dinsdag 30 september 2014

Egoïstisch/competitieve keuzes geven ons geen goed gevoel - hersenactiviteit bij onrechtvaardige keuzes

Leidse onderzoekers, waaronder Eveline Crone (zie ook dit bericht), zijn nagegaan wat er in onze hersenen gebeurt als we onrechtvaardig handelen. Zowel in het geval dat we dat doen in ons eigen voordeel, als wanneer we iemand anders genereus behandelen. Zie de studie Neural Correlates of Advantageous and Disadvantageous Inequity in Sharing Decision

De proefpersonen kregen, terwijl ze in een fMRI scanner lagen, keuzes voorgelegd over verdelingen van munten over henzelf en een andere persoon, die ze niet kenden. Ze konden, in een zogenaamd Dictator Spel, steeds paarsgewijs en enkele malen achter elkaar kiezen tussen een gelijke verdeling (allebei 1 munt) en de volgende ongelijke verdelingen:
  • zelf 1 en de ander 0,
  • zelf 2 en de ander 0,
  • zelf 1 en de ander 2.
Het bleek dat er zowel rechtvaardig werd gekozen (allebei 1) als onrechtvaardig. In dat laatste geval werd meer egoïstisch/competitief gekozen (zelf 1 of 2 en de ander 0) dan pro-sociaal (zelf 1 en de ander 2). Bedenk dat de proefpersonen pro-sociaal konden kiezen zonder zichzelf tekort te doen, want zowel bij een rechtvaardige verdeling als bij een pro-sociale kregen ze zelf 1 munt. Eigenlijk is dus een pro-sociale keuze een geschenk aan de ander.

Uit de analyses van de hersenactiviteit bleek dat bij alle onrechtvaardige keuzes een hersengebied verhoogd actief was, de cortex cingularis anterior. Dit is een gebied dat o.a. betrokken is bij de verwerking van pijn en het signaleren van conflictsituaties. Zoals situaties waarin je rechtvaardig zou kunnen handelen, maar ook egoïstisch of genereus zou kunnen zijn.

Kennelijk werd het (kunnen) afwijken van de sociale norm van de rechtvaardigheid, in dit geval dus van de gelijke verdeling, ervaren als een conflictsituatie. Je zou eigenlijk rechtvaardig moeten handelen, maar je beslist om dat niet te doen. Je doet iets wat niet helemaal oké voelt, ook niet als je de ander meer geeft dan jezelf krijgt.

Was er dan geen verschil te zien tussen die beide onrechtvaardige keuzes, de egoïstisch/competitieve en de pro-sociale keuze? Jawel, want in het geval van de pro-sociale keuze waren er bovendien andere hersengebieden verhoogd actief, zoals het ventrale striatum. Dat zijn  gebieden die betrokken zijn bij situaties waarin het om beloningen gaat, niet alleen om beloningen voor jezelf, maar ook om het belonen van anderen, zoals bij het geven aan goede doelen of bij het samenwerken met anderen voor het gezamenlijk belang. Bovendien zijn ze betrokken bij empathie, dus bij het je verplaatsen in anderen.

Opmerkelijk is dat we dus kennelijk ambivalent zijn ten aanzien van een schenking aan een ander. Het voelt enerzijds niet helemaal oké, want het wijkt af van rechtvaardigheid. Maar anderzijds voelt het ook goed. Als de beloning die je ervaart als je iets goeds doet voor een ander.

De onderzoekers gaan er aan voorbij, maar mij viel op dat dat beloningencircuit dus niet verhoogd actief was als de proefpersonen egoïstisch/competitieve keuzes maakten. Dat zou er op kunnen duiden dat wij mensen zo hypersociaal zijn dat we weliswaar egoïstisch en competitief kunnen zijn, maar dat ons dat niet een goed gevoel geeft.

Intrigerend.

maandag 29 september 2014

De stress van onrechtvaardigheid - van economiestudenten

Zoals we hebben gezien (zie Waar komt ons rechtsvaardigheidsgevoel vandaan?) werkt ons rechtvaardigheidsgevoel over het algemeen zo dat wij het onaangenaam vinden om onrechtvaardig te worden behandeld. Maar ook ervaren we het over het algemeen als onaangenaam om zelf anderen onrechtvaardig te behandelen. Dat uit zich er in dat we het niet prettig vinden om meer toebedeeld te krijgen dan anderen.

Dat alles wordt voor de helft bevestigd door nieuw onderzoek waarin gekeken is naar wat verdelingskeuzes in het Ultimatum Spel met onze hartslag doen. In het Ultimatum Spel, dat in laboratoriumonderzoek vaak aan proefpersonen wordt voorgelegd, legt de ene persoon, de Proposer, een zelf gekozen verdeling van een bepaalde som geld voor aan een andere persoon, de Responder. Die kan dan het bod accepteren, waarna het bedrag volgens dat geaccepteerde bod verdeeld wordt. Maar hij kan het ook weigeren, waarna het bedrag in de pot blijft. Geen van beide krijgt dan iets. Zie ook het bericht Hoe leren kinderen eerlijk delen? voor meer uitleg.

Voor de studie Heartbeat and Economic Decisions: Observing Mental Stress among Proposers and Responders in the Ultimatum Bargaining Game lieten onderzoekers eerstejaars economiestudenten het Ultimatum Spel Spelen, waarbij ze hun hartslag registreerden. Het ging met name om de hartslagvariabiliteit, die een maat is voor de ervaren stress. Je kunt er namelijk aan aflezen in welke mate de activiteit van het het sympathisch zenuwstelsel toeneemt (vechten of vluchten) en die van het para-sympatisch zenuwstelsel (rust en ontspanning) afneemt.

Het bleek toen dat de Proposer meer last van stress had, hoe lager de verdeling die hij voorstelde. Dat laatste kwam dus wel voor, maar die egoïstische keus, die bovendien gepaard ging met een groter risico op het niet accepteren van het bod, leidde tot verhoogde stress.

Van de kant van de Responder ging het accepteren van zo een onrechtvaardige verdeling ook gepaard met een hoge mate van stress. Dat is de stress van de verontwaardiging over het oneerlijke bod, samen met de verzuchting dat je het wel moet accepteren omdat je anders helemaal niets krijgt. De stress dus van het moeten berusten in onrechtvaardigheid.

Maar hoe reageerden de Responders op een heel genereus bod? Waarbij dus de Proposer jou meer toebedeelt dan hij zelf overhoudt? Opvallend is dat het verwerpen van dat bod gepaard ging met een verhoging van het stressniveau. En niet het accepteren. Het incasseren van een onrechtvaardig voordeel, jij meer dan de helft, kostte dus in dit onderzoek, bij economiestudenten (!), geen moeite. Maar het handhaven van rechtvaardigheid, ten koste van je eigen opbrengst, door een genereus bod te weigeren, dat kostte flink wat moeite.

Je zou dat onderzoek ook eens op andere faculteiten moeten doen. Ik ben benieuwd wat er uit zou komen.

zaterdag 27 september 2014

Zondagochtendmuziek - Bach - WTC II (Angela Hewitt) - Prelude & Fugue No. 23 in B Major BWV 892

Deze week een wat vroegere zondagochtendmuziek. Morgenochtend geen tijd.

Ik bedacht me dat ik van Angela Hewitt bij Glenn Gould terecht was gekomen. Maar jee, je kunt niet zomaar even Angela Hewitt voorbij laten gaan.

Hier is ze. En hoe!

vrijdag 26 september 2014

Waar komt ons rechtvaardigheidsgevoel vandaan?

Ons rechtvaardigheidsgevoel is inderdaad een gevoel. Een emotionele aversie tegen ongelijke verdelingen. We houden in de gaten wat anderen krijgen en vergelijken ons daarmee. Als we minder krijgen, maken we ons boos en protesteren we (ongelijkheidsaversie-van-de-eerste-orde). Maar ook als ons meer toevalt, kunnen we dat als onaangenaam ervaren (ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde).

Sarah Brosnan en Frans de Waal geven nu een mooi overzicht van het onderzoek naar het gedrag dat uit het rechtvaardigheidsgevoel voortkomt bij mensen en bij andere dieren, in het bijzonder bij apen. Zie Evolution of responses to (un)fairness (verschijnt binnenkort in Science; betaalpoort).

Die ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde tref je alleen aan bij mensen en bij chimpansees en die van de eerste orde bij mensen en verschillende soorten apen. Dat wij het gevoel delen met genetisch verwante soorten wijst er op dat het evolutionaire wortels heeft die verder teruggaan dan tot het ontstaan van onze soort. Het lijkt dus niet zo te zijn dat onze bijzondere intelligentie een noodzakelijke voorwaarde is voor het streven naar rechtvaardigheid.

Wat zijn dan de omstandigheden geweest die er in het verleden toe hebben geleid dat op rechtvaardigheidsgevoel en het daaruit voortkomende gedrag werd geselecteerd? Brosnan en De Waal denken bovenal aan het belang van samenwerking voor overleving.

Samenwerking wordt natuurlijk vergemakkelijkt als de samenwerkende partijen er op bedacht zijn dat iedereen die zijn bijdrage heeft geleverd ook aan zijn trekken komt. Niet zozeer als een cognitieve vaardigheid, hoewel die er onderdeel van is (denk aan die vergelijking), maar vooral ook als een emotionele aversie. Als jij beseft dat anderen het als onaangenaam zouden ervaren als zij meer zouden profiteren dan jij, dan is het veiliger om aan de samenwerking mee te doen.

Dat betekent dat je rechtvaardigheidsgevoel en -gedrag meer zult aantreffen bij soorten die voor hun overleving meer op samenwerking zijn aangewezen. En dat blijkt dus ook zo te zijn.

