donderdag 25 juni 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 13

Als je je aanhoudend of terugkerend onveilig voelt, loop je het gevaar daar met psychologische starheid - starheid in waarnemen en denken - op te reageren en daardoor een angststoornis, een depressie of een andere psychische aandoening te ontwikkelen. Zie hier het vorige bericht in deze reeks.

Die starheid bestaat eruit dat we de negatieve gedachten en gevoelens die we door die onveiligheid hebben, proberen te vermijden en te bestrijden. We piekeren, maken ons zorgen en zijn voortdurend voorbereid op nieuwe gevaren. En we proberen om afleiding te vinden, zoals door hard te werken of onophoudelijk druk in de weer te zijn, om maar te voorkomen dat de pijn en de angst, of de herinneringen daaraan, ons overvallen en overweldigen. Steven C. Hayes noemt dit onze Innerlijke Dictator.

Dat wij te maken kunnen hebben met die Innerlijke Dictator ligt er aan dat wij in staat zijn om taal te leren. Want het leren van taal behelst het leren leggen van relaties en het kunnen denken in relaties. Dat verwijst naar een omvangrijke lijn van onderzoek onder het trefwoord Relational Frame Theory, waarvan ik deze samenvatting vond: An introduction to Relational Frame Theory: Basics and Applications. Maar mijn ervaring is dat het goed doorgronden daarvan een behoorlijke investering vraagt. Gelukkig zijn er ook eenvoudiger samenvattingen (for dummies), zoals deze: What is Relational Frame Theory? A Psychologist Explains

Relaties leggen en denken in relaties kunnen we doordat we niet alleen in staat zijn tot associëren (klassieke conditionering; de hond van Pavlov die een belletje associeert met eten), maar ook tot het leggen van het omgekeerde verband (bij eten denken aan dat belletje). En precies daaruit bestaat het leren van taal. Niet alleen leren babies het woord mamma te associëren met een bepaalde persoon, maar ook komt het woord mamma spontaan bij hen op als die persoon er is. Daarmee is dus een relatie tussen een woord en een persoon gelegd.

Die vaardigheid is volgens Hayes uniek menselijk. Je kunt een chimpansee leren om een abstract symbool aan te wijzen als hij een sinaasappel ziet, maar als je hem dat symbool laat zien dan is hij niet in staat om een sinaasappel op een fruitschaal aan te wijzen.

Taal leren is dus niet woorden leren associëren met iets in de werkelijkheid, maar het leren leggen van relaties. En als je dat een keer kunt, "dingen" met elkaar in verband brengen, dan gaat het heel snel. Als je relaties 'verwacht", kun je per dag honderden nieuwe woorden leren. En je kunt die woorden met elkaar in verband brengen, dus zinnen maken. Zo ontstaat het taalvermogen. En het vermogen om in taal, in symbolen, te denken. En daarmee ons voorstellingsvermogen oftewel het vermogen om abstract te denken.

Met het leren van taal bouw je een steeds complexer wordend netwerk van relaties op, niet alleen tussen woorden (symbolen) en dingen, personen of gebeurtenissen, maar ook tussen de gedachten die je hebt. En die gedachten kunnen een heel reële betekenis krijgen, doordat ze de "concreetheid" van woorden en zinnen aannemen. We kunnen ons immers moeilijk voorstellen wat denken zonder taal is.

Hayes (p. 71):

with relational thinking, we can connect things that have no physical relation to one another and don't appear together in time and place. Not only can we, but we constantly do, and the connections become extremely complex.

Onderdeel van dat proces is dat we ook onszelf een plaats geven in dat web van relaties. Dat wil zeggen, het besef van onszelf oftewel ons zelfbewustzijn. Want dan gaat het om de relatie tussen de waarnemer en het waargenomene. Kinderen leren dat "hier" gebonden is aan de positie die de spreker inneemt en dat "hier" voor de ander "daar" is. Zelfbewustzijn is daarmee ook meteen het vermogen in om je in een ander te verplaatsen en van daaruit naar de wereld en naar jezelf te kijken.

Dat zou er op wijzen dat het ontstaan van zelfbewustzijn niet alleen sociale interactie vereist, maar dat taalontwikkeling daar een essentieel onderdeel van is. En dat ligt eigenlijk voor de hand, maar had ik mij nog niet gerealiseerd. Zie hier mijn eerdere berichten over zelfbewustzijn.

Daarmee is de grondslag gelegd voor de ontwikkeling van het verhaal of de verhalen over jouzelf en de relaties met anderen. Hayes (p. 73-74):

perspective-taking also supports storytelling about ourselves that is more content-based and evaluative, and that part is hard to put on a leash. With the rise of our verbal problem-solving ability, the Dictator Within is born,(...). As we begin to create our story of who we are, for example, we also start to compare ourselves to others, and to social ideals of who we should be. Thus the unfortunate side effect of the same cognitive skills that allow a sense of ourselves as conscious human beings is that we often soon become self-critical, or excessively seek to be attended to, to be important or notable based on the specialness of our self-stories. We have begun to fashion the conceptualized self, and this imagined self often takes on the illusion of being our "real" self. We begin to become the content of our stories, and the Dictator comes fully into power.

The problem is not the presence of a self-story; we all need one. But when we disappear into this ongoing storytelling - when we fuse with the story - all sorts of mental health and life-satisfaction challenges follow.

Kortom, relaties, taal, zelfbewustzijn, je kunnen verplaatsen in anderen en naar jezelf kijken, en zo een verhaal over jezelf maken, waarin je het goed kunt doen, maar ook kunt tekortschieten. 

Met al die ingrediënten ben je terechtgekomen in een maatschappij waarin het niet gegarandeerd is dat anderen zich altijd om je bekommeren. Waarin je buiten dat kleine eilandje van het gezin waarin je opgroeit, een plaats moet zien te verwerven. Moet leren om te gaan met de uitdagingen van eenzaamheid en statuscompetitie. Dus met de uitdagingen van sociale onveiligheid.

En daar ligt het gevaar van die psychologische starheid op de loer. Meer daarover in volgende berichten. Hier het volgende bericht.

dinsdag 23 juni 2020

Over starheid in het denken als wapen tegen angst en onveiligheid - Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 12

Dat zoveel mensen op tenminste enig moment in hun leven lijden aan een psychische aandoening, heeft er mee te maken dat het ervaren van "psychologische en fysieke onveiligheid" (Caspi en Moffitt) in de maatschappij waarin wij leven een normaal verschijnsel is geworden. Zie hier het vorige bericht in deze reeks. 

Op dit blog zijn aanwijzingen langsgekomen dat die onveiligheidservaringen eruit voortkomen dat mensen vaker dan incidenteel geconfronteerd worden met de uitdagingen van statuscompetitie en eenzaamheid. Dat verhoogt de kans op de ontwikkeling van chronische stress oftewel de allostatische overbelasting type II, die lichamelijke processen ontregelt die in een normale toestand beschermend zouden werken. Zoals andere diersoorten zijn wij er op ingesteld om adequaat, maar uiteraard zonder garantie op succes, te reageren op acuut gevaar met een vechten-of-vluchten reactie (Type I allostatische belasting). Maar met een aanhoudende of vaak terugkerende ervaring van onveiligheid kunnen we slecht uit de voeten.

In termen van de polyvagaaltheorie van Stephen W. Porges is er de ervaring van veiligheid nodig om ons sociale betrokkenheidssysteem te activeren, waarmee we ons openstellen voor anderen en bovendien voor het opdoen van nieuwe ervaringen (exploratie). Die toestand waarin we veiligheid ervaren is de toestand waarin we floreren en gedijen. Waarin we niet alleen geen last hebben van een psychische aandoening, maar integendeel juist een gevoel van vervulling hebben, ons kalm en vreedzaam voelen, het gevoel hebben dat wat we doen waardevol is en waarin we ons energiek voelen. Een toestand zonder de uitdagingen van (de kans op) eenzaamheid en/of statuscompetitie, in de evolutionaire psychiatrie van Steven en Price de twee hoofdoorzaken van psychische aandoeningen

Wat betekent het nu om als persoon die ervaring van veiligheid te missen en in mindere of meerdere mate te lijden aan een psychische aandoening? Dus om je aanhoudend of terugkerend onveilig te voelen? 

Volgens Steven C. Hayes, die ik al noemde als de auteur van The Liberated Mind, zijn we er niet op ingesteld om goed met aanhoudende of terugkerende onveiligheid om te gaan, omdat we de neiging hebben te vervallen in wat hij psychologische starheid noemt (p. 7):

We fall into patterns of psychological rigidity, where we try to run from or fight off the mental challenges we face, and we disappear into rumination, worry, distraction, self-stimulation, work without end, or other forms of mindlessness, all in the attempt to evade the pain we're feeling.

Psychological rigidity is at its core an attempt to avoid negatieve thoughts and feelings caused by difficult experiences, both when they occur and in our memory of them.

Die psychologisch starheid maakt ons ontvankelijk voor het ontwikkelen van een angststoornis of depressie of van een van de andere psychische aandoeningen. Denk weer even terug aan Caspi en Moffitt, die de p-factor die gemeenschappelijk is aan alle psychische aandoeningen omschrijven als problemen met aandacht en cognitieve controle, in het bijzonder met het registreren en verwerken van informatie. Informatie van buitenaf, maar ook informatie over de eigen gedachten en emoties.

Door die starheid in ons waarnemen en denken proberen we angstvallig (!) te vermijden pijn en angst te ervaren, waardoor we het, paradoxaal, ook moeilijker gaan vinden om ons gelukkig te voelen. Want, o jee, op een moment van geluk kan snel een bittere teleurstelling volgen. Dan maar liever gevoelloos. 

Bovendien maak je het door steeds maar te proberen om je af te sluiten van je negatieve emoties moeilijker om van je gevoelens te leren. Je komt vreemd te staan tegenover je eigen gevoelswereld (p.8):

This is the most hidden and most horrible cost of psychological rigidity: as you fight, and run, and hide from your insides, you become distant form your own history, your own motivation, and your own caring.

Wat natuurlijk de vraag oproept hoe het komt dat mensen zo geneigd zijn tot die starheid in het denken. 

Hayes denkt dat het te maken heeft met de uniek-menselijke vermogens tot het leren van taal en van het ontwikkelen van zelfbewustzijn. Vermogens die ons natuurlijk ver hebben gebracht, maar die ook met psychologische kosten gepaard zijn gegaan. Daar valt zoveel over te zeggen, dat ik er in een volgend bericht op terugkom. Hier het volgende bericht.

zondag 21 juni 2020

Zondagochtendmuziek - Jerusalem Quartet plays Shostakovich String Quartet No. 15 in E-flat Min...

Ga vooral naar het Online festival Oude Muziek Utrecht. Als je je aanmeldt, kun je genieten van de uitgebreide videocatalogus. Ik kwam terecht bij de uitvoering door het Borodin Quartet van het vijftiende en laatste strijkkwartet van Dimitri Shostakovitch (1906 - 1975). Hij componeerde het een jaar voor zijn dood, tijdens een verblijf van twee weken in een herstellingsoord in Moskou.

Like most of the composer's late works, it is an introspective meditation on mortality. It is also one of the composer's bleakest and most profoundly introspective creations. The quartet consists of only slow movements which all carry a title (Elegy, Serenade, Intermezzo, Nocturne, Funeral March and Epilogue).

Omdat ik die pagina hier niet kan invoeren, hier de uitvoering door het niet minder geniale Jerusalem Quartet.

Muziek die wel heel erg de diepte in gaat. Laat het aan je voorbijgaan als je er niet voor in de stemming bent. Als ik het me goed herinner, vertelde Maarten 't Hart ooit dat hij niet goed naar Shostakovitch kan luisteren zonder daar depressief van te worden. Dan liever Prokofjef. 

Maar depressief worden hoeft natuurlijk niet. Muziek is er ook voor meditatie over sterfelijkheid.

vrijdag 19 juni 2020

Minder pesten door kleinere scholen en leeftijdsgemengde groepen

Voor de volgers van dit blog hieronder de tekst
van het artikel Sociale veiligheid op scholen, dat verscheen in de juni-aflevering van het tijdschrift Pip.Pedagogiek in Praktijk.

 

Sociale veiligheid op scholen

Henk de Vos

 

Kinderen brengen een groot deel van hun wakend leven door in de sociale context van de school. Dat houdt op de meeste scholen in dat ze samen met leeftijdgenoten groepsgewijs les krijgen. Scholen zijn over het algemeen zo groot dat kinderen de meeste van hun medeleerlingen bij de aanvang van het schooljaar niet of niet goed kennen. Die organisatie van het onderwijs is misschien vanuit onderwijstechnisch en economisch oogpunt efficiënt, maar de vraag is of die vanuit sociaal oogpunt kinderen wel het welzijn en het veiligheidsgevoel verschaft dat ze nodig hebben.

Een voorbeeld van sociale onveiligheid op scholen vormt het pesten. Het is immers veelzeggend dat scholen wettelijk verplicht zijn tot het uitvoeren van antipestprogramma’s en dat de minister van Onderwijs het nodig acht om tweejaarlijks de Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen te laten afnemen (Nelen et al., 2018). En dat er een Stichting School en Veiligheid bestaat, die een jaarlijkse Week tegen pesten organiseert. In en rondom scholen treden kennelijk sociale processen op die niet goed zijn voor kinderen.

Pesten en gepest worden door leerlingen is inderdaad een groot en hardnekkig probleem. Er zijn redenen om te denken dat het bijeenbrengen van leeftijdgenoten die elkaar nog niet goed kennen daarmee samenhangt.

 

Diepe littekens

 

Maar eerst over de omvang en de ernst van dat pestprobleem. Volgens het onderzoek van Loes Pouwels (2018) pest 9% van de leerlingen, doet 24% aan dat pesten mee en is 10% slachtoffer van pesten. Een overzicht van ander onderzoek meldt percentages tussen de 4 en 12% leerlingen die aanhoudend (ten minste twee jaar) worden gepest (Kaufman, 2020). Pesten kan leiden tot fysieke agressie en wapenbezit om je te kunnen verdedigen (Lu et al., 2018).

De negatieve gevolgen van pesten en gepest worden zijn bekend. Zij zijn vaak acuut en soms zo ernstig dat ze kinderen tot zelfdoding brengen. Er zijn echter ook aanwijzingen voor negatieve effecten op lange termijn. Zo vonden Wolke, Copeland, Angold en anderen (2013) het tussen het negende en zestiende jaar meer betrokken zijn geweest bij pesten een oorzaak is voor gezondheids- en sociale problemen als jongvolwassene. Gepest worden en terugpesten zijn stressvolle gebeurtenissen die diepe littekens nalaten.

Hoe valt te verklaren dat er op scholen zoveel pesten voorkomt? Hoe komt het dat het pestprobleem zo hardnekkig is dat antipestprogramma’s maar beperkt effect hebben (Orobio de Castro et al., 2018; Kaufman, 2020)? Werkt de wijze waarop we het onderwijsproces organiseren, leeftijdshomogene groepering in grotere scholen, de problemen in de hand? Liggen de oorzaken onder de oppervlakte van wat we als doodnormaal en vanzelfsprekend beschouwen?

 

Statuscompetitie

 

Om daar zicht op te krijgen is het nodig om ons te verdiepen in wat pesten eigenlijk is. Onderzoekster Kaufman ziet pesten als een natuurlijk groepsproces om status te bemachtigen (Truijens, 2020). In de context van de schoolklas neemt status de vorm aan van populariteit. Voor kinderen is het van groot belang om zich in die groep een plaats te verwerven. Die uitdaging is er aan het begin van de school, als de groepen worden samengesteld, en aan het begin van elk schooljaar, als groepen van samenstelling wijzigen. Als leerlingen elkaar nog niet zo goed kennen, weten ze niet wat ze aan elkaar hebben. Misschien zullen ze geaccepteerd worden en vrienden kunnen maken. Maar er dreigt ook het gevaar van sociale afwijzing en eenzaamheid.

Door die sociale onzekerheid proberen kinderen vaak om stoer en zelfbewust over te komen en zich sterker voor te doen dan ze zijn. Om maar te voorkomen dat anderen op je neerkijken en je als loser zien. Dat is dus inderdaad een strijd om status.

Onderzoek naar wat leerlingen op school nastreven, verschaft inzicht in de aard van die statuscompetitie. Aanvankelijk ging dat soort onderzoek merkwaardig genoeg alleen maar over de vraag of leerlingen wel genoeg gemotiveerd zijn om te presteren. Maar na verloop van tijd kregen onderzoekers er oog voor dat er zich in een groep leerlingen ook sociale processen afspelen. En dat leerlingen ook ‘sociale doelen’ hebben.

 

Statusdoelen en vriendschapsdoelen

 

Toen bleek dat er leerlingen zijn die duidelijk gericht zijn op populariteit en status binnen de groep. Degenen die meer zulke ‘statusdoelen’ aanhangen pesten meer, want pesten is een middel om populair te worden of te blijven. Als je groepen vergelijkt, dan blijkt dat groepen die intern meer verschillen in populariteitsscores, die dus meer een statushiërarchie vormen, ook de groepen zijn waar agressie en pesten meer voorkomen (Laninga-Wijnen et al., 2019).

Gelukkig zijn er ook veel leerlingen die niet die statusdoelen nastreven, maar juist ‘vriendschapsdoelen’. Zij zijn dus gericht op het maken en in stand houden van vriendschappen.

Sociaalwetenschappelijk gezien is dat de tegenstelling tussen statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag. Mensen beschikken over beide gedragspatronen en zijn in staat om van patroon te wisselen, zich aanpassend aan wat ze in hun sociale omgeving aantreffen (De Vos, 2004).

Als het statuscompetitiepatroon overheerst, dan worden anderen gezien als concurrenten in de strijd om status en als je dan die strijd niet aangaat, eindig je onderaan in de pikorde en wordt er op je neergekeken. Dat is een toestand van sociale onveiligheid. Daarentegen zijn mensen elkaar goedgezind als het gemeenschapspatroon overheerst. Er is onderlinge acceptatie, vriendschapsgedrag en sociale veiligheid.

Zonder gevolgen is dat niet, want met die ‘vriendschapsleerlingen’ gaat het in allerlei opzichten beter, kennelijk ook doordat ze elkaar opzoeken en beïnvloeden. Zij hebben dus inderdaad betere relaties met medeleerlingen, hebben meer zelfvertrouwen en zijn meer gericht op persoonlijke groei (Ryan & Shim, 2006). Zij creëren samen en onderling sociale veiligheid. Daartegenover gaat het nastreven van statusdoelen gepaard met de sociale onveiligheid van het pesten en gepest worden, leidend tot neurofysiologische stress (Li & Wright, 2014; Scheepers & Knight, 2020).

 

Gemeenschapsgedrag

 

Natuurlijk zouden we graag willen dat alle leerlingen ‘vriendschapsleerlingen’ zijn. En dat we scholen niet hoeven te monitoren op sociale veiligheid. Maar waarom is dat eigenlijk niet zo?

Bij de overgang naar het voortgezet onderwijs zien we dat leerlingen meer statusdoelen gaan aanhangen als ze het overeenkomstige gedrag meer in hun nieuwe omgeving waarnemen (Makara & Madjar, 2015). Dat wijst erop dat kinderen zowel het gemeenschapsgedrag als het statuscompetitiegedrag aantreffen, aanvankelijk nog niet weten waar ze aan toe zijn, maar gaandeweg zich aanpassen aan welk gedrag overheerst. Dat verklaart hoe het komt dat naar de ervaring van leraren groepen zo kunnen verschillen. De ene groep is ‘lastig’ door de voortdurende onderlinge statusstrijd en de andere groep is prettig om mee te werken door een ontspannen sociale sfeer waarin je elkaar accepteert.

Net zoals die strijd om status een ‘natuurlijk groepsproces’ is, is het tot stand komen van dat gemeenschapspatroon in een groep dat ook. Jonge kinderen leren dat gemeenschapspatroon als het goed is, en gelukkig is dat vaak zo, in de veilige vertrouwde schoot van het gezin. Een veilige, zorgzame sociale omgeving is precies de omgeving die dat zorgzame gedrag uitlokt. Daarmee komen de vele aanwijzingen overeen dat kinderen al heel vroeg (14-18 maanden) geneigd zijn om onbaatzuchtig te helpen (Warneken & Tomasello, 2011). Die natuurlijke neiging tot gemeenschapsgedrag is aanwezig en komt tot uiting doordat kinderen in het gezin overwegend met datzelfde gedrag in aanraking komen.

Als kinderen opgroeien wordt dat anders. Buiten het eigen gezin komen ze meer of minder abrupt een maatschappij binnen waarin ook statuscompetitiegedrag een grote plaats inneemt. Er is natuurlijk nog wel de veiligheid van dat gemeenschapspatroon, zoals binnen persoonlijke familie- en vriendschapsrelaties, maar er is daarnaast ook de statuscompetitie en de daaruit voortkomende ongelijkheid. Buiten het eigen gezin is er vooral de sociale onzekerheid.

Voor kinderen is de entree op school hun eerste concrete kennismaking daarmee. Een kennismaking dus met dat andere natuurlijke groepsproces, dat van de strijd om status. Het pestprobleem dat daarmee ontstaat, is slechts één onderdeel van de moeilijke overgang naar volwassenheid waarmee kinderen te maken hebben. We hebben immers een maatschappij met een omvangrijk beleidsterrein van jeugdzorg, jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugdreclassering. En met het verschijnsel van de angststoornissen, die op jongvolwassen leeftijd het meest voorkomen, maar zich vaak al tijdens de adolescentie ontwikkelen (Volksgezondheidenzorg.info).

 

Hoe het pestprobleem terug te dringen?

 

Het inzicht dat het gedragsrepertoire van leerlingen zowel uit het gemeenschapspatroon als het statuscompetitiepatroon bestaat, wijst de weg naar manieren om het pestprobleem terug te dringen. Die weg begint met te onderkennen onder welke voorwaarden het gemeenschapspatroon de kans krijgt om te worden aangesproken.

Die voorwaarden komen samen in de begrippen veiligheid en vertrouwdheid, waarbij vertrouwdheid als signaal werkt voor veiligheid. Dat verklaart de menselijke hang naar vertrouwdheid en onze beduchtheid voor het vreemde. Denk ook aan de fase van de angst voor vreemden die veel peuters en kleuters doormaken (Brooker et al., 2013) en die in ‘minder ontwikkelde’ samenlevingen afwezig is (Blaffer Hrdy, 2009).

Vandaar ook het sociaalwetenschappelijke inzicht dat aanvankelijke vooroordelen en vijandigheid tegenover vreemden verminderen naarmate er meer contact is geweest. Hoe meer contact, hoe meer vertrouwdheid en dus hoe meer gevoel van veiligheid (Al Ramiah & Hewstone, 2013). Net zo is er tijd nodig voor het ontwikkelen van vriendschappen (Hall, 2019).

Aan die voorwaarde van vertrouwdheid zou op scholen langs twee wegen meer kunnen worden voldaan. Je zou kunnen proberen te bereiken dat leerlingen elkaar al beter kennen als ze de school binnenkomen. Daarnaast zou je de groepen zo kunnen samenstellen dat ze wat meer overeenkomen met die veilige groep van het eigen gezin, namelijk door leeftijdsmenging.

 

Kleinere scholen

 

Wat die eerste weg betreft, moeten we bedenken dat scholen door de fuseringsgolf van de jaren negentig flink groter zijn geworden, basisscholen gemiddeld tweemaal zo groot en scholen voor voortgezet onderwijs gemiddeld driemaal zo groot (Smets, 2009). Een grotere school is niet alleen anoniemer op het niveau van de school, maar maakt de kans ook kleiner dat leerlingen elkaar op groepsniveau buiten de school al kennen. Een grotere school heeft immers een groter rekruteringsgebied en de contacten die kinderen al hebben zijn die van hun eigen buurt of dorp.

Die fuseringsgolf heeft misschien wel bijgedragen aan het ontstaan of ernstiger worden van het pestprobleem. Amerikaans onderzoek laat zien dat het splitsen van grote scholen niet alleen leidde tot betere schoolprestaties, maar ook tot sociale verbeteringen (Abdulkadiroğlu, Hu & Pathak, 2013). Uit Nederlands onderzoek blijkt ook dat je pesten kunt verminderen door ervoor te zorgen dat leerlingen elkaar beter kennen (Van den Berg, 2015). Het is weliswaar tegen het advies van de Onderwijsraad (2013) in, maar door weer te streven naar kleinere scholen zouden we leerlingen een veiliger sociale omgeving bieden.

 

Leeftijdsgemengde groepen

 

Het onderwijs valt ook zo te organiseren dat leerlingen meer leeftijdsheterogeen gegroepeerd worden. Verschillende leeftijden bij elkaar komt niet alleen meer overeen met de gezinssituatie, maar ook met de sociale omgeving waarin kinderen in die ‘minder ontwikkelde’ samenlevingen opgroeien. De natuurlijke neiging tot gemeenschapsgedrag wordt bij oudere kinderen aangesproken als jongere kinderen aanwezig zijn die hulp en ondersteuning kunnen gebruiken. Wat die jongere kinderen weer leert dat ze in een veilige omgeving zijn terechtgekomen. Zo kan sociale veiligheid groeien in een zichzelf versterkend proces.

Omdat sommige scholen, zoals de Jenaplanscholen, al werken met leeftijdsgemengde groepen, is het mogelijk om na te gaan of het klopt dat leeftijdsmenging bijdraagt tot sociale veiligheid. Onderzoek wijst daar inderdaad op. Zo blijkt dat kinderen in leeftijdsgemengde groepen behulpzamer zijn, zich minder eenzaam voelen en minder vaak agressief zijn. Ook blijkt dat ze beter presteren (McClellan & Kinsey, 1999). In zulke leeftijdsgemengde groepen blijken oudere leerlingen zich te ontfermen over jongere (Allen, 1989). Jongere leerlingen zoeken steun bij oudere en krijgen die ook.

Ten slotte blijkt uit het grootschalige Nederlandse onderzoek dat erop gericht was om de rol van leraren in het voorkomen van pesten te onderzoeken, dat pesten de helft minder voorkomt op Jenaplanscholen (Oldenburg, 2017). Dit suggereert dat het op alle scholen invoeren van leeftijdsmenging in één klap de noodzaak zou wegnemen van antipestprogramma’s en het monitoren van de sociale veiligheid.

We hebben in de loop van de tijd ons onderwijs zo vormgegeven dat we voor leerlingen een sociaal onveilige omgeving hebben doen ontstaan, met ernstige negatieve gevolgen die we onder ogen zouden moeten zien. Door terug te gaan naar kleinere scholen en door binnen de scholen te werken met leeftijdsgemengde groepen, zoals nu al op een deel van de scholen gebeurt, zouden we veel daaraan kunnen doen.

 

Literatuur

 

Abdulkadiroğlu, A., Hu, W. & Pathak, P.A. (2013). Small High Schools and Student Achievement: Lottery-Based Evidence from New York City. NBER Working Paper No. 19576.

 

Allen, J.P. (1989). Social impact of age mixing and age segregation in school; A context-sensitive investigation. Journal of Educational Psychology, 3; 408-416.

 

Al Ramiah, A. & Hewstone, M. (2013). Intergroup contact as a tool for reducing, resolving, and preventing intergroup conflict: Evidence, limitations, and potential. American Psychologist, 68: 527-542.

 

Berg, Y. van den (2015). Peers in proximity: New perspective on interpersonal processes in the classroom. Nijmegen.

 

Blaffer Hrdy, S. (2009). Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt. Amsterdam.

 

Brooker, R.J., Buss, K.A., Lemery-Chalfant, K. et al. (2013). The development of stranger fear in infancy and toddlerhood: normative development, individual differences, antecedents, and outcomes. Developmental Science, 16; 864-878.

 

Hall, J.A. (2019). How many hours does it take to make a friend? Journal of Social and Personal Relationships, 36: 1278-1296.

 

Kaufman, T.M.L. (2020). Toward tailored interventions: explaining, assessing, and preventing persistent victimization of bullying. Groningen.

 

Laninga-Wijnen, L., Harakeh, Z., Garandeau, C.F. et al. (2019). Classroom Popularity Hierarchy Predicts Prosocial and Aggressive Popularity Norms Across the School Year. Child Development, 90: e637-e653.

 

Li, Y. & Wright, M.F. (2014). Adolescents’ social status goals: relationships to social status insecurity, aggression, and prosocial behavior. Journal of Youth and Adolescence, 43; 146-160.

 

Lu, Y., Avellaneda, F., Torres, E.D. et al. (2018). Adolescent bullying and weapon carrying: A longitudinal investigation, Journal of Research on Adolescence, 30: 61-65.

 

Makara, K.A. & Madjar, N. (2015). The role of goal structures and peer climate in trajectories of social achievement goals during high school. Developmental Psychology, 51, 473-488.

 

McClellan, D.E. & Kinsey, S.J. (1999). Children’s social behavior in relation to participation in mixed-age or same-age classrooms. Early Childhood Research & Practice, 1 (https://ecrp.illinois.edu/v1n1/mcclellan.html).

 

Nelen, W., Wit, W. de, Golbach, M. et al. (2018). Sociale veiligheid in en rond scholen. Nijmegen.

 

Oldenburg, B. (2017). Bullying in schools. The role of teachers and classmates. Groningen.

 

Onderwijsraad (2013). Grenzen aan kleine scholen. Den Haag.

 

Orobio de Castro, B., Mulder S., Van der Ploeg, R. et al. (2018). Effectiviteit van kansrijke programma’s tegen pesten in de Nederlandse onderwijspraktijk. Den Haag (NRO).

 

Pouwels, l. (2018). The group process of bullying: Developmental, methodological, and social-cognitive perspectives. Nijmegen.

 

Ryan, A.M. & Shim, S.S. (2006). Social achievement goals: The nature and consequences of different orientations toward social competence. Personality and Social Psychology Bulletin. 32: 1246- 1263.

 

Scheepers, D. & Knight, E.L. (2020). Neuroendocrine and cardiovascular responses to shifting status. Current Opinion in Psychology, 33, 115-119.

 

Smets, P. (2009). Schaalgrootte in het onderwijs. In J.L.T. Blank (red.), Schaal op maat. Essays over schaalvergroting in zorg en onderwijs (pp. 51-62). Maastricht.

 

Truijens, A. (2020). Soms werken antipestprogramma’s, en soms maken ze het erger. Volkskrant 28-02-2020.

 

Volksgezondheidenzorg.info. Prevalentie angststoornissen in huisartsenpraktijk. https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/angststoornissen/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-angststoornissen-huisartsenpraktijk.

 

Vos, H. de (2004). Community and human social nature in contemporary society. Analyse & Kritik, 26: 7-29.

 

Warneken, F. & Tomasello, M. (2011). The roots of human altruism. British Journal of Psychology, 100: 455-471.

 

Wolke, D., Copeland, W.E., Angold, A. et al. (2013). Impact of bullying in childhood on adult health, wealth, crime, and social outcomes. Psychological Science, 24, 1958-1970.


donderdag 18 juni 2020

Boekentips - Laura Starink, Post uit Rusland, 1972 - 2020

Als onderbreking van de reeks berichten over Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving (hier het laatste bericht) en als eerste aflevering van de nieuwe "rubriek" Boekentips vandaag de aanbeveling om Post uit Rusland 1972 - 2020 van Laura Starink te lezen.

Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en als onderdeel daarvan de val van De Muur
in Berlijn in 1989 mag je denk ik wel de belangrijkste geopolitieke gebeurtenis noemen van de tweede helft van de vorige eeuw. 

Laura Starink heeft over die gebeurtenis, over wat eraan voorafging en over wat erop volgde, heel veel te vertellen.Veel daarvan is gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Als "politiek gesproken een onbeschreven blad" reisde ze in 1979 naar wat toen nog Leningrad heette (nu Sint-Petersburg) om daar Theaterwetenschap te studeren. In 1987 keerde ze terug naar Rusland als correspondent van NRC/Handelsblad, in de tijd van perestrojka en Gorbatsjov. 

En er waren reizen. Het boek begint met een bezoek in 2018 aan zomaar een Russisch dorp, Glazok, en sluit af met een winters bezoek aan datzelfde dorp in 2019. Uit de Proloog:

Rusland is voor mij het drama van de geschiedenis, de uitgestrektheid van de toendra en tajga, het contrast tussen de warmte in vriendschappen en het Siberische koudefront van de harde overheid, exuberantie naast slaafse onderworpenheid, de poëzie van de Russische taal tegenover het Orwelliaanse jargon van de machthebbers en nog veel meer. Saai is het nooit.

Post uit Rusland gaat over die eeuwige spanning tussen de vlast (de macht) en de burger. Natuurlijk kijk ik met een persoonlijke blik naar dat gevecht, en mijn sympathie ligt onveranderd bij de eenling.

Sociaalwetenschappelijk gezien is het een boeiend en leerzaam boek. Omdat het inderdaad gaat over de eenlingen die de strijd aangaan met de macht of op allerlei manieren ondanks die macht er het beste van proberen te maken. 

Wij zijn eraan gewend om in een behoorlijk functionerende democratie te leven. Hoe het is om het daarzonder te moeten doen, om met een strafrecht te maken te hebben dat ondergeschikt is aan de uitvoerende macht (de Partij in de Sovjet-Unie en het Poetinbewind nu), dat is niet zo gemakkelijk voorstelbaar. Maar door de persoonlijke verhalen die Laura Starink daarover vertelt, krijg je daar een indringend beeld van. Dat vlees en bloed geeft aan beschouwingen over de kansen van de democratie in de mensheidsgeschiedenis.

Lezen, dat boek. En koop het als het even kan bij de lokale boekhandel.

zondag 14 juni 2020

Zondagochtendmuziek - Billie Holiday-Strange fruit- HD

In 1930 werden in Marion, Indiana, twee Afro-Amerikanen opgehangen. Een lynchpartij, zoals die in het zuiden van de Verenigde Staten meer voorkwamen. Nu, in 2020, is het de Amerikaanse, gemillitariseerde politiemacht, die zulke wandaden begaat. 

Waarschijnlijk geïnspireerd door een foto van die lynchpartij in 1930 schreef een onderwijzer uit The Bronx, Abel Meeropol, onder het pseudoniem Lewis Allan, de tekst van Strange Fruit. dat door Billy Holliday voor het eerst gezongen werd in 1939, in Café Society, Sheridan Square, Greenwich Village, New York.

De mensheidsgeschiedenis is er een van de onophoudelijke strijd tussen gemeenschap (nu Black Lives Matter) en statuscompetitie (met racisme en fascisme als verschijningsvormen). Strange Fruit zal wel altijd actueel blijven.

donderdag 11 juni 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 11

Wat heeft al het voorgaande (zie hier het vorige bericht in deze reeks) nu te maken met die mismatch tussen aanleg en omgeving?

Welnu, die aanleg bestaat eruit dat we erop zijn voorbereid om op te groeien en ons leven door te brengen in een groep van vertrouwde anderen die elkaar bijstaan en met elkaar delen. Zoals elke diersoort zijn we er op gericht om veiligheid te zoeken en vertrouwdheid is, zolang er geen andere signalen zijn, de beste benadering van veiligheid. En voor een groepsdier is dat de vertrouwdheid van het netwerk van relaties.

Verreweg het grootste deel van de mensheidsgeschiedenis (naar schatting 95-98 procent) troffen we een omgeving aan die bij die aanleg paste. We waren voor onze overleving afhankelijk van samenwerken en delen en de onderlinge vertrouwdheid en de daarbij passende morele intuïties maakten dat mogelijk. Wat ook inhield dat we de enkelingen die op eigen gewin uit waren succesvol terechtwezen. En zo nodig uitstootten of in het uiterste geval zelfs om het leven brachten. Zo hielden we gezamenlijk het gemeenschapsevenwicht in stand, door de statuscompetitie te onderdrukken.

Maar in de recente mensheidsgeschiedenis is die omgeving waarin we opgroeien sterk veranderd. Het is niet toevallig dat we die veranderingen als revoluties beschrijven: de landbouwrevolutie, de industriële revolutie en de revolutie die we nu doormaken en waarvoor later nog wel een naam zal worden bedacht. Iedereen die in staat is afstand te nemen tot de eigen, persoonlijke geschiedenis en de tijd waarin hij of zij leeft en de gehele mensheidsgeschiedenis in ogenschouw neemt, kan niet anders dan onder de indruk raken van hoe ingrijpend die veranderingen waren. 

Wat de sociale omgeving betreft, gaat het dan om de toename van sociale vluchtigheid, samenhangend met de toename van het sociale isolement van gezinnen, en daardoor de toegenomen stress van confrontaties met eenzaamheid en statuscompetitie. Dat slaat op wat Caspi en Moffitt de fundamentele bedreiging van psychologische veiligheid noemen.

Met bovendien, afhankelijk van of je wel of niet in een democratische verzorgingsstaat leeft, de stress van grote economische ongelijkheid en daarmee van bestaansonzekerheid voor grote delen van de bevolking. Wat Caspi en Moffitt aanduiden als de fundamentele bedreiging van fysieke veiligheid. Merk op dat die twee samenhangen. Door sociale vluchtigheid neemt de motivatie voor statuscompetitie toe, die bovendien niet meer goed collectief kan worden onderdrukt, en die statuscompetitie loopt uit op ongelijkheid.

Opgroeien in die nieuwe sociale omgeving, met een aanleg die nog die oude sociale omgeving verwacht aan te treffen, creëert de mismatch waardoor zo veel mensen lijden aan een psychische aandoening. Of eigenlijk lijden aan de p-factor die aan al die aandoeningen gemeenschappelijk is, de problemen van "aandacht en cognitieve controle, in het bijzonder met het registreren en verwerken van informatie. Informatie van buitenaf, maar ook informatie over de eigen gedachten en emoties" (Caspi en Moffitt). 

Het gezin waarin we opgroeien, is gelukkig meestal nog die groep van vertrouwde anderen die elkaar bijstaan en met elkaar delen. Dat die bij onze aanleg aansluit, blijkt eruit dat kinderen die zorgzaamheid die ze ervaren, al heel jong beantwoorden met hulpvaardigheid als ze daartoe in staat zijn. Maar doordat gezinnen zo sociaal geïsoleerd zijn, komt het voor dat die zorgzaamheid ontbreekt. Met ingrijpende gevolgen, want we zagen immers dat kindermishandeling, in brede zin, een risicofactor is voor vrijwel alle psychische aandoeningen.

Maar daar komt bij dat die zorgzame gezinsomgeving niet meer is dan een eilandje in een sociaal vluchtige en dus statuscompetitieve maatschappij. Die kinderen aantreffen zodra ze de sociaal onveilige omgeving van de school en de peergroup binnenkomen, waarin pesten maar een van de verschijningsvormen is van de daar heersende statuscompetitie. We kennen de negatieve effecten van gepest worden, juist ook op de lange termijn. En we weten dat veel psychische aandoeningen juist in de adolescentie voor het eerst de kop opsteken.

Daarmee moet wel duidelijk zijn geworden hoezeer die mismatch te maken heeft met het opvallende gegeven dat zoveel mensen lijden aan een psychische aandoening. Natuurlijk ligt het voor de hand om te proberen die mismatch te verkleinen. Dat vraagt om maatschappijverandering, om een "collectieve transdiagnostische therapie". Anders gezegd, om een grootscheepse aanpak om het gemeenschapsevenwicht dichterbij te brengen. Zie de serie berichten over het maatschappelijk belang van de sociologie, waarvan hier het eerste bericht.

Maar dat zal nog wel even duren. In afwachting daarvan is er de "individuele transdiagnostische therapie". Ik noemde in dat verband al A Liberated Mind. The Essentail Guide to Acceptance and Commitment Therapy van Steven C. Hayes. Daarover meer in volgende berichten. Zie hier het volgende bericht.

dinsdag 9 juni 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 10

Al met al lijkt er dus een gemeenschappelijke factor, de p - factor, ten grondslag te liggen aan alle psychische aandoeningen, die te maken heeft met problemen van "aandacht en cognitieve controle, in het bijzonder met het registreren en verwerken van informatie. Informatie van buitenaf, maar ook informatie over de eigen gedachten en emoties". En die problemen lijken hun oorzaak te hebben in het hebben ervaren van "verlies, geïntimideerd en/of vernederd en/of verraden worden - fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid". Zie het vorige bericht in deze reeks.

Caspi en Moffitt gaan in een opvallend korte paragraaf in op de vraag wat al het voorgaande nu impliceert voor de behandeling van mensen met een psychische aandoening en voor de preventie.

Daarin gaat het over de slingerbeweging die begon in de jaren 80 van de vorige eeuw met de gedachte dat elke aandoening zijn eigen therapie moest hebben, terug naar de ontwikkeling van nu in de richting van een "transdiagnostische therapie", een therapie dus voor de factor - p. Een weg waarlangs zo'n "universele" psychotherapie ontwikkeld kan worden, bestaat eruit de gemeenschappelijke elementen van al die verschillende therapieën te combineren. Die "destilleringsbenadering" leidt dan tot de volgende opsomming van trefwoorden:

psychoeducation, setting treatment goals, cognitive restructuring, behavioral activation, recognizing physiological responses, emotion regulation, problem solving, exposure, identifying triggers, relapse prevention, motivation enhancement, social skills training, and mindful emotion awareness

En natuurlijk is aan alle psychotherapie gemeenschappelijk dat iemand met wie je een vertrouwensband opbouwt, de moeite neemt om naar je te luisteren en reageert op wat hij/zie hoort en ziet. Dat die ervaring behulpzaam is, wijst er op dat je misschien tot dan toe in je leven te weinig zulke vertrouwensrelaties hebt gehad.

Als je de verwijzingen van Caspi en Moffitt volgt, kom je bij een meer theoretisch gestuurde benadering uit, zoals die in Toward a Unified Treatment for Emotional Disorders, met David H. Barlow als eerste auteur, die ik niet kende, maar die wel een belangrijk man lijkt te zijn in deze lijn van onderzoek en therapie. Zo kwam ik ook terecht bij het boek A Liberated Mind. The Essential Guide to Acceptance and Commitment Therapy van Steven C. Hayes, een leerling van Barlow. Dat lijkt heel interessant, maar ik heb het nog maar kort in huis. Ik kom er te zijner tijd op terug.

Naast de psychotherapie is er natuurlijk ook de farmacotherapie. En in dat verband wijzen Caspi en Moffitt op de mogelijkheid dat ontstekingsremmers voor veel psychische aandoeningen werkzaam zouden kunnen zijn, omdat in veel van die aandoeningen er sprake is van een verstoring van het immuunsysteem. Denk in dat verband ook aan De weg van eenzaamheid en sociale stress via verhoogde ontstekingsactiviteit naar gezondheidsproblemen.

Wat preventie betreft, zijn Caspi en Moffitt wel heel beknopt: 

Population-wide programs that reduce exposure to childhood adversities and that foster early-life brain health may offer the greatest promise of tackling risk factors for the development of p, such as maltreatment, intellectual impairment, neuroticism, emotion dysregulation, and disordered thought.

Daar valt natuurlijk heel veel meer over te zeggen. Want als het zo is dat je met "verlies, geïntimideerd en/of vernederd en/of verraden worden - fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid" een adequate beschrijving geeft van wat het lijden aan psychische aandoeningen veroorzaakt, dan wijst dat natuurlijk op maatschappelijke oorzaken. Het opgroeien in een maatschappij die mensen zo blootstelt aan de kans op sociale afwijzing en eenzaamheid (verraden worden, verlies) en op de gevaren van statuscompetitie (geïntimideerd worden, vernederd worden), maakt het "normaal" dat zoveel mensen lijden aan een psychische aandoening.

En daarmee zijn we uiteindelijk aanbeland bij die mismatch tussen aanleg en omgeving. En dus bij het bestaan van psychische aandoeningen als sociaalwetenschappelijk probleem. Hier het volgende bericht.

zondag 7 juni 2020

Zondagochtendmuziek - Rhiannon Giddens: Tiny Desk (Home) Concert

Rhiannon Giddens kwam op dit blog al eerder voorbij, toen als lead singer van de Carolina Chocolate Drops. Die noemde ik toen onweerstaanbaar. Lees op de wikipedia-pagina wat ze daar voor en daarna muzikaal allemaal heeft gedaan. Geboren in Noord-Carolina, woont ze nu een deel van het jaar in Ierland. 

Daar vandaan dit Tiny Desk (Home) Concert, samen met haar partner Francesco Turrisi.

We're not doing my original songs," Rhiannon Giddens says, before she and her partner, Francesco Turrisi, launch into an old spiritual, "'cause with these kinds of emotions, the old songs say it best."


vrijdag 5 juni 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 9

De derde van de drie wegen die Caspi en Moffitt noemen waarlangs "fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid" tot depressie leiden, bestaat eruit dat het hebben ervaren van de stress van onveiligheid niet alleen tot een depressieve episode leidt, maar ook de sensitiviteit verhoogt voor latere stressvolle ervaringen. Die stress sensibilisatie verhoogt dus de kans op terugkerende depressies. Zie hier het vorige bericht in deze reeks.

Ook hier is er een onderzoekslijn, waarvan Life Stress, the "Kindling" Hypothesis, and the Recurrence of Depression: Considerations From a Life Stress Perspective een uitvoerig overzicht geeft en waar Caspi en Moffitt naar verwijzen. Daarin lees je over neurologisch onderzoek naar disregulering van het stress systeem (de HPA-as, in het Nederlands de hypothalamus-hypofyse-bijnier as) als gevolg van het ervaren van een stressvolle gebeurtenis. 

Door die disregulering wordt de gevoeligheid voor nieuwe stressvolle ervaringen vergroot. Een proces dat psychologisch kan verlopen via de ontwikkeling van zichzelf versterkende negatieve cognitieve schema's (zeg maar een negatieve kijk op de wereld) en via verandering van de persoonlijkheid, in het bijzonder de ontwikkeling van neuroticisme (emotionele instabiliteit). Met als gevolg dat de drempel voor herhaling van een depressieve episode steeds lager komt te liggen. Wat aanvankelijk niet als traumatisch ervaren zou worden, is later voldoende om de depressie te doen terugkeren.

Tijd voor een tussenbalans. We zijn gewend om de maatschappij waarin we opgroeien als "normaal" te beschouwen. Maar het valt op dat in die "normale" toestand een aanzienlijk deel van de bevolking te maken krijgt met een psychische aandoening. Dat het lijden aan een psychische aandoening zoveel voorkomt, suggereert dat al die verschillende aandoeningen iets gemeenschappelijks hebben en dat ze ook een gemeenschappelijke oorzaak hebben. 

Onderzoek laat zien dat het "iets" dat gemeenschappelijk is, wat de p-factor genoemd wordt, te maken heeft met aandacht en cognitieve controle, in het bijzonder met het registreren en verwerken van informatie. Informatie van buitenaf, maar ook informatie over de eigen gedachten en emoties.

Wat de oorzaak betreft, laat onderzoek zien dat verlies, geïntimideerd en/of vernederd en/of verraden worden - fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid - de kans op psychische aandoeningen, welke dan ook, vergroten.

En dat proces van de ervaring van fundamentele onveiligheid naar aandoening verloopt via:
  1. stress inbedding. In mijn vertaling: kinderen ontwikkelen een beeld van hun omgeving als onveilig en als reactie daarop komen ze in de statuscompetitiemodus (wantrouwen en vechten), die niet meer adequaat is als ze later in een veiliger omgeving terechtkomen.
  2. stress teweegbrenging. Kinderen (of adolescenten) ontwikkelen als reactie op onveiligheid niet alleen een negatieve kijk op de wereld, maar ook op zichzelf. Dat kan zoal inhouden: een negatieve cognitieve stijl, gevoel van hopeloosheid, excessieve zelfkritiek, piekeren, vermijdende of angstige hechting, excessieve afhankelijkheid, moeite met je te laten gelden, excessieve zorgzaamheid, agressie en excessieve openhartigheid. Waardoor omgang met anderen moeizamer verloopt, wat weer de kans op psychische aandoeningen vergroot.
  3. stress sensibilisatie. De ervaring van onveiligheid disreguleert het stress-systeem, waardoor de gevoeligheid voor nieuwe stressvolle ervaringen wordt vergroot. Wat je voorafgaand aan het eerste trauma nog best had aangekund, wordt daarna zo stressvol dat het voldoende is om weer een episode met een aandoening uit te lokken.
Caspi en Moffitt besluiten hun artikel met de vraag waar al het voorgaande nu toe leidt voor wat de behandeling en de preventie van psychische aandoeningen betreft. Daarover meer in de volgende berichten. Zie hier het volgende bericht.

donderdag 4 juni 2020

Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 8

De tweede van de drie wegen die van "fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid" naar het optreden van een of meer psychische aandoeningen leiden, wordt door Caspi en Moffitt aangeduid als stress generation. Zie hier het bericht over de eerste weg, die van stress inbedding.

Stress teweegbrenging, om stress generation daar maar mee te vertalen, slaat erop dat het ondergaan van die fundamentele bedreigingen en van de stress die ze oproepen je kan aanzetten tot gedrag dat bij anderen reacties oproept of die je in situaties brengt die nieuwe stress teweegbrengen. Het onderscheid met stress inbedding lijkt mij subtiel, maar zoals vaker in de sociale wetenschap gaat het wel om verschillende onderzoekslijnen.

Een onderzoekster die je in deze onderzoekslijn veel tegenkomt is Constance Hammen. In Stress Generation in Depression: Reflections on Origins, Research, and Future Directions (2006) vatte zij de gedachte erachter als volgt samen:

The stress generation perspective in its barest form is the empirical demonstration that individuals with depressive disorders experience more episodic stressful life events that are due at least in part, to their own characteristics and behaviors than do individuals without depression histories (Hammen, 1991). It appears that depressive individuals are actively contributing to stressful environments, with the implication that such stressful conditions are likely to precipitate continuing or recurrent depression.

Caspi en Moffitt omschrijven het als volgt:

Stress generation occurs as individuals who are maltreated behave in ways that contribute to the occurrence of other negative events in their lives, including further and new forms of victimization (revictimization).

De indruk die daaruit en uit Stress generation: Future directions and clinical implications naar voren komt, is dat er inderdaad tal van aanwijzingen zijn dat niet alleen blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen, zoals kindermishandeling, de kans op depressie vergroot, maar dat vervolgens ook depressie gepaard gaat met een negatieve kijk op de wereld en zichzelf en met daarmee samenhangende gedragingen tegenover anderen die via de reacties van anderen daarop de depressie in stand houden of doen terugkeren. Het gaat dan om zaken als een negatieve cognitieve stijl, gevoel van hopeloosheid, excessieve zelfkritiek, piekeren, vermijdende of angstige hechting, excessieve afhankelijkheid, moeite met je te laten gelden, excessieve zorgzaamheid, agressie en excessieve openhartigheid. 

Allemaal trefwoorden waarvan je je gemakkelijk kunt voorstellen dat het ernaar handelen op sociaal vlak negatief uitwerkt. En dus juist niet behulpzaam is bij pogingen om je beter te voelen. En zelfs averechts werken.

Natuurlijk vraag je je af hoe het komt dat het belanden in een depressie aanzet tot een manier van denken en tot gedrag die de ellendige toestand waarin je verkeert in stand houdt of zelfs verergert. Maar het opvallende aan al die literatuur over stress teweegbrenging is dat die vraag eigenlijk niet aan de orde lijkt te komen. De onderzoekers lijken, om in stijl te blijven, excessief empirisch te opereren. Er is eerst al het onderzoek naar de relatie tussen het ondergaan van stressvolle gebeurtenissen en het als gevolg daarvan optreden van depressie. Dan komt iemand op het idee dat de relatie ook andersom kan liggen: depressie genereert zelf ook weer stressvolle gebeurtenissen. Waarna de onderzoekers daar mee aan de haal gaan om te kijken of dat wel klopt.

Theoretische vermoedens spelen daarin geen rol van betekenis. Ik kwam ze niet tegen. Terwijl het zo voor de hand ligt om te denken dat al die psychische aandoeningen en die p-factor die eraan ten grondslag ligt, te maken hebben met die mismatch tussen onze aanleg en de maatschappij waar we in zijn beland. We worden immers, zie het eerste bericht van deze reeks

in onze huidige sociale omgeving veel geconfronteerd ... met de uitdagingen van statuscompetitie en eenzaamheid, uitdagingen omdat ze niet stroken met onze behoeften aan sociale veiligheid en vertrouwdheid. Het omgaan met die uitdagingen is vaak "succesvol", maar gaat ook dan gepaard met stress. Denk aan het bericht over allostatische belasting en de levensloop.

Die evolutionaire benadering van de vraag hoe het komt dat zoveel mensen lijden aan een psychische aandoening, komt echter in al dat onderzoek naar stress teweegbrenging niet aan de orde. Terwijl die juist inzicht kan geven in bijvoorbeeld de vraag waardoor het lijden aan een depressie gedachten en gedrag teweegbrengen die hun lijden juist verlengen of verergeren.

Ik moest in mijn gedachten even een stap achteruit doen om zicht te krijgen op een andere onderzoekslijn, die van de evolutionaire psychiatrie. Waarin juist die gedachte van de mismatch centraal staat. En ik herinnerde me dat ik Evolutionary Pschiatry. A new beginning (2000) van Anthony Stevens en John Price in de boekenkast heb staan. (Ik zie nu dat het in 2015 is herdrukt.) Op enig moment kom ik er verderop in deze reeks berichten op terug. Terzijde: het blijft verbazen dat in de sociale wetenschappen onderzoekslijnen die inhoudelijk sterk met elkaar samenhangen, zich zo gescheiden van elkaar kunnen ontwikkelen.
Zie hier het volgende bericht.