woensdag 21 augustus 2024

Joseph Stiglitz over wat nodig is voor de overgang naar een nieuw gemeenschapstijdperk - 3 . Van een economische naar een sociaalwetenschappelijke aanpak.

Zoals gezegd, zie het vorige bericht, Stiglitz is econoom,  maar niet van het soort dat de vraag naar wat een goede maatschappij is, reduceert tot de vraag hoe je de perfecte markt het beste benadert. We zagen al dat aan de drie eisen die hij aan een goede maatschappij stelt, het morele gemeenschapsbeginsel van het iedereen-telt-mee ten grondslag ligt. Dat beginsel valt sociaalwetenschappelijk te onderbouwen. Denk aan Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen

Dat die onderbouwing gemaakt kan worden, betekent dat dat beginsel wijd verbreid zal zijn in wat mensen denken en voelen over wat een goede maatschappij is. Het is niet altijd even expliciet, maar mensen herkennen het, cognitief en emotioneel, als ze er mee in aanraking komen. 

Neem nu de toespraken op de Democratische Conventie in Chicago die deze dagen plaatsvindt. En de enthousiaste reacties in de zaal. Neem de toespraak van Barack Obama, waarin wel heel duidelijk dat morele beginsel verwoord wordt, evenals het contrast met het tegengestelde, statuscompetitieve beginsel van het ieder-voor-zich van Trump en de Republikeinen. Zack Beauchamp staat er bij stil op Vox (What Barack Obama’s DNC speech was actually about). Die toespraak was meer dan alleen van partijpolitieke betekenis:

It was a philosophical brief in defense of liberalism, a kind of first-principles moral argument that no other major convention speaker offered.

Liberal, in this context, does not refer to the term’s use in partisan American politics. It refers instead to the centuries-old philosophical tradition that sees politics as fundamentally oriented around the values of freedom and equality. Government, for liberals, exists to enable people to live according to their own vision for their lives; it has no business telling people what god to worship or giving certain groups of people more rights than others. (...)

Like many, Obama sees Trump’s divisive political style as opposed to liberalism’s core principle of equality: that all citizens deserve to be treated equally, each free to pursue a good life in the way they see fit (as long as they don’t hurt others in doing so).

Trump, Obama says, draws an elemental distinction “between the real Americans, who of course support [Trump], and the outsiders who don’t.” And that Trump and his allies believe “one group’s gain is another group’s loss,” and that “freedom means the powerful can do pretty much whatever they please.”

De hele toespraak is hier te volgen.

Terug naar Joseph Stiglitz. Die zich dus als progressieve (liberal) econoom afvraagt aan welke eisen de goede maatschappij hoort te voldoen. En die constateert dat hij niet (meer) tevreden is met de standaard economische aanpak, die van 'het marktfalen". In die aanpak vertrek je in elke analyse vanuit de overtuiging dat de markt de beste oplossing zou zijn voor welk probleem dan ook en ga je vervolgens op zoek naar omstandigheden waaronder die oplossing niet werkt. Die zoektocht leidt dan naar vormen van marktfalen, zoals het bestaan van externaliteiten, van publieke goederen, natuurlijke monopolies en informatie asymmetrie. Zie ook Het misverstand dat in "de economie" alles draait om concurrentie

En als zo'n vorm van marktfalen is gevonden, moet vervolgens de beste oplossing gevonden worden. Die houdt eigenlijk altijd in dat de overheid iets moet doen: wetgeving of zelfs overheidsproductie. Maar daarbij zijn economen graag terughoudend, want ze zijn er dan snel bij oom ook allerlei vormen van "overheidsfalen", zoals bureaucratie en stemmenruil (logrolling), aan te wijzen.

Stiglitz zegt daarover dat hij die aanpak in het verleden veel heeft gebruikt, maar dat hij er nu zijn bedenkingen bij heeft:

But I have come to realize that in many contexts, other, non-market institutional arrangements—including governments—have worked very well. Indeed, so well that I have been convinced that we shouldn't necessarily give priority to markets. This is especially the case in certain sectors—education, health, caring for the aged, and more broadly, the growing “care” part of our economy. (...)

