische theorie niet veel voorstelde. De onderste steen was die van de marginale analyse (een persoon, een goed), met daarbovenop achtereenvolgens de indifferentiecurvenanalyse (een persoon, twee goederen), de Edgeworth Box-analyse (twee personen, twee goederen) en de theorie van de markt (veel personen, veel goederen).

En dan had je daarnaast nog, alles met dezelfde "nutstheorie", de speltheorie, waarin het gaat om strategische gedrag, dus gedrag waarin personen proberen om met elkaars gedrag rekening te houden.

Het prestige en daarmee de invloed van die neoklassieke theorie en de speltheorie was groot, ook op het vak sociologie. Dat resulteerde er in dat een flink deel van de sociologen, waaronder ikzelf, in de ban raakten van de "rationele keuzetheorie". Dus van de poging om de Homo economicus ook als sociologisch mensbeeld toe te passen. Een uiting van "economisch imperialisme" werd dat wel genoemd.

Wat mij daarin aantrok, was niet alleen dat dit denken intellectueel meer voorstelde dan de theoretisch veel minder ontwikkelde sociologie, maar vooral ook dat er een welvaartstheorie op kon worden gebaseerd. Dat wil zeggen, een theorie die het mogelijk maakte om individuele en maatschappelijke verbeteringen vast te stellen en voor te stellen. Een toestand is beter als hij meer welvaart ("nut") verschaft. Wat voor het collectief kon worden geformuleerd met het Pareto-optimum: een toestand is beter als er tenminste een persoon op vooruitgaat en niemand er op achteruitgaat.

Maar ondanks dat ik daarvan onder de indruk was, had ik al wel het besef dat de sociologie, of algemener de sociale wetenschappen, niet zomaar die economische welvaartstheorie zouden kunnen overnemen. Want een echte empirische sociale wetenschap, die zich er rekenschap van geeft dat het sociale en maatschappelijke leven uit meer bestaat dan uit de markt, kan niet zonder empirisch onderbouwde aannames over de menselijke sociale natuur. En dus over wat mensen kunnen (hun gedrag) en willen (hun behoeften). Zie nog eens deel 1 van de reeks berichten over het maatschappelijk belang van de sociologie.

Een en ander leidt tot de gedachte dat de sociologie een eigen sociale welvaartstheorie nodig heeft. Zie om de gedachten te bepalen de berichten op dit blog achter het label sociale welvaart.

Ergens in de jaren zeventig of tachtig bracht mij dat op dat idee van, tongue in cheek, een paradijs der sociologen. Naar analogie van het paradijs der economen (efficiëntie, Pareto-optimaliteit) zou er ook een paradijs der sociologen moeten komen. Een bepaling van een maatschappelijke toestand die zo goed mogelijk tegemoetkomt aan wat mensen kunnen en willen en die zo richtinggevend kan zijn voor sociologische beleidsadvisering. Denk aan wat ik nu het gemeenschapsevenwicht noem.

Maar destijds was ik nog niet zover. ik dacht toen, laat ik er maar een keuzevak over aanbieden, dan dwing ik mezelf om er een poos systematisch over na te denken.

En om relevante en geschikte literatuur te zoeken om studenten te laten lezen. Zo kwam ik onder meer terecht bij het werk van Kenneth Boulding. Een econoom weliswaar, maar eentje die zich verzette tegen dat neoliberale marktdenken van Milton Friedman en anderen.

En precies daarom is dat essay waarmee ik dit bericht begon, Economic libertarianism, zo interessant. Want het is de de enigszins geredigeerde transcriptie van zijn mondelinge bijdrage aan de discussie die hij had met diezelfde Milton Friedman op 6 mei 1965 in Chicago, het hol van de neoliberale leeuw.

Achteraf zou je kunnen zeggen dat die discussie een historische betekenis had. Want we weten nu dat Friedman de meeste aanhang kreeg, maar ook dat we in 2019 tot de conclusie komen dat we misschien beter naar Kenneth Boulding hadden moeten luisteren.