Toch ligt het nog iets ingewikkelder. Want het blijkt ook dat in omstandigheden waarin de samenwerking zo vanzelfsprekend en gegarandeerd is dat je er niet meer op hoeft te letten, de ongelijkheidsaversie minder de kop opsteekt. Dat geldt bijvoorbeeld voor vriendschappen. Als je een hechte band met elkaar hebt, dan doet het er niet meer zoveel toe dat er een is die een keer wat meer krijgt. De ongelijkheidstolerantie is groter, uiteraard zolang de hechte band vanzelf spreekt.

Dat verklaart ook waarom er bij de Common marmosets (de klauwaapjes) geen rechtvaardigheidsgevoel is aangetroffen. Zoals we weten, doen de klauwaapjes heel sterk aan het coöperatief grootbrengen van hun jongen. Die gezamenlijke zorg is zo vanzelfsprekend omdat iedereen er mee opgroeit en nooit iets anders heeft meegemaakt. Het er op letten dat jij niet minder krijgt dan een ander, of meer, dat is dus helemaal niet meer nodig. Alleen als samenwerking weliswaar tot de mogelijkheden behoort, maar altijd enigermate precair is, heeft het evolutionair zin om een rechtvaardigheidsgevoel te hebben.

Dat zegt ook iets over de grote rol die rechtvaardigheid bij mensen speelt. Wij kunnen weliswaar heel goed samenwerken, maar we hebben ook nog de nasleep van een vrij recent evolutionair verleden van statushiërarchie en statuscompetitie. De menselijke sociale natuur is bij uitstek ambivalent tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag.

Vandaar dat mensen toestanden kunnen laten ontstaan van grote sociale ongelijkheid. Waarin de allerrijksten helemaal geen last hebben van de ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde. Integendeel, ze pronken met hun rijkdom. Ik moest even denken aan de column The Show-Off Society van Paul Krugman van vandaag.

woensdag 24 september 2014

De economische kosten van burn-out lijken aanzienlijk. En de autonomie in het werk neemt juist alleen maar af

Het lijkt er op dat de mate van hiërarchie in onze arbeidsorganisaties een belangrijke bijdrage levert aan de burn-out van werknemers. En dat lijkt weer een goede reden om die hiërarchie te verminderen. Dus om werknemers meer autonomie te geven bij de uitvoering en de inrichting van hun taken. Zie Een baan met meer autonomie geeft minder kans op burn-out - Dat pleit voor minder hiërarchie op het werk

Maar is het probleem van burn-out wel zo groot dat het een compleet andere organisatiestructuur van het werk rechtvaardigt? Is het bijvoorbeeld realistisch is om te pleiten voor meer coöperaties als rechtsvorm en ondernemingsmodel?  Zie Opmars van de coöperaties. Een stille revolutie?

Ik heb wat gezocht, maar kon geen schatting vinden van de totale economische kosten van burn-out, dus van het ziekteverzuim, de uitkeringen, de lagere participatiegraad en van de gezondheidszorg. Ik kom her en der wel tegen dat TNO de totale kosten op 4 miljard per jaar zou schatten, maar kon dat op de website van TNO niet terugvinden.

Het CBS geeft wel cijfers over hoe vaak burn-out voorkomt, d.w.z. over het aandeel van de werknemers die er door getroffen worden. Dat lag in 2010 op 13 procent. En had toen de neiging om toe te nemen. In 2007 was het nog 11 procent. Recentere cijfers zijn er niet of ik kan ze niet vinden. O, wacht: TNO meldt dat in 2013 12,4 procent last had van burn-out. Weer een kleine daling dus. Maar een op de acht werknemers per jaar een burn-out, is dat niet wat veel?

Dat doet denken dat naast de psychische kosten de economische kosten wel eens heel hoog zouden kunnen zijn. Als je ook bedenkt dat een coöperatief ondernemingsmodel niet alleen die kosten sterk zou doen verminderen, maar bovendien daarnaast ook economische voordelen lijkt te hebben, dan is het niet zo moeilijk om te bedenken welke kant we uit zouden moeten.

Maar gaan we die kant wel op? Je hoort in managementland wel vaak spreken over plattere organisaties. Maar dat kon wel eens goedkope retoriek zijn. Want volgens de cijfers van het CBS zou de mate van zelfstandigheid op het werk nog wel een stuk hoger kunnen en neemt hij bovendien tussen 2008 en 2013 alleen maar af (hieronder de percentages van 2008 en 2013):
  • "Zelf kunnen beslissen" van 64,6 naar 59,6
  • "Volgorde werkzaamheden kunnen bepalen" van 65,8 naar 61,4
  • "Werktempo bepalen" van 61,1 naar 56,8
  • "Oplossingen bedenken" van 69,8 naar 67,0
  • "Verlof nemen" van 50,8 naar 48,8
Dan kun je bepaald niet zeggen dat we op de goede weg zijn.

dinsdag 23 september 2014

Een baan met meer autonomie geeft minder kans op burn-out - Dat pleit voor minder hiërarchie op het werk

Als slechte werkomstandigheden langdurig negatieve emoties oproepen, is de kans groot dat werknemers emotioneel uitgeput raken en met een burn-out thuis komen te zitten. Zie het bericht Mensen met burnout kunnen minder goed met negatieve emoties omgaan - Wat zegt dat over werkomstandigheden?

Overbelast zijn en een slecht sociaal klimaat op het werk zijn belangrijke aspecten van slechte werkomstandigheden. Die twee kunnen met elkaar samenhangen. Als je langdurig teveel taken op je bord krijgt, dan betekent dat dat er niet naar je klachten wordt geluisterd. Of dat de verhoudingen zo slecht zijn dat je niet durft te klagen. Als de zaken zo liggen, dan komt het gevoel van autonomie, dat mensen zo broodnodig hebben, in het gedrang. Je zit in de knel en kunt daar niets aan veranderen. Op den duur is dat slopend.

Maar daarnaast kan een tekort aan autonomie er ook aan liggen dat je niet zelf kunt beslissen hoe je je werk uitvoert en indeelt. Je moet het zo doen als iemand boven je heeft beslist hoe het moet. En die persoon of het bedrijf bepaalt wanneer en hoe lang je mag pauzeren. In het algemeen zal gelden dat minder autonomie gepaard gaat met meer hiërarchie in de organisatie.

Ook als je niet overbelast bent, kan dus een grote mate van hiërarchie in een bedrijf en een daarmee samenhangend laag niveau van autonomie op den duur tot emotionele uitputting leiden. Dat dat ook inderdaad zo is, blijkt uit het pas verschenen SCP-rapport Burn-out: verbanden tussen emotionele uitputting, arbeidsmarktpositie en Het Nieuwe Werken van Patricia van Echtelt e.a. Interessant is dat werknemers met meer autonomie ook meer toegewijd zijn aan hun werk. Naast een hoge werkdruk is een tekort aan autonomie een van de factoren die bijdragen aan de kans op emotionele uitputting.

Wat valt meteen op? Zowel die langdurig hoge werkdruk als dat tekort aan autonomie zul je meer aantreffen in sterk hiërarchische organisaties. Waarin werknemers teveel belast worden, zonder dat ze daar iets aan kunnen veranderen of daar over durven te klagen. En waarin van bovenaf gedetailleerd wordt voorgeschreven hoe het werk moet worden uitgevoerd. Zonder inbreng van onderaf.

Dat zelfde SCP-rapport geeft ook een indruk van de grote maatschappelijke kosten van burn-out. Mensen die met emotionele uitputting te kampen hebben gehad, komen in de gezondheidszorg en in een uitkeringssituatie terecht. En gaan minder werken of stoppen met werken.

We zouden er aan kunnen denken om onze arbeidsorganisaties minder hiërarchisch te maken. Waardoor de werkomstandigheden meer tegemoet zouden komen aan wat mensen nodig hebben. Mensen zitten nu eenmaal zodanig in elkaar dat het zonder voldoende autonomie niet lang goed met ze gaat. Denk nog eens aan die zelfbeschikkingstheorie.

Ik ging me afvragen of het nog wat wordt met de opmars van de coöperatie als ondernemingsmodel?

maandag 22 september 2014

Hoe komt het dat ieder van ons op een moreel eilandje leeft in een grote immorele zee?

Onderzoek naar de rol van moreel gedrag in ons dagelijks leven lijkt uit te wijzen dat ieder van ons zich bevindt op een vredig eilandje van moreel gedrag en dat al die eilandjes omgeven worden door een boze zee van overwegend immoreel gedrag. Zie Over morele eilandjes in een boze buitenwereld. Dat werpt natuurlijk de vraag op hoe dat kan. Waarom vormen al die eilandjes samen niet een groot vasteland van uitsluitend of overwegend moreel gedrag?

Om dat te begrijpen, moeten we even stilstaan bij hoe die merkwaardige maatschappij van ons in elkaar steekt. En hoe onze positie daarin is.

Ieder van ons is deel van een kringetje van persoonlijke relaties, van familie en vrienden, dat wil zeggen, van mensen waarmee we al langdurig een relatie hebben en waarmee we die relatie ook in de toekomst verwachten.

Het is in dat domein van persoonlijke relaties waarin onze morele intuïties van goed en kwaad zich bij het opgroeien hebben ontwikkeld. En het is in dat domein dat die intuïties ook gemakkelijk worden aangewakkerd. We zorgen wat voor elkaar, we bedriegen elkaar niet, we zijn trouw en we zien er van af om de ander te overheersen. Het is een egalitair gemeenschapje dat we over het algemeen om ons heen in stand weten te houden. In het algemeen, want we kunnen ook in een sociaal isolement terecht komen en eenzaam zijn.

Maar de maatschappij is meer dan de optelsom van al die gemeenschapjes. Er is ook de boze zee. Want ieder van ons neemt daarnaast ook, de een meer, de ander minder, deel aan het publieke domein, waarin mensen veel meer onpersoonlijke relaties met anderen hebben. Het is het domein van de georganiseerde omgang met elkaar, van het bedrijfsleven, van de overheidsdiensten, van de democratie en van de georganiseerde belangenbehartiging.

In dat onpersoonlijke domein hebben we veel minder intensief en minder langdurig omgang met anderen. De relatie kan zelfs anoniem zijn, in de zin dat wat jij beslist, gevolgen heeft voor anderen die je niet persoonlijk kent. Eigenlijk functioneer je in een geconstrueerde sociale wereld, want je handelt veelal niet als persoon, maar als bekleder van een positie, met omschreven rechten en plichten.

Bovendien is dat geconstrueerde sociale domein eigenlijk altijd hiërarchisch geordend. Er zijn leidinggevenden en uitvoerenden. In een verticaal bouwwerk van gradaties van verantwoordelijkheid, macht en autonomie. Dat bestaat niet alleen op papier, maar ook in de dagelijkse werkelijkheid. En dat beïnvloedt ons gedrag. Het zijn niet de egalitaire intuïties van zorgzaamheid, trouw, rechtvaardigheid en afkeer van overheersing die in de eerste plaats worden aangewakkerd. Nee, het gaat veel eer om de aanvaarding van gezag en van ondergeschiktheid aan de ene kant en om de prerogatieven en bijkomende voordelen van de gezags- en machtsuitoefening aan de andere kant.

Dat is dus het domein waarin onze neiging tot statuscompetitie de neiging tot gemeenschap domineert. Zie nog eens Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein. En statuscompetitie gaat over de wens om anderen te overheersen. Uit vrees om anders zelf overheerst te worden. Over de wens om de voordelen van een hoge status ten eigen bate te benutten. Over pogingen om er nog maar het beste van te maken als je ergens onderaan bent beland. Zorgzaamheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid, autonomie, dat alles komt hier in de verdrukking.

Kortom, dat hier de kans op immoreel gedrag vele malen groter is dan in onze eilandjes van onze persoonlijke relaties, dat is niet verwonderlijk. Die boze zee, dat is zonder twijfel dat onpersoonlijke, publieke domein.

Uiteraard vormen wij met zijn allen ook die boze zee. Ieder van ons speelt daar zijn partijtje mee. En het is dan gemakkelijk in te zien dat wat ons via de media bereikt over dat publieke domein bovenal betrekking heeft op immorele gedragingen. Via internet, televisie, kranten, radio, bereiken ons elke dag berichten over fraude, zelfverrijking, ijdelheid, corruptie en ongeoorloofde machtsuitoefening. Kijk vandaag even naar het journaal of lees de krant. Nadere toelichting is overbodig. Wij met zijn allen doen dat, uiteraard de een meer, de ander minder.

Niet alleen vindt er in dat publieke domein dus meer immoreel gedrag plaats, bovendien dringt ook elk wangedrag tot ons door. Zolang er nog klokkenluiders zijn en er persvrijheid bestaat. Hoewel niet altijd aangenaam, is dat maar goed ook. Want we moeten met zijn allen nog wel leren hoe wij onszelf en elkaar er toe kunnen brengen om ons in dat publieke domein moreler te gedragen.

zondag 21 september 2014

Over morele eilandjes in een boze buitenwereld - Onderzoek naar moreel gedrag in het dagelijks leven

Er is nieuw onderzoek dat inzicht verschaft in onze morele en immorele gedragingen in ons dagelijks leven en in het morele en immorele gedrag van anderen waarmee we in aanraking komen of waarvan we te horen krijgen.

De onderzoekers van de studie Morality in everyday life (betaalpoort) wisten 1252 volwassenen (Amerikanen en Canadezen) zover te krijgen dat ze drie dagen lang 5 keer per dag op willekeurige momenten een berichtje op hun smartphone kregen met een vragenlijstje. Daarin konden ze aangeven of ze in het voorafgaande uur zelf een morele of een immorele daad hadden verricht, of iemand anders hen moreel of immoreel had bejegend, of ze een morele of immorele daad van anderen hadden waargenomen en of ze van een morele of immorele daad via anderen of via media hadden gehoord.

Het lijkt voor het eerst dat we op deze manier heel direct een inkijkje krijgen in de rol van moreel gedrag in ons dagelijks leven. Het ging om de volgende 8 soorten gedragstegenstellingen, links moreel en rechts immoreel:

zorg hebben voor anderen - schade toebrengen aan anderen
 rechtvaardig zijn - onrechtvaardig zijn
loyaal (trouw) zijn - disloyaal (ontrouw) zijn
gezag aanvaarden - gezag ondermijnen
heiligheid respecteren - heiligheid onteren
vrijheid van anderen respecteren - anderen onderdrukken
 eerlijk zijn - oneerlijk zijn
zelfdiscipline opbrengen - gebrek aan zelfdiscipline

Verreweg de meeste van de gerapporteerde daden sloegen op die eerste tegenstelling: zorg hebben versus schade toebrengen.

Mij vielen een paar dingen op. In de eerste plaats meldden mensen van henzelf meer morele dan immorele daden. Ongeveer twee en een half maal zoveel. Misschien deden ze zich wat beter voor dan ze waren. Maar ze meldden ook wat vaker dat iemand anders hen moreel bejegende in plaats van immoreel. Dat wijst er op dat mensen in hun persoonlijke dagelijkse interacties meer met moreel dan met immoreel gedrag in directe aanraking komen.

En het valt op dat dat omslaat als je kijkt naar gedrag dat mensen van anderen waarnemen of waarvan ze te weten komen. Ze nemen iets meer immoreel gedrag waar dan moreel gedrag. En ze komen van ruim twee maal zoveel immorele daden te weten dan van morele daden.

Dat roept het beeld op van kleine morele eilandjes, morele gemeenschapjes, waarop elk van ons zich bevindt in een zee van vooral immoreel gedrag. Als die zee er niet was, dan leefden we in een overwegend morele sociale omgeving. Het is een boze buitenwereld waarmee we in aanraking komen als we wat verder om ons heen kijken.

En wat zijn de bronnen van die informatie die we over die buitenwereld krijgen? De Supplementary Materials bij het artikel geven daar enig zicht op. Naast de informatie die je van andere personen krijgt (zeg maar, roddel over derden of bekende persoonlijkheden) zijn het bovenal de sociale media, het internet, de televisie, de radio en de kranten, die overwegend berichten over immorele daden. De wereld om ons eigen eilandje heen is, lijkt het, een kwade wereld.

En dat is eigenlijk een merkwaardige toestand waarin we leven. Want uit dat zelfde onderzoek blijkt ook dat het morele gedrag waarmee we in aanraking komen en waarvan we te weten komen, besmettelijk is. De kans op moreel gedrag is groter als we daar voor moreel gedrag van anderen hebben meegemaakt of daarvan gehoord hebben. Maar het blijkt dus dat we die goede voorbeelden vooral dicht om ons heen aantreffen. De buitenwereld stuurt ons veel eerder de immorele kant op.

Bovendien voelen we ons beter als we moreel gedrag ervaren of meemaken. Maar dat goede gevoel komt dus meer voort uit wat we meemaken op ons eigen eilandje dan uit wat we over de buitenwereld horen.

Wat tragisch is dat wel. Want alle andere mensen hebben natuurlijk net als wij zo'n moreel eilandje om hen heen. Maar berichten daarover bereiken ons niet.

Die merkwaardige sociale omgeving waarin wij verkeren, dat is iets om nog lang over na te denken. Update. Zie hier het vervolg op dit bericht.

Zondagochtendmuziek - Glenn Gould-J.S. Bach-The Art of Fugue (HD)

Er is niet aan te ontkomen: ik ben nog helemaal vol van de uitvoering woensdagavond van Die Kunst der Fuge door Angela Hewitt in het Muziekgebouw aan het IJ.

Er is over die laatste, onvoltooide compositie van Bach natuurlijk van alles geschreven en gespeculeerd. Zoals over de vraag of het wel echt onvoltooid is. Wikipedia vermeldt dat Bach na de nu bekende laatste noot op een ander vel papier moet zijn doorgegaan en dat dat verloren is gegaan of nog niet is teruggevonden. Wie weet.  Hiernaast zie je dat laatste blad, met de aantekening van Bachs zoon Carl Phillip Emanuel dat hij het werk na zijn vaders overlijden zo aantrof.

En er is discussie over de vraag of het werk eigenlijk wel bedoeld was voor uitvoering voor een publiek. Die bedoeling zullen we nooit achterhalen, maar dat het er wel degelijk voor geschikt is, bleek woensdagavond overduidelijk. Het was spannend en adembenemend om de uitvoering door Angela Hewitt mee te maken. Ik vond naderhand nog dit filmpje waarin zij uitlegt hoe ze tot het besluit kwam om Die Kunst der Fuge op haar repertoire te zetten. Zie ook het mooie artikel Angela Hewitt: My battle with Bach uit The Guardian daarover.

Angela Hewitt gaf ook een mooie inleiding, waarvan ik onder meer onthouden heb dat delen van het  werk kunnen gaan vervelen als je het precies zo speelt als het er staat. Anders gezegd, de wijze van uitvoering maakt veel uit. Ik luisterde ook nog even naar de CD van Pierre-Laurent Aimard. En vervolgens naar de opname van delen van Die Kunst der Fuge door de geniale excentriekeling Glenn Gould. Op orgel en piano, op de Sony CD uit 1997.

En ik vergeleek even de uitvoeringen van het begin, Contrapuntus I. En dan valt natuurlijk meteen op hoe langzaam Gould dat speelt. Dat wil zeggen, op de piano. Hij doet er dan bijna 5 minuten over (op orgel 2 minuten en 45 seconden). En dat uiterst langzame tempo werkt wel heel meeslepend. Je zit op het puntje van je stoel en het is alsof het meer is dan muziek die dat je hoort.

Vergeleken daarmee is de veel snellere uitvoering door Aimard (3 minuten!) veel afstandelijker. Dat zegt trouwens weinig over het vervolg. Je kunt Aimard heel goed in zijn geheel achter elkaar beluisteren zonder je te gaan vervelen.

Maar hoe indringend kan Glenn Gould zijn! Hier speelt hij de eerste en de vierde Contrapuntus.

woensdag 17 september 2014

Laat gemeenten samenwerken in plaats van bestuurlijke herindeling - Veel beter!

De huidige regering vindt dat we naar grotere gemeenten toe moeten. Terwijl de gemiddelde bevolkingsomvang van de Nederlandse gemeenten nu ongeveer 40.000 is, moet dat volgens dit kabinet naar 100.000. Pas dan zouden gemeenten groot genoeg en krachtig genoeg zijn om hun groter wordend takenpakket goed en zo goedkoop mogelijk te kunnen uitvoeren.

Maar onze gemeenten zijn nu al groot in vergelijking met andere Europese landen, waar de gemiddelde bevolkingsomvang ergens tussen de 5000 en 6000 inwoners ligt. Zie het eerdere bericht Dit jaar weer minder gemeenten in Nederland. Moet dat? Het lijkt toch wat gewaagd om te veronderstellen dat wij in Nederland als enige doorhebben dat gemeenten zo groot moeten zijn. Hebben wij in Nederland op het gebied van het openbaar bestuur misschien meer last van, ja, hoe noem je dat, centralistisch ingenieursdenken?

Nu is het natuurlijk een gerechtvaardigd verlangen dat er op het lokale niveau efficiënt en goed bestuurd wordt. Maar hoe vind je de optimale gemeentegrootte? Zonder daarover heen te schieten, zoals bij van bovenaf opgelegde herindelingen schijnt te zijn gebeurd. Zie dat Groningse onderzoek waar ik in dat vorige bericht naar verwees. Daaruit bleek immers dat de kosten in gefuseerde gemeenten juist sterker stegen dan in niet-gefuseerde gemeenten, ook op de langere termijn.

Daarom lijkt het veel beter om gemeenten zelf te laten uitvinden welke schaal van dienstverlening voor welke taken het beste is. Dat kan door dat gemeenten onderlinge samenwerkingsverbanden aangaan. Ze kunnen dan op basis van lokale kennis van zaken bepalen met hoeveel andere naburige gemeentes ze welke taken uitvoeren. Het voordeel is dat de democratische inbreng en controle op dat lokale niveau gehandhaafd blijven. De afstand tussen burger en verkozen volksvertegenwoordigers wordt er niet door vergroot.

Ik had eigenlijk geen overzicht van hoeveel van zulke samenwerkingsverbanden er al bestaan. Ik noemde al wel dat Nijmegen met omliggende gemeenten was gaan samenwerken op het gebied van de arbeidsbemiddeling. Zie Is samenwerken tussen gemeenten niet beter dan fuseren?

Maar nu meldde De Volkskrant zaterdag, op basis van een onderzoek van het blad Binnenlands Bestuur, dat samenwerking tussen gemeenten al veel plaatsvindt en toeneemt. Zie 'We zijn kwetsbaar in ons eentje' (pdf).  En het blijkt dat er spontaan verschillende modellen zijn ontstaan. Er is het gastheermodel, waarbij de ene gemeente uitvoerende taken inkoopt bij een andere gemeente. Er is de gemeenschappelijke bedrijfsvoering, zoals voor ict, financiën, juridische zaken en inkoop. En er zijn de ambtelijke fusies, waarbij het ambtelijke apparaat als een werkorganisatie door twee of meer gemeenten wordt gefinancierd en aangestuurd.

Het is een fraaie ontwikkeling. Want al doende wordt kostbare ervaring opgedaan. Die op den duur kan leiden tot optimale samenwerkingsverbanden. Die wel of niet kunnen uitlopen op bestuurlijke herindelingen en dus samenvoeging van gemeenten.

De uitkomst daarvan kan zijn dat gemeenten gemiddeld groter worden. Maar dat is dan niet vanaf de tekentafel en vanuit Den Haag bedacht, maar het is een ontwikkelingsproces op basis van gecumuleerde lokale ervaring. Veel beter.

dinsdag 16 september 2014

Waardoor voelen we ons beter na een praatje met een vreemde? Over de gewenste, maar niet-gerealiseerde sociale vertrouwdheid. En wat daar aan te doen

Waardoor komt het dat wij zo terughoudend zijn in het aanknopen van een praatje met vreemden, terwijl we ons er beter door gaan voelen? En in het bijzonder: waardóór voelen we ons er beter door? In vervolg op het bericht van gisteren (Hoe komt het dat we niet vaker een praatje maken met vreemden? Terwijl daar sociale winst is te behalen) vandaag mijn poging om een antwoord te vinden.

Ik bedacht me dat je er naar zou kunnen kijken vanuit het gezichtspunt van de marginale nutstheorie. Dat is een economische theorie die gedragskeuzes verklaart uit wat de verschillende alternatieven aan de marge opbrengen. Dat moet ik eerst even uitleggen.

Denk aan een consument die zijn geld zo over de verschillende beschikbare bestedingsmogelijkheden verdeelt dat hij uiteindelijk in een toestand terechtkomt, waarin aan de marge elke bestede euro evenveel "nut" oplevert. Die consument zou dan in zijn optimum zijn beland. Die marginale nutstheorie zegt eigenlijk dat consumenten altijd proberen om dat optimum te bereiken. De theorie is nogal abstract en wat triviaal en in het onderzoek naar consumentengedrag kom je hem nauwelijks tegen. Maar toch kan hij helpen om je gedachten op orde te houden. Is mijn ervaring.

Een toepassing van de theorie gaat niet over geld, maar over tijd en de besteding van tijd. In die versie voorspelt hij dat mensen in een ideale wereld hun tijd zo over verschillende bestedingen zouden verdelen, dat elke besteding even veel "nut" oplevert. Maar je kunt ook van dat ongedefinieerde, economische nutsbegrip afstappen en denken aan geluk, welbevinden of positieve  gevoelens.

En dan kom je op het terrein van het onderzoek naar de welzijnseffecten van verschillende tijdsbestedingen. Neem de studie A Survey Method for CharacterizingDaily Life Experience: The Day Reconstruction Method van Daniel Kahneman en anderen. De onderzoekers lieten mensen een dagboekje bijhouden, waarin ze aan het einde van elke dag bijhielden wat ze die dag zoal gedaan hadden. Bovendien scoorden ze bij elke activiteit hoe positief of hoe negatief hun gevoelens daarbij waren geweest.

Wat kwam daaruit? Dat de gevoelens het meest positief waren bij de tijdsbesteding aan sociale contacten, in het bijzonder contacten met vrienden, familie en gezinsleden. En het laagst bij de tijdsbesteding aan betaald werk, alleen zijn en woon-werkverkeer. Zie ook nog eens het bericht Verhoogt werk ons welzijn? Ja en nee. Merk op dat het hier gaat om contacten met vertrouwde anderen en niet om "zomaar" contacten. Contacten met vreemden kwamen niet voor of werden niet als zodanig geregistreerd. Maar de gedachte ligt voor de hand dat de vertrouwdheid een belangrijke ingrediënt is voor die positieve gevoelens.

En wat natuurlijk ook meteen opvalt is dat de onderzochte personen zich bepaald niet in hun optimale toestand bevonden. Het is overduidelijk dat ze liever minder gewerkt hadden, liever minder alleen waren geweest en liever minder onderweg waren geweest naar en van het werk. En dat ze liever meer te midden van vertrouwde contacten hadden verkeerd.

Dat is wel iets om even bij stil te staan. Want als we deze uitkomsten even mogen generaliseren naar de hele bevolking, dan moet er in hoe wij ons leven inrichten een flinke sociale winst zijn te behalen. We zouden ons beter voelen bij meer vertrouwde sociale contacten. Uiteraard zou ook daar weer een grens aan zijn. Je kunt een zo rijk sociaal leven hebben, dat je ook wel weer eens een poosje alleen wilt zijn.

Maar in het optimum zitten we dus voorlopig duidelijk niet. Dat komt overigens geheel overeen met de grote mate van verspreiding van eenzaamheidsgevoelens onder de bevolking. Zie het bericht Bijna veertig procent van de volwassen Nederlanders voelt zich eenzaam - RIVM.

 Wat kunnen we daar nu aan doen? Het lijkt me dat we drie opties hebben, oplopend van "klein" naar "groot":
  1. We kunnen besluiten om meer tijd te besteden aan de vertrouwde contacten die we al hebben, die met familie en vrienden. Ja, dat vereist natuurlijk wel overleg en coördinatie. We zullen van elkaar moeten weten dat we meer contact willen. Want stel dat je in je eentje besluit om wat minder te gaan werken ten behoeve van je sociale leven. Maar als je vrienden dat niet doen, zit je alleen thuis en dat blijkt vrijwel net zo erg te zijn als werken.
  2. We kunnen de contacten aanhalen met degenen aan de periferie van onze kring van vertrouwde contacten. Mensen die we wel kennen ("kennissen"), maar waar we weinig omgang mee hebben. Want het blijkt dat je je beter voelt op de dagen dat je met deze "zwakke bindingen" meer contact hebt gehad. Zie het bericht Is de kring van mensen waarmee we omgaan te klein? Dus waarom niet meer van zulke dagen?
  3. En tenslotte: maak wat vaker contact met vreemden! Want daarmee worden vreemden iets minder vreemd en iets meer vertrouwd. Toegegeven, zolang we dat niet allemaal wat meer doen, lijkt dat onbegonnen werk. We moeten eigenlijk met zijn allen naar een toestand waarin het normaal is voor vreemden om een gesprekje te hebben. Ook hier is een soort coördinatie nodig, een "cultuuromslag". Want het lijkt cultureel bepaald. Mensen met een meer collectivistische culturele achtergrond schijnen er zich in ons land over te verbazen dat wij Nederlanders in de openbare ruimte en in het openbaar vervoer zo langs elkaar heen kijken. We praten nooit eens met elkaar en dat vinden ze raar. 
Een anekdote ter illustratie van dat culturele verschil om dit bericht mee te besluiten. Een allochtone jonge vrouw kwam enthousiast thuis nadat ze een treinstoring had meegemaakt. De trein waarin ze zat, had anderhalf uur lang ergens moeten stilstaan. En weet je wat er gebeurde, vertelde ze thuis, de mensen gingen met elkaar praten! Ze gingen zo maar met elkaar praten. Het was behoorlijk gezellig geworden. Voor wat in een collectivistische cultuur normaal is, dat je met nabije vreemden even contact hebt, daar hebben wij bijzondere omstandigheden voor nodig. Zoals een treinstoring. Dat moet ook anders kunnen, zou je denken.

maandag 15 september 2014

Hoe komt het dat we niet vaker een praatje maken met vreemden? Terwijl daar sociale winst is te behalen

Dennis Rijnvis schreef een mooi stuk in Volkskrant Magazine van zaterdag (De praatjesmaker) over onze terughoudendheid in het aanspreken van vreemden en het maken van een praatje. Hij had zich verdiept in het onderzoek dat daarnaar gedaan is. Zie ook mijn bericht Maak wat vaker een praatje, ook al is het met een vreemde, en je voelt je beter. Maar hij heeft ook zelf de proef op de som genomen door gesprekken met vreemden aan te knopen of dat te proberen.

Dat was lastig, want we zijn terughoudend in het contact met mensen die we niet kennen. Maar hij merkte wat ook uit dat onderzoek naar voren komt, namelijk dat hij zich er beter door ging voelen:
Ik spreek op station Den Haag Centraal meer voorbijgangers aan dan ik met mezelf had afgesproken. Na tien praatjes lijken mensen om me heen opeens meer benaderbaar. Op de terugweg naar huis, voel ik me zelfverzekerd en sociaal, voldaan, alsof ik naar een verjaardag ben geweest. Gek, want ik ken niemand met wie ik heb gesproken.
Dat is natuurlijk opmerkelijk, dat we zo'n hoge drempel hebben om iets te doen waardoor we ons beter voelen. Hoe zou dat komen? En hoe dat betere gevoel te verklaren? Dat weet ik natuurlijk ook niet precies, maar ik heb wel een correctie en een aanvulling.

In dit bericht die correctie. Dennis haalt de Antwerpse psycholoog Mark Nelissen aan, die denkt dat wij in het verre verleden een betere overlevingskans hadden als we geen vreemden aanspraken. Want die konden vreemde bacteriën bij zich dragen waar we ziek van werden. En bovendien was er veel geweld tussen stammen.

Ik denk dat het iets anders lag. In die Paleo Sociale Omgeving waar Nelissen het over heeft, dus de samenleving van jagers-verzamelaars, kwamen we eigenlijk nooit met vreemden in aanraking. We groeiden op te midden van vertrouwde anderen. En er was regelmatig contact met naburige groepen, waarmee uithuwelijkingsrelaties bestonden. Er was dus ook een behoorlijke vertrouwdheid met de buren. Dat gevaar van vreemde bacteriën dan? Dat speelde op veel grotere afstand, met een langer tijdsverloop na de "afscheidingen". Denk aan Columbus en zijn mannen: door de bacteriën die ze vanuit Europa meenamen, werd de inheemse bevolking gedecimeerd.

Oorlogen kwamen in de periode van de Paleo Sociale Omgeving niet voor, omdat er geen aanleidingen toe waren. Als een bepaald grondgebied te druk werd bezet, dan schoven sommigen een stukje op. Aanleidingen om oorlog te voeren kwamen pas op in de agrarische samenlevingen. Zie de expert op dit gebied, Douglas P. Fry, daarover. Dat wil overigens niet zeggen dat alles pais en vree was. Want binnen de groepen kwam wel geweld voor als middel om de altijd op de loer liggende statuscompetitie te onderdrukken. Maar dat was incidenteel geweld tussen personen, geen oorlog tussen groepen.

Het was dus niet zozeer dat onze voorouders er op geselecteerd werden om contact met vreemden te vermijden, maar veeleer dat ze er niet op geselecteerd konden worden om goed te weten hoe je met vreemden om moest gaan. Het kwam zo weinig voor dat het geen sociale uitdaging was om dat goed te kunnen. Net zo als het niet voorkwam dat je een auto moest kunnen besturen. Vandaar dat wij nu autorijles moeten nemen. En vandaar dat Dennis melding maakt van een psychologe die cursussen geeft in het maken van een praatje.

Dat ongemak dat we ervaren bij het aanspreken van een vreemde is wat dit betreft vergelijkbaar met de moeite die we hebben met het vragen om hulp. In die Paleo Sociale Omgeving was het vragen om hulp meestal niet nodig, want het was vanzelfsprekend dat je die kreeg. Dus was er ook geen selectie op het vermogen om dat goed te kunnen. Zie de eerdere berichten Is er meer hulpbereidheid dan dat er hulp gegeven wordt?, De moeilijkheid van hulp vragen is niet universeel en Over het genoegen van het om hulp gevraagd worden.

In een volgend bericht de aanvulling. Over de vraag namelijk waardoor het komt dat we het prettig vinden om met vreemden een praatje gemaakt te hebben. Over de sociale winst die er is te behalen. Lees alvast eens Is de kring van mensen waarmee we omgaan te klein? 
Update. Zie nu ook hier het vervolgbericht.

zondag 14 september 2014

Zondagochtendmuziek - Johann Sebastian Bach: Die Kunst der Fuge BWV 1080/Musica Antiqua Köln

Ik had net een kaartje gekocht voor de uitvoering van Die Kunst der Fuge van Bach door de Canadese pianiste Angela Hewitt op woensdag a.s. in het Muziekgebouw aan het IJ in Amsterdam, toen ik in de Bibliotheek het boek Meesterwerken Meesterzetten van Frank Reijnders zag liggen. Een wat atypisch vormgegeven boek, dat ik uit nieuwsgierigheid in handen nam. Toen ik het opensloeg, bleek het te openen met een boeiende beschouwing over Die Kunst der Fuge, dat voor Frank Reijnders model staat voor het meesterwerk.

Bach componeerde het aan het eind van zijn leven en het bleef bij zijn dood in 1750 onvoltooid. Ik citeer een paar zinnen uit het boek:
Tegen het einde van zijn leven neigde Bach er steeds meer toe om zijn werken te onttrekken aan de opdrachtsfeer. Zijn Kunst der Fuge dient geen doel, heeft geen religieuze betekenis, hangt geen politieke ideologie aan. Enerzijds is het een wereld op zichzelf, buiten bereik gebracht van de historische tijd: het werk bestaat slechts als partituur. Anderzijds levert het zich steeds opnieuw uit aan interpretaties waarin het tot klinken wordt gebracht. het is een onbetwistbaar meesterwerk. Een grootse demonstratie van verschillende vormen van contrapunt: van canons en fuga's die zich naar voren bewegen en vervolgens in tegengestelde richting. Eenvoudig en spiegelbeeldig. Driestemmig en vierstemmig.
Met dit werk bleef Bach vasthouden aan de polyfone traditie die in die tijd al als ouderwets werd ervaren. Frank Reijnders denkt dat Bach als inzet had om
de vernieuwers van zijn tijd, die met hun galante stijl inspeelden op de eenvoudige smaak van een opkomende burgerlijke klasse, (te) laten voelen hoe oppervlakkig ze componeerden.
Ik leende meteen ook de CD met de uitvoering door Pierre-Laurent Aimard. Ook op de piano dus.

Maar hier is een prachtige uitvoering door leden van Musica Antiqua Köln onder leiding van Reinhard Goebel. In het gebouw van de Langen Foundation van de Japanse architect Tadao Ando in de buurt van Düsseldorf. Dat lijkt een plek om een keer naar toe te gaan.

vrijdag 12 september 2014

De onzin van het Duitse huishoudboekjesdenken - Infrastruktur: Das wird teuer! | ZEIT ONLINE

Mark Schieritz wijst vandaag in Die Zeit op de onzin waartoe het Duitse huishoudboekjesdenken kan leiden. Zie de link onderaan dit bericht.

Volgens de voorstanders van het toepassen van de huishoudboekjeslogica op de overheidsbegroting moet de overheid niet meer geld uitgeven dan er binnenkomt. Net zo als Dijsselbloem en Rutte en Samsom in ons land, zijn Merkel en Schäuble en Gabriel in Duitsland aanhangers van die logica. Ze zijn niet in staat om in te zien dat een overheid zich in een andere economische positie bevindt dan een huishouden. (Volg s.v.p. de link als je daar ook moeite mee hebt!)

Door de tegenwoordige populariteit van die huishoudboekjeslogica onder Europese politici waart het spook van de bezuinigingen door Europa. Er is het Europese Fiscale Compact dat tekorten boven de 3 procent verbiedt. Niet alleen dat, daarbovenop komt de gedachte dat begrotingsevenwicht het grootste goed is. Dan zou er als vanzelf economische groei komen. Macro-economisch gezien klopt dat van geen kant. En dat wordt bevestigd door wat we zien aan resultaten van dat bezuinigingsbeleid.

Maar nu komen bovendien andere bizarre uitkomsten van de huishoudboekjeslogica aan het licht. Kijk naar Duitsland. Door halsstarrig naar begrotingsevenwicht te streven, zijn de publieke investeringen zo sterk teruggelopen dat het onderhoud van wegen en bruggen en scholen er bij is ingeschoten. Daar moet snel wat aan worden gedaan. Zie ook het artikel Der Scheinriese in Der Spiegel van 8 september over de krakkemikkige toestand van de Duitse infrastructuur. Met een mooie grafiek van de afname van de Duitse investeringen sinds 1990. (Alleen in de papieren uitgave).

Maar de Duitse regering vindt begrotingsevenwicht belangrijker. Ze wil er dus niet de middelen voor op brengen. Want dat zou tot tekorten leiden of de belastingen zouden omhoog moeten. Allebei heel erg! Dus wat te doen?

Er is natuurlijk geld genoeg in Duitsland. Op de kapitaalmarkt kan de overheid geld tegen nagenoeg 0 procent lenen. Veel geld wordt in het buitenland geïnvesteerd. Maar nee, er mogen geen nieuwe schulden gemaakt worden. Dus zoekt de regering naar middelen om via publiek-private samenwerkingsverbanden gelden aan te trekken. Lees dat stuk van Schieritz (onderaan) voor hoe men dat voor zich ziet.

Maar wat blijkt nu? Op die manier zou alles duurder uitpakken. Die private partijen moeten namelijk hogere rentes betalen dan dat de overheid zou hoeven te doen als ze zelf het geld gewoon zou lenen. De Duitse Rekenkamer heeft het precies voorgerekend en oordeelt vernietigend over de plannen.

Maar het lijkt er op dat het dogma van het begrotingsevenwicht zwaarder weegt. Wat bezielt zulke politici?

Infrastruktur: Das wird teuer! | ZEIT ONLINE:
'via Blog this'

donderdag 11 september 2014

Pak eenzaamheid aan als een collectief probleem - mijn advies voor de Nationale Eenzaamheid Prijs 2014

Wat is dit jaar mijn advies voor de toekenning van de Nationale Eenzaamheid Prijs? Zie hier voor mijn advies van vorig jaar.

Mijn uitgangspunt is dat eenzaamheid niet een individueel, maar een collectief probleem is. Over het geheel genomen mankeert er aan mensen die in een sociaal isolement terecht zijn gekomen helemaal niets. Het enige probleem dat ze hebben is dat ze in een maatschappij leven waarin wij met zijn allen gemakkelijk eenzaamheid laten ontstaan.

We hebben met zijn allen ons leven en onze levensloop zo ingericht dat onze sociale contacten wisselend en precair zijn. We kunnen in een bepaalde fase goede vrienden hebben, maar dat ze dat ook zullen blijven is niet gegarandeerd. We veranderen van baan en we verhuizen een paar keer in ons leven. We wonen minder vaak bij familie in de buurt dan vroeger gebruikelijk was. We laten een woon-werkafstand ontstaan waarbij contacten op het werk en contacten in de buurt gescheiden circuits zijn. We kunnen ons allerlei producten aanschaffen waarmee we ons in ons eentje kunnen vermaken (televisie), maar we zouden liever een kring van vertrouwden om ons heen hebben. Alleen: die schaf je niet zo makkelijk aan.

Als gevolg daarvan wonen velen van ons in buurten waar mensen elkaar niet of nauwelijks kennen. Dat schept een grote behoefte aan ontmoetingsplekken, maar door schaalvergroting en concentratie van voorzieningen (winkels, horeca, pretparken, uitgaansgebieden) zijn die er niet of moeten ze met veel moeite gecreëerd worden.

Dat alles heeft er toe geleid dat bijna 40 procent van de Nederlanders zegt zich eenzaam te voelen (30 procent enigszins eenzaam, en bijna 8 procent zeer of ernstig eenzaam). En dat laat overduidelijk zien dat eenzaamheid niet voortkomt uit individuele problemen, zoals gebrek aan sociale vaardigheden, maar samenhangt met het soort maatschappij dat wij met zijn allen hebben laten ontstaan.

Daarom was ik er vorig jaar mee ingenomen dat alle drie de genomineerden voor de Nationale Eenzaamheid Prijs 2013 eenzaamheid als een collectief probleem aanpakten. Alle drie waren er op gericht om buurtbewoners dichterbij elkaar te brengen. Daarom was mijn advies dat het niet uitmaakte welk project de prijs zou krijgen.

Dit jaar pakken twee van de drie genomineerden ook eenzaamheid aan als een probleem dat je collectief moet aanpakken. Van huis tot thuis zorgt er voor dat (nieuwe) bewoners van een verpleeghuis met elkaar in contact komen en elkaar leren kennen. En De Vitale Moestuin heeft bij drie zorgcentra een moestuin aangelegd om daarmee ontmoeting en contact tussen bewoners, bezoekers en omwonenden tot stand te brengen. Zie hier de beschrijvingen. Beide genomineerden geven er blijk van in te zien dat je collectief iets moet doen om mensen met elkaar in contact te brengen.

De derde genomineerde, WIE werkt!, is mij niet minder sympathiek, maar gaat uit van de welbekende cliëntbenadering. Huishoudelijke hulpmedewerkers signaleren wanneer een cliënt eenzaam is en geven dat door aan een instelling die vrijwilligers inzet om te helpen om de eenzaamheid te verminderen. Ik zeg natuurlijk niet dat dit niet moet gebeuren. Het moet natuurlijk ook gebeuren. Mensen die in nood verkeren moeten worden geholpen.

Maar groepsinterventies pakken de problemen aan op het niveau waarop eenzaamheid ontstaat. En zijn waarschijnlijk succesvoller. Ook al omdat ze preventief werken. Denk nog even aan dat onderzoek Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van interventies bij ouderen (pdf), dat ik in dat bericht van vorig jaar noemde. Van de tien onderzochte interventies bleken er slechts twee als geslaagd te kunnen worden beschouwd, waarvan een de enige groepsinterventie was. Het lijkt er op dat een individuele, cliëntgerichte aanpak niet zo veel succes heeft.

Wat mij betreft krijgt dus Van huis tot thuis of De Vitale Moestuin de Eenzaamheid Prijs 2014.

woensdag 10 september 2014

Mensen met burnout kunnen minder goed met negatieve emoties omgaan - Wat zegt dat over werkomstandigheden?

Waardoor krijg je een burn-out en wie krijgt een burn-out? Onderzoekers vergeleken het vermogen om met negatieve emoties om te gaan van werknemers met een diagnose van burn-out met vergelijkbare, gezonde werknemers zonder burn-out. Zie de studie The Influence of Work-Related Chronic Stress on the Regulation of Emotion and on Functional Connectivity in the Brain. Degenen met burn-out waren er slecht aan toe. Ze hadden al tenminste een jaar lang klachten en waren tenminste een half jaar ziek thuis. Bovendien was vastgesteld dat de klachten door het werk waren veroorzaakt.

Uit de vergelijking bleek dat burn-out samengaat met een verminderd vermogen om goed met negatieve emoties om te gaan. Bij het zien van negatief emotioneel geladen afbeeldingen reageerden de burn-out patiënten heftiger. En uit hersenscans (fMRI) bleek dat ze een lagere functionele verbondenheid hadden tussen de amygdala en de delen van de prefrontale cortex, het circuit dat een centrale rol speelt bij de verwerking van weerzinwekkende prikkels en regulatie van angst. Ze bleken dus minder goed bestand te zijn tegen prikkels die sterk negatief geladen emoties oproepen.

Dit kan betekenen dat deze werknemers al kwetsbaarder waren toen ze aan hun arbeidsloopbaan begonnen. En dat hun werkomstandigheden voor hen te stressvol zijn geweest. Terwijl hun minder kwetsbare collega's daar geen last van hadden.

Maar het kan ook betekenen dat bij voortduring stressvolle werkomstandigheden er toe leiden dat je vermogen om negatieve emoties goed te reguleren vermindert. Je circuit voor de goede verwerking van negatieve emoties wordt als het ware overbelast. Vandaar dat burn-out ook wel emotionele uitputting wordt genoemd. Hoe sterk je misschien ook in je schoenen staat, op den duur ga je er onder door.

De onderzoekers laten beide mogelijkheden open, maar noemen onderzoek dat de tweede interpretatie ondersteunt, dus die van de emotionele uitputting.

War zegt dit over de aard van de werkomstandigheden die tot burn-out kunnen leiden? Die moet zodanig zijn dat werknemers veel met prikkels in aanraking komen die negatieve emoties opwekken. Gekoeioneerd worden door je baas. Getreiterd worden door je collega's. Overbelast zijn met taken, zodat je nooit het gevoel hebt dat je je werk goed doet. Niet genoeg zorg kunnen besteden aan je cliënten. En daar dus niets aan kunnen veranderen. Niet een andere baas of andere collega's kunnen kiezen. Niet je werkbelasting kunnen beïnvloeden.

Dat dat alles gemakkelijk leidt tot emotionele uitputting, verbaast niet als je bedenkt dat een gevoel van autonomie een van de drie fundamentele levensbehoeften is, volgens de zelfbeschikkingstheorie van Deci en Ryan.

Dat gevoel van autonomie, het gevoel dat jezelf iets aan je lot kunt veranderen, is in het verleden voor onze overleving belangrijk geweest. Maar nu bevinden we ons in een, laten we zeggen, kapitalistische maatschappij, waarin je voor je overleving bent aangewezen op het verrichten van betaalde arbeid. Waarin je je ondergeschikt moet maken aan werkomstandigheden die extern worden bepaald. Natuurlijk leven we niet meer in de 19e eeuw, maar het woord loonslaaf, is dat helemaal niet meer actueel?

En dat klopt met wat we weten over de werkomstandigheden waarin burn-out het meeste voorkomt. Burn-out komt bij zo'n 13 procent van de werknemers voor. Maar het komt meer voor bij hoge werkdruk en een slecht sociaal klimaat.

Hoe komt het toch dat we nog altijd met zulke negatieve werkomstandigheden te maken kunnen hebben? Dat is toch niet onvermijdelijk? Update. Zie nu het vervolg op dit bericht.

dinsdag 9 september 2014

Een economische (en sociale) calamiteit van historische omvang - de Schwäbische Hausfrau en de bezuinigingszeepbel

Hoe kon het gebeuren dat Europese overheden al sinds 2010 een verkeerd economisch beleid voeren? Gebaseerd op de overtuiging dat de economische crisis moet worden opgelost door snel de overheidstekorten terug te dringen? Nu het met de dag duidelijker wordt dat die bezuinigingsstrategie (austerity) de door (Keynesiaanse) macro-economen voorspelde negatieve gevolgen heeft, dringt deze vraag zich meer en meer op.

Een deel van het antwoord moet te vinden zijn in de relatie tussen het vak economie en de economische beleidsmakers, de politici. En in wat er met het vak economie aan de hand was en is. Een bron van meer inzicht daarin is het betoog Consensus, Dissensus and Economic Ideas: The Rise and Fall of Keynesianism During the Economic Crisis (pdf) van Henry Farrell en John Quiggin uit maart 2012. Ik kwam er op doordat Paul Krugman het vorige week weer eens noemde.

Het is een boeiend betoog en een mooi historisch overzicht van de ontwikkelingen tot 2012. Doordat de Keynesiaanse macro-economie problemen had met de stagflatie (hoge inflatie en lage economische groei) van de jaren 70 van de vorige eeuw, waren veel economen gaan denken dat Keynes voorgoed overboord kon worden gegooid. Want het werkte immers niet. Dat was onderdeel van de opkomst van het neoliberalisme, van de gedachte dat je alles wat nodig is om de economie goed te laten werken, zult vinden aan de aanbodkant. Weinig regulering, lage belastingen, flexibiliteit, zwakke vakbonden, lage lonen en een kleine overheid. "Hervormingen" werd het tovermiddel.

Maar een volledige consensus was dat niet. Een flink rijtje economen, en naar prestige niet de minste, bleef waarde hechten aan Keynesiaanse inzichten (Krugman, Blinder, Stiglitz, Blanchard, DeLong, Mankiw). Het hing er dus maar vanaf waar je als beleidsmaker je oor te luisteren legde. Maar zolang je de illusie kon koesteren dat economische crises tot het verleden behoorden (de Great Moderation), voelde het wel comfortabel om Keynes maar te vergeten.

Dat werd anders om en nabij 2008, toen de crisis toesloeg. De paniek was zo groot dat pleidooien om de economie te stimuleren, van Krugman en Eichengreen, aansloegen. Keynes en de gedachte dat begrotingsbeleid ook een macro-economische rol moet spelen, waren ineens terug. En omdat de economie intussen was geglobaliseerd, kwam er ook inderdaad een internationaal gecoördineerde stimulering van de economie tot stand. Waaraan ook Duitsland, het land van het ordoliberalisme, zij het mopperend deelnam. Binnen de ECB waren grote twijfels, maar die kwamen nauwelijks naar buiten. Naar tegenargumenten van de usual suspects werd even niet geluisterd (Barro, Fama, Cochrane). En sommige anti-Keynesianen "bekeerden zich" (Posner, Feldstein).

Dus leek alles in orde. De stimulering had ook inderdaad het gewenste gevolg dat het totale ineenstorten van de economie werd afgewend.

Maar toen gebeurde het. De Europese economische beleidsmakers, de politici, ook de sociaaldemocratische, waren zo opgevoed met de neoliberale gedachtespinsels, dat ze weliswaar  onder de indruk waren van deze plotselinge en kennelijk noodzakelijke terugkeer van Keynes, maar toch ook twijfels bleven houden. Hadden ze het dan al die tijd bij het verkeerde eind gehad? Dat kon toch ook weer niet.

Misschien moet je het begin van de "contrarevolutie" al markeren in december 2008, toen Kanselier Merkel haar Schwäbische Hausfrau-toespraak hield. Ze riep het beeld op van een overheid die net als de zuinige en verantwoordelijke huisvrouw het huishoudboekje op orde moet houden. Geen schulden maken! Dat loopt verkeerd af. Dat die vergelijking nu juist niet opgaat voor de overheidsbegroting, dat was even vergeten of het kwam even niet goed uit met het oog op de komende verkiezingen. Hoe dan ook, het zogenaamde gezonde verstand werd gebruikt om een positie te kiezen die in ieder geval gemakkelijker aan de kiezers leek uit te leggen. Gemakkelijker dan er voor te pleiten om in tijden van tekorten juist nog meer geld uit te geven. Zie nog eens Over de broekriem en het huishoudboekje.

Daarmee lijkt de achtergrond te zijn gelegd voor de discussie die in 2010 opkwam over de vraag hoe snel de stimulering van de economie moest worden afgebouwd. Die discussie werd ook aangewakkerd doordat sommige eurozonelanden in grote problemen kwamen met snel oplopende tekorten en niet in staat waren om dat op eigen houtje op te lossen, juist als gevolg van het feit dat ze niet meer hun eigen munt hadden.

Opnieuw paniek bij de politici, maar nu over de snel oplopende overheidstekorten. En dus op zoek naar de meest voor de hand liggende - gezond verstand! - remedie: minder uitgeven. En op zoek naar economische argumenten waarmee dat kon worden onderbouwd. Dat economische beleidsmakers niet de neiging hebben om zich breed en diepgaand te informeren, werd toen duidelijk. Want toen de Europese ministers van Financiën in april 2010 in Madrid bijeenkwamen en daar luisterden naar het betoog van de econoom Alberto Alesina, waren ze daar diep van onder de indruk.

Wat was het geval? Alesina beweerde te hebben aangetoond dat het terugbrengen van overheidstekorten zeer snel zou leiden tot hogere economische groei. Snel bezuinigen, ook in tijden van economische recessie, zou het middel zijn om de economie aan te jagen. De ministers waren enthousiast. Dat de berekeningen van Alesina van geen kant deugden, dat werd al in september van dat jaar duidelijk gemaakt door het IMF. Evenzo werd de studie van Reinhart en Rogoff uit januari 2010, waaruit zou blijken dat overheidstekorten van meer dan 90 procent van het BNP fatale gevolgen voor de economische groei zouden hebben, in 2013 totaal onderuitgehaald.

Maar het kwaad was al geschied. Vanaf 2010 ging er in Europa het spook rond van de voodoo-economie van "expansieve bezuinigingen". En werd het een blijk van respectabiliteit en serieusheid om daarin te geloven. Ondanks alle aanwijzingen voor de negatieve gevolgen er van. Er was een bezuinigingszeepbel ontstaan, een sociaal proces van consensusvorming in een toestand van onvolledige geïnformeerdheid. Waardoor je kon gaan denken dat we door een sekte geregeerd worden.

Nu, eind 2014, zijn er eindelijk en veel te laat tekenen van het uiteenvallen van die consensus. Maar er is een economische (en sociale!) calamiteit aangericht van historische omvang. Er zullen in de toekomst denk ik nog vele beschouwingen aan worden gewijd. Hoe heeft het in vredesnaam kunnen gebeuren? Update. Zie nu ook Paul Krugman: How To get It Wrong. En zie Over de onzin van het Duitse huishoudboekjesdenken.

zondag 7 september 2014

Zondagochtendmuziek - A. Schnittke - Hommage a Stravinsky, Prokofiev and Shostakovich

De Russische componist Alfred Schnittke (1934-1998) werd geboren in de Wolga-Duitse Republiek, een Duitstalige enclave in de Sovjet-Unie. Zie hier voor meer over de geschiedenis van dat gebied en zijn bevolking. Zijn joodse vader was geboren in Frankfurt en zijn moeder was Wolga-Duits. Het gezin verhuisde in 1946 naar Wenen, waar Schnittke sterk werd beïnvloed door de muziek van Mozart en Schubert. Maar twee jaar later begon hij zijn muzikale opleiding aan het Moskouse Conservatorium.

Zijn muziek werd aanvankelijk door het Sowjet-bewind niet gewaardeerd, waardoor hij zich moest toeleggen op het componeren van filmmuziek. Maar toen al en later, toen er wat meer artistieke vrijheid kwam, schreef hij een omvangrijk oeuvre, ondanks voortdurende gezondheidsproblemen. Hij doorstond verschillende beroertes, ook nog nadat hij in 1990 naar Hamburg verhuisde

Hij werd begraven op de Novodevichy begraafplaats in Moskou, waar ik vijf, zes jaar geleden als toerist heb rondgelopen en waar je langs de graven van Tsjechow, Boelgakov, Eisenstein, Gogol, Prokofjev en Sjostakovich wandelt. En langs die van allerlei meer of minder dubieuze Sowjethelden. Ik moet dus ook het graf van Schnittke daar hebben gezien, maar heb daar geen herinnering aan. Ik moet misschien nog een keer terug, nu ik me steeds meer ga interesseren voor zijn muziek.

Bijna twee maanden geleden kwam al zijn Pianokwintet langs. Nu deze curieuze Hommage aan Stravinsky, Prokofjev en Sjostakovich voor piano zeshandig. Nogal bibberig opgenomen in de Tivoli Concertzaal in Kopenhagen. Maar wat een mooi stuk en wat mooi uitgevoerd! Zie trouwens ook dit leuke filmpje met bijbehorende graphics.

donderdag 4 september 2014

Meer geneigd tot statuscompetitie? Dan meer kans op futloosheid, vermoeidheid en hoofdpijn

Er zijn velerlei aanwijzingen dat het meer bezig zijn met statuscompetitie negatieve gezondheidseffecten heeft. Zie de berichten op dit blog achter het label statuscompetitie.

Aan hoeveel statuscompetitie jij je overgeeft, zal er natuurlijk van afhangen met hoeveel anderen je omgaat die meedoen aan de statuscompetitie. Een sociale omgeving, bijvoorbeeld op je werk, waarin iedereen bezig is om te proberen anderen de loef af te steken, maakt het nagenoeg onmogelijk om daar niet door besmet te raken en er aan mee te doen.

Maar je kunt ook van jezelf uit meer geneigd zijn om je relatie met anderen te zien als een voortdurende strijd om status. Eerder is al gebleken dat mensen aardig zijn in te delen in statuscompetitiemensen en gemeenschapsmensen. Statuscompetitiemensen streven vooral extrinsieke doelen na, zoals veel geld willen verdienen, door anderen bewonderd worden en er altijd goed uit willen zien. Daartegenover zijn gemeenschapsmensen meer gericht op het hebben van goede vrienden, het helpen van anderen die dat nodig hebben en het iets goeds doen voor de maatschappij. En het is bekend dat statuscompetitiemensen minder energie hebben, meer last van depressieve stoornissen en angstgevoelens, en meer gezondheidsklachten (hoofdpijn, buikpijn, spierpijn en keelpijn). Ook zijn ze narcistischer en gebruiken ze meer verslavende middelen. Zie nog eens: Gezondheid en sociale omgeving (9): maakt het uit wat mensen nastreven?

 In dezelfde richting wijst het nieuwe onderzoek Can agonistic striving lead to unexplained illness? Implicit goals, pain tolerance, and somatic symptoms in adolescents and adults (betaalpoort). De onderzoekers richten zich op een aspect van statuscompetitie, zonder overigens dat woord te noemen, namelijk de neiging om controle te willen uitoefenen op het gedrag van anderen. Ze noemen dat agonistic striving.

Het gaat om de vaak onbewuste neiging om de oplossing van problemen bovenal te zoeken in veranderend gedrag van anderen. De meting er van gebeurt door middel van het Social Competence Interview. Dat bestaat er uit dat je eerst gevraagd wordt om je een recente stressvolle situatie te herinneren die als voorbeeld kan dienen voor een vaak terugkerend persoonlijk probleem. Waarna je wordt uitgenodigd om je voor te stellen dat je een filmregisseur bent die een film maakt over een persoon die op jou lijkt en die hetzelfde probleem heeft. En om een verhaallijn te bedenken met een goed, maar realistisch, einde. Tenslotte mag je aangeven in hoeverre die verhaallijn op jou van toepassing zou kunnen zijn.

Het blijkt dan dat je op basis van de antwoorden mensen goed kunt indelen in degenen die de oplossing vooral zoeken in hun eigen gedrag dan wel in het gedrag van anderen. In het eerste geval probeer je jezelf te verbeteren. In het tweede geval moeten anderen dat doen.

Het is gemakkelijk in te zien dat dat laatste nadelen heeft. Want je laat kansen liggen om jezelf te verbeteren en je maakt je bovendien afhankelijk van wat anderen doen of niet doen. Het gedrag van anderen willen controleren leidt tot voortdurende sociale conflicten, machtsstrijd en onzekerheid, waardoor je steeds alert en op je hoede bent. Je creëert zelf een stressvolle en vijandige sociale omgeving. Net zoals statuscompetitiemensen dat doen.

En dat laat zijn sporen na. Want degenen die door de onderzoekers werden ingedeeld als meer agonistisch, scoorden hoger op een lijst van 35 lichamelijke symptomen, zoals hoofdpijn, duizeligheid, pijn op de borst, futloosheid, en dergelijke. Eerder was al een verband met hoge bloeddruk gevonden.

Hoe vaak zou dat agonistische streven in de bevolking voorkomen? Daar moeten we naar gissen. In de niet-representatieve groep van dit onderzoek ging het om 23 procent.

woensdag 3 september 2014

Hoe in vredesnaam te verklaren dat politici het verkeerde economische beleid (blijven) voeren? Maar weer eens over de eurocrisis en de bezuinigingszeepbel

Mijn eerste blogberichten over de eurocrisis dateren van november 2011. In de vele berichten die daarop volgden, ging het steeds over drie onderling samenhangende thema's:
  1. de verkeerde gedachte dat een muntunie (de eurozone) het kan stellen zonder een normale centrale bank, dat wil zeggen een bank met een functie als lener in laatste instantie en met een werkgelegenheidsdoelstelling naast het streven naar prijsstabiliteit
  2. de verkeerde gedachte dat de economische crisis voortkwam uit te hoge overheidstekorten en dat er dus zo snel mogelijk moest worden bezuinigd. Ik noemde de wijde verbreiding van die gedachte de bezuinigingszeepbel (zie ook de vele berichten achter dat label)
  3. de verkeerde gedachte dat de economie het best floreert bij een kleine overheid, lage belastingen en weinig regulering en in het bijzonder een overheid die geen schulden maakt (neoliberalisme, balanced-budget fundamentalism). Alles zou draaien om hervormingen, dus om deregulering en lage arbeidskosten (lonen). Als de aanbodkant van de economie maar goed functioneert, komt alles goed. Overheden moeten afzien van een beleid om de vraag te stimuleren. Dat zou niet helpen en zou bovendien de inflatie aanwakkeren en hoge inflatie moet ten koste van alles worden voorkomen.
Drie jaar later is overduidelijk dat het verkeerde economische beleid dat op deze drie misvattingen is gebaseerd, inderdaad de rampzalige consequenties heeft die waren voorspeld. Europa komt maar niet uit de crisis en de werkloosheidscijfers blijven onaanvaardbaar hoog. Er is geen uitzicht op verbetering en dat is vanwege mogelijke politieke gevolgen beangstigend. Dat de eurozone nog niet uit elkaar is gevallen is alleen te danken aan het whatever it takes van Mario Draghi, de voorzitter van de ECB, in juli 2012. Waarmee een stap werd gezet in de richting van een normale centrale bank.

Door dat alles is het raadselachtig dat de politieke Europese elite nog altijd geen blijk geeft van enige reflectie en kritisch inzicht. Hoe kan het dat de machthebbers zo halsstarrig vasthouden aan een verkeerd beleid en hoe kan het dat ze niet allang zijn weggestemd? Hoe komt het dat de Europese bevolking dit alles zo dociel ondergaat? Hoe komt het dat de Franse, Italiaanse, Spaanse en Griekse regeringen geen pact hebben gesloten om de hegemonie van het Duitse ordoliberalisme te bstrijden? Wat verklaart de slaafsheid van de Nederlandse VVD-PvdA regering?

Over zulke vragen breekt ook Paul Krugman zich het hoofd. Zie Austerity and the Hapless Left, Inflation, Septaphobia, and the Shock Doctrine, Class Interests and Monetary Policy, Take II en Three Roads to Hard Money. Maar ook John Cassidy is wanhopig. Zie Objecting to Austerity, French Style. En Simon Wren-Lewis stelt zich dezelfde vragen. Zie o.a. Austerity, France, and Memories.

Het is denk ik nogal een dringend probleem om de goede antwoorden te vinden. Is hier een belangenstrijd aan de gang? Is het gewoon incompetentie? Waardoor een sociale zeepbel kan ontstaan, van elkaar napraten om maar vooral "serieus" over te komen. Ik probeer om in volgende berichten, op de schouders van Krugman, Cassidy en Wren-Lewis (en??? graag suggesties), stapjes verder te komen. Update. Zie nu: Een economische (en sociale) calamiteit van historische omvang - de Schwäbische Hausfrau en de bezuinigingszeepbel

maandag 1 september 2014

Voeding en samenleving: de onvermijdelijkheid van de verwetenschappelijking

Esther Nederhof reageerde per email op mijn bericht Eenzaamheid vergroot de behoefte aan zoetigheid. En over hoe dat komt. Het ging in dat bericht onder meer over de behoefte van onze hersenen aan glucose en dus aan suiker in onze voeding, vooral bij grote cognitief-emotionele uitdagingen zoals sociaal isolement en eenzaamheid. Ik verwees naar een Noors onderzoek waaruit bleek dat eenzaamheid samen gaat met het veel drinken van suikerhoudende dranken.

Esther schreef, en ik citeer met haar toestemming:
Ik houd mij als post-doctoraal onderzoeker bij psychiatrie bezig met depressie en probeer vooral te kijken vanuit evolutionair perspectief. Op dit moment ben ik bezig een onderzoekslijn op te zetten om het effect te bestuderen van paleovoeding op psychiatrische symptomen en in het bijzonder depressie. Uw blog van 22 augustus was daarop natuurlijk erg van toepassing. Wat mij echter een beetje stoorde, en u bent zeker niet de enige wie die 'fout' maakt, dus ik neem het u niet persoonlijk kwalijk, is de aanname dat onze hersenen niet zonder glucose kunnen. Onze hersenen kunnen prima zonder glucose uit onze voeding, dan maakt het lichaam namelijk ketonen aan uit de vetten die we eten. Er zijn aanwijzingen dat de hersenen het zelfs veel beter doen op ketonen dan op glucose, maar dat terzijde. De bevindingen van het Noorse onderzoek dat u beschrijft zouden volgens mij in het licht van alomtegenwoordige 'metabole rigiditeit' gezien moeten worden. Doordat ons sinds de jaren 80 wijs gemaakt wordt dat we koolhydraatrijk en vetarm moeten eten, zijn velen hun metabole flexibiliteit verloren, de capaciteit om over te schakelen van glucose naar ketonen en vice versa. In dat licht gezien klopt de interpretatie van deze Noorse onderzoekers, maar het klopt niet dat onze hersenen niet zonder glucose kunnen.
Ik bedankte Esther voor haar reactie en kreeg toen nog een mail met een verwijzing naar het blogbericht Ketonen. Wat?, dat ze daarover geschreven heeft. En als ik het goed begrijp, kan dat koolhydraatrijke dieet dat ons is aangepraat, dus ook een oorzaak zijn van onze toegenomen behoefte aan zoetigheid. Naast de toegenomen eenzaamheid.

Hoewel het wat buiten het gebied van de sociale wetenschap ligt, vond ik dat punt van die metabole flexibiliteit die we misschien zijn kwijtgeraakt door veel koolhydraten en weinig vet te eten, wel interessant. Want nogmaals, er is toch hoogstwaarschijnlijk een parallel tussen Paleovoeding en de Paleo Sociale Omgeving. Zie nog eens De vereenvoudigde redenering achter het Paleo Dieet (en de Paleo Leefwijze) en Is er naast het Paleo Dieet ook een Paleo Sociale Omgeving?

Die parallel bestaat er in ieder geval uit dat we in een situatie terecht zijn gekomen waarin we niet als vanzelf goed weten: 1. welke dieet en 2. welke wijze van samenleven voor onze gezondheid het beste is. En dat we in beide gevallen dus te rade moeten gaan bij wat het wetenschappelijk onderzoek oplevert. We zijn met zijn allen onvermijdelijk aan het "verwetenschappelijken".