When we go beyond textbook economics and think about the actual functioning of the
market economy—the inequalities that it generates, the exploitation by the tobacco and
food industries, the devastation to the environment, the opioid and financial crises, the
depressions and recessions, and so forth—we see a world in which markets exhibit
deep flaws and have severe limitations. We have a mindset that even though the market
fails in all of these respects, an economy based solely on for-profit firms maximizing
shareholder value should still be our paradigm. I find that a bit paradoxical. We’ve put
markets on a pedestal that they don’t deserve; perhaps it’s time to remove them from
that pedestal.

We need to take a more open approach to institutional arrangements. We should ask
ourselves: What institutional arrangements really work? And if they’re not working, how
do we reform them to make them work better?

I acknowledge that designing institutions is difficult. And what we're calling for here, a
change in the system, is particularly difficult because it means changes in many of the
pieces all at the same time.

Kortom, als we een goede maatschappij vorm willen geven, dan moeten we dat veel meer met een open mind doen dan economen gewend zijn. Daar komt bij dat wij mensen niet alleen onze samenleving vorm geven, maar dat wij ook zelf door de samenleving gevormd worden. Als we de samenleving vormen naar het model van de markt, waarin het ieder-voor-zich geldt, dan gaan wij ook dat ieder-voor-zich als richtinggevend omarmen. En daarmee verdwijnt het iedereen-telt-mee als grondslag voor delen en samenwerking, naar de achtergrond. Denk weer aan de Dual Mode-theorie.

If our economic system encourages people to be selfish and greedy and amply rewards those who behave that way, more people will be selfish and greedy.

If more institutions are based on cooperation, we are more likely to wind up with more
cooperative people.

In feite maakt de econoom Stiglitz daarmee de overstap naar een sociaalwetenschappelijke aanpak van wat een goede maatschappij is. Een aanpak dus waarin mensen geneigd kunnen zijn tot statuscompetitiegedrag van ieder-voor-zich, maar ook tot het gemeenschapsgedrag van iedereen-telt-mee. Met het inzicht dat een gemeenschapstoestand waarin iedereen meetelt voor mensen beter uitpakt.

dinsdag 20 augustus 2024

Een ontstane statushiërarchie hoeft weinig te maken te hebben met de werkelijke, onderliggende verdeling van vaardigheden en competenties

Het statuscompetitiepatroon, als een complex van toestanden van voorbereid zijn, moet al heel vroeg in de evolutie zijn ontstaan. Want soortgenoten zijn elkaars concurrenten in de strijd om het bestaan (voedsel, veiligheid) en kansen op reproductie. Er moet dus ook al heel vroeg een selectie zijn geweest op de meest passende toestanden van voorbereid zijn en de bijbehorende vaardigheden. 

Het is ook precies die selectie waardoor we spreken van statuscompetitie in plaats van competitie. Want de conflicten waar die competitie toe leidt, kunnen de vorm aannemen van gewelddadige strijd en het daarin verwikkeld raken is riskant en levensbedreigend. Het maakt dan uit hoe vaardig je bent in het vooraf inschatten van de onderlinge krachtsverhoudingen en dus van de kans op een overwinning. Je kunt dan immers kansloze gevechten uit de weg gaan en kansrijke gevechten juist aangaan. Als binnen een soort iedereen op die vaardigheden is geselecteerd, dan zul je weinig gewelddadige strijd zien. 

Maar dat creëert als volgende stap een toestand waarin het uitmaakt of je in staat bent om die inschatting van de krachtsverhoudingen door concurrenten in voor jouw gunstige zin te beïnvloeden. En dus de vaardigheid om "statussignalen" af te geven, om de indruk te wekken dat jij sterker, slimmer, machtiger bent dan je in feite bent. De vaardigheid dus om je tegenstander te intimideren. Door "statusvertoon". En dan is de daadwerkelijke competitie een statuscompetitie geworden. Wie kan het beste kracht voorwenden? Wie is het meest overtuigend in het intimideren, in het zelfverzekerd overkomen? En wie is het beste in het doorzien van die intimidatie?