In het volgende bericht meer daarover. Dit was een inleidende persoonlijke ideeëngeschiedenis.
Update. Lees hier het volgende bericht: Boulding in 1965: er is wel degelijk een maatschappij. En dus een collectieve uitdaging en opdracht.

woensdag 4 december 2019

Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding

We zitten misschien, en hopelijk, in de nadagen van de neoliberale golf die het politieke en economische denken heeft geteisterd. Onderdeel van die golf was dat zoveel mogelijk zaken in de samenleving door middel van het marktmechanisme zouden moeten worden geregeld. En onderdeel daar weer van was de richtlijn die voor ondernemingen moest gelden dat al het handelen gericht moest zijn op winstmaximalisatie ten behoeve van de aandeelhouders. Zoals bepleit door Milton Friedman in 1970: The Social Responsibility of Business Is to Increase Its Profits.

Het mensbeeld daarachter was dat van de Homo economicus, van de mens als rationeel handelend wezen dat zich laat leiden door zoiets als eigenbelang. Die dus niet "afgeleid wordt" door de natuurlijke neiging tot statuscompetitie en de schadelijke kanten daarvan (bedrog, vijandigheid, hebzucht, discriminatie), noch door de natuurlijke neiging tot gemeenschapsgedrag en de schadelijke kanten daarvan (nepotisme, patronage). Als iedereen zich maar rationeel door het eigenbelang zou laten leiden, dan zou dat wonderbaarlijke marktmechanisme er wel voor zorgen dat alles goed komt.

Dat we in de nadagen van dat denken zitten, blijkt eruit dat er pleidooien verschijnen voor een bredere belangenbehartiging door ondernemingen dan alleen die van de eigen aandeelhouders. Want we beginnen door te krijgen dat het met die weldadige werking van de markt nogal tegenvalt. En dat het beter zou zijn om van ondernemingen te verlangen dat ze met meer belangen rekening houden dan die van hun aandeelhouders. Dus ook met die van hun werknemers, hun leveranciers, hun omwonenden, het milieu en de planeet.

Zo was er in oktober dit opiniestuk in de New York Times: Marc Benioff: We Need a New Capitalism. The current system has led to profound inequality. To fix it, we need businesses and executives to value purpose alongside profit. En er is het rapport Principles for Purposeful Business van de British Academy.

Daar komt nu het pleidooi bij van Ard Jan Biemond, Henri Slob en Harry Commandeur dat deze week in ESB verscheen: De bedrijfseconoom moet mee met de tijdsgeest. Met daarin de gedachte dat het mensbeeld van de Homo economicus zou moeten worden vervangen door dat van de Homo dignus, waarin de intrinsieke waardigheid van de mens voorop staat.

Wat me opviel is dat Biemond, Slob en Commandeur zich onder meer ook baseren op het werk van Kenneth Boulding (1910 - 1993). Dat is niet alleen heel terecht, maar het stemt ook tot nadenken over "hoe het allemaal gekomen is".

Want Boulding bepleitte zo rond 1970, toen Milton Friedman zoveel invloed begon te krijgen, een heel andere visie op de economie en op de onderneming. Ik trok even de twee boekje uit de kast die ik eind jaren 70 kocht: Beyond Economics. Essays on Society, Religion and Ethics (1970) en The Economy of Love and Fear (1973). Die nu inderdaad weer heel actueel zijn, of beter, steeds actueel en belangrijk zijn geweest. Alleen: iedereen die er toe deed, liep achter Friedman aan.

Ik ben begonnen er weer in te lezen en te herlezen. Met dank aan Biemond, Slob en Commandeur. En ik kom er in een of meer volgende berichten op terug.
Update. Zie nu het vervolgbericht: Een persoonlijke ideeëngeschiedenis over sociologie en economie. En over een discussie in 1965 tussen Kenneth Boulding en Milton Friedman

maandag 2 december 2019

Door het volgen van de natuurlijke neiging tot zorgverlening leven mensen langer - nieuwe aanwijzingen

Naast de menselijke neiging tot statuscompetitie is er ook de daaraan tegengestelde natuurlijke neiging tot zorgverlening, tot pro-sociaal gedrag. Die laatste neiging lijkt zich te hebben ontwikkeld als een uitbreiding van de zoogdierlijke zorg voor het eigen nageslacht tot ook niet-verwanten. Zie Draait alles om vertrouwdheid?

Dat het om een natuurlijke neiging tot zorgverlening gaat, wil niet zeggen dat hij onvoorwaardelijk is. Mensen zijn immers ook toegerust met die evenzeer natuurlijke neiging tot statuscompetitie. En de combinatie van die twee houdt in dat er daaraan gekoppeld een vermogen is om te bepalen wanneer zorgverlening gepast is, namelijk in een veilige omgeving waarin dus ook anderen bereid zijn tot het verlenen van zorg, en wanneer statuscompetitie noodzakelijk is, namelijk in een onveilige omgeving waarin dus ook anderen tot statuscompetitie geneigd zijn.

In het eerste geval hebben we te maken met de toestand van het gemeenschapsevenwicht en in het tweede geval met de toestand van het statuscompetitie-evenwicht. En we zagen de aanwijzingen die doen vermoeden dat het gemeenschapsevenwicht een hoger welzijn verschaft dan het statuscompetitie-evenwicht. Zie Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? En over wat de Dual Mode-theorie te bieden heeft - deel 3.

Een en ander suggereert dat als mensen zorg verlenen dat dat positieve uitwerkingen heeft op welzijn en zelfs gezondheid. In lijn met het inzicht dat het gunstig is om natuurlijk gedrag te kunnen uitvoeren. Waarbij dus de veronderstelling is dat mensen die zorg vooral of zelfs alleen verlenen als de sociale omgeving daarvoor geschikt is.

En inderdaad is er het vele onderzoek waaruit blijkt dat het verlenen van zorg, het helpen van anderen, positieve gezondheidseffecten heeft. Zie Zijn mensen van nature zorgverleners? Waarom voor een ander zorgen goed voor je isNaast het ontvangen van steun is het geven van steun goed voor je en Geld schenken verlaagt hoge bloeddruk.

Er is nu de nieuwe studie Caregiving within and beyond the family is associated with lower mortality for the caregiver: A prospective study die met de data van de Berlin Aging Study laat zien dat de mortaliteit onder grootouders die voor hun kleinkinderen zorgden, onder ouders die voor hun volwassen kinderen zorgden en onder kinderloze ouderen die voor anderen in hun netwerk zorgden, lager was dan onder niet-zorgverlenende ouderen.

Anders gezegd, degenen die zorg verleenden leefden langer dan degenen die dat niet deden. Er werd gecontroleerd voor een serie relevante variabelen, zoals de gezondheidstoestand bij de aanvang van het onderzoek, leeftijd, geslacht, inkomen, aantal (klein-)kinderen en de afstand tot de woonplaats van de (klein-)kinderen.

Het verschil kan er dus ook mee te maken hebben gehad dat degenen die zorg verleenden meer een sociale omgeving om zich heen hadden met anderen die zorg verleenden.

zondag 1 december 2019

Zondagochtendmuziek - VOCES8: Magnificat Primi Toni - Giovanni Pierluigi da Palestrina

Twee eeuwen eerder dan Von Biber in München was er in Rome Giovanni Pierluigi da Palestrina (ca. 1525 - 1594). Hoewel zijn kerkelijke muziek tijdens zijn leven ook al in Europa bekendheid genoot, kwam zijn muziek vooral in de negentiende eeuw weer in de belangstelling.

Dit is maar een kort fragment, het Magnificat Primi Toni, uitgevoerd door VOCES8. Het blijft intrigeren dat muziek van vele eeuwen geleden, die integraal onderdeel was van een samenleving waarvan we ons nauwelijks nog kunnen voorstellen hoe het geweest moet zijn om er in op te groeien, ons nog steeds zo kan raken. En die dus nog veel wordt uitgevoerd.

Als je op YouTube blijft luisteren, dan ga je naadloos over naar uitvoeringen door hetzelfde koor van meer eigentijdse muziek. Eeuwen zijn te overbruggen.

VOCES8 toert de hele wereld rond en is tot eind volgend jaar volgeboekt. Maar geen optredens in Nederland.