Met weer als daaropvolgende stap: wat zijn de gevolgen voor het eigen gedrag van het winnaar of verliezer zijn? Want als je winnaar bent geweest, dan zou dat kunnen uitmaken hoe je eigen vaardigheden in het intimideren inschat. Misschien ga je in een volgende ontmoeting zelfverzekerder de (status)strijd aan. En andersom, hoe werkt een nederlaag door? Neem je in een volgende ontmoeting al bij voorbaat je verlies? Ben je gedemoraliseerd? En zijn dat de gedragingen die samen gaandeweg een statushiërarchie tot stand brengen?

Met die laatste stap zijn we beland in het biologische en sociaalwetenschappelijke onderzoeksveld van de winnaars- en verliezerseffecten. Een fraai overzicht daarvan geeft de pas verschenen studie Winner and Loser Effects and Social Rank In Humans van Noah M.T. Smith en Reuven Dukas. Waarin het er ook over gaat hoe je die effecten in onderzoek precies vaststelt. Want als je waarneemt dat iemand na een overwinning in een volgende ontmoeting wederom wint, dan zou het ook kunnen zijn dat die persoon gewoon meer beschikt over de vaardigheden om te winnen. In plaats van dat hij door die eerste overwinning zelfverzekerder is geworden. Hoe stel je dat laatste vast?

Dat gebeurt bijvoorbeeld in de studie Winner and loser effects in humans: evidence from randomized trials van dezelfde onderzoekers. Die lieten in twee deelstudies proefpersonen twee keer aan een video game en aan een leesvaardigheidstest deelnemen. Na de eerste keer kregen die at random te horen dat hun score in vergelijk met die van andere deelnemers oftewel opvallend hoog was oftewel opvallend laag. Daarna scoorden de "winnaars" van de eerste keer de tweede keer significant hoger dan de "verliezers" van de eerste keer. Daarmee waren dus het winnaarseffect en het verliezerseffect aangetoond. 

Het een keer gewonnen hebben, maakt de kans groter dat je daarna weer wint. Het vergroot je zelfvertrouwen. En het een keer verloren hebben, vergroot de kans dat je daarna weer verliest. Je wordt er door ontmoedigd.

Dat betekent dat er een statushiërarchie tot stand kan komen, die weinig te maken hoeft te hebben met de werkelijke, onderliggende verdeling van vaardigheden en competentie.

vrijdag 16 augustus 2024

Joseph Stiglitz over wat nodig is voor de overgang naar een nieuw gemeenschapstijdperk - 2

Hoe zou volgens Joseph Stiglitz de post-neoliberale maatschappij er uitzien en wat is nodig om die "goede maatschappij" tot stand te brengen. Hier het vorige bericht. We volgen zijn uiteenzetting in het Working paper How Neoliberalism Failed, and What a Better Society Could Look Like, maar je vindt een uitvoeriger uiteenzetting in zijn nieuwste boek The Road to Freedom. Economics and the Good Society. (De Nederlandse vertaling De weg naar vrijheid. Economie en de goede samenleving ligt al in de boekhandel.) 

Stiglitz is econoom en ontving in 2001 de Nobelprijs voor economie. Maar hij is een "linkse", "progressieve", "sociaaldemocratische" econoom, dus een econoom die de vraag wat een goede maatschappij is, niet afdoet met te verwijzen naar de voordelen van het marktmechanisme. We kwamen hem eerder tegen in Globalization has not always been well managed - Joseph Stiglitz over globalisering en de eurocrisis, in Joseph Stiglitz: de drie grootste economische mythen van dit moment en in Een diepzinnige beschouwing over de economische crisis.

Een en ander moet wel betekenen dat hij een gezichtspunt inneemt waarin het marktmechanisme niet meer dan een middel is om een toestand te bereiken die als een goede maatschappij kan worden beschouwd. Sociaalwetenschappelijk gezien denk je dan aan een toestand die in de buurt komt van het gemeenschapsevenwicht. In hoeverre komt wat Stiglitz te berde brengt, zonder die sociaalwetenschappelijke literatuur te kennen, met die toestand overeen? We weten dat de kern van die gemeenschapstoestand erin ligt dat iedereen hoort mee te tellen. 

En die kern treffen we meteen aan in de eerste eis die Stiglitz noemt waaraan die goede maatschappij moet voldoen: de inperking van machtsongelijkheid. Machtsongelijkheid is immers zowel een resultante van de activiteit van het statuscompetitiepatroon als een oorzaak daarvan. Die inperking houdt het voeren van een concurrentiebeleid in, dus het zodanig reguleren van de markt dat machtsvorming wordt beperkt. Denk aan antikartelwetgeving. En hij houdt in dat inkomens- en vermogensongelijkheid wordt beperkt door progressieve belastingheffing. Wat er dan nog aan machtsongelijkheid overblijft, wordt ingeperkt door te zorgen voor tegengestelde machtsvorming (countervailing powers), zoals door sterke vakbonden en door het terugdringen van de invloed van het Grote Geld op de politiek.

Evenzeer treffen we hem aan in de tweede eis: in een goede maatschappij zien we het grote belang in van samenwerking, van collectieve actie. Dat kan samenwerking zijn tussen private actoren, zoals in de vorm van vakbonden, collectieve rechtszaken en non-profit organisaties en vrijwilligersverenigingen. Maar de belangrijkste vorm van samenwerking is natuurlijk de democratische overheid. Waarin iedereen meetelt in verkiezingen en in wat met wetgeving en beleid beoogd wordt. Die natuurlijk op allerlei manieren nodig is omdat de markt daar nu eenmaal niet op is ingericht. Dus zijn collectieve voorzieningen op de gebieden van sociale zekerheid en sociale bescherming essentieel in een goede maatschappij. Evenals regulering van de financiële markten, om financiële crises te voorkomen, die vooral de zwakkeren treffen. En dus was juist het tegenovergestelde een essentieel element van dat neoliberale tijdperk: dring de democratische overheid zo ver mogelijk terug.

En dan is er de eis van een macro-economisch stabiliteitsbeleid dat de bestrijding van inflatie niet ten koste laat gaan van de toename van werkloosheid. Anders gezegd, dat de overheid voor de stabiliteit van de economie niet uitsluitend vertrouwt op het rentebeleid van de onafhankelijke centrale bank, maar inziet dat ten behoeve van het iedereen-telt-mee ook prijsinterventies en publieke vorming van buffervoorraden nodig kunnen zijn.Meer in het algemeen zou je zeggen dat er in een goede maatschappij er een overheid is die zich tot taak stelt om volledige werkgelegenheid te creëren en in stand te houden. In een maatschappij waarin mensen voor hun inkomen afhankelijk zijn van hun arbeid, moet iedereen die arbeid kunnen vinden. 

Er valt natuurlijk veel meer te zeggen over wat een goede maatschappij is. Maar als je een econoom vraagt die zich laat leiden door het iedereen-telt-mee, dan kom je dus als eerste uit op deze drie eisen. Meer in het vervolgbericht.

maandag 12 augustus 2024

Joseph Stiglitz over wat nodig is voor de overgang naar een nieuw gemeenschapstijdperk - 1

Veel, zo niet alle, van de politieke, economische en sociale verwikkelingen waarin we met zijn allen verzeild zijn geraakt, vallen te begrijpen als oftewel de laatste stuiptrekkingen van het neoliberale tijdperk oftewel als de eerste tekenen van wat voor ons ligt. Want we leven in de overgangsperiode van het afscheid van het neoliberalisme en de aankondiging van, ja, van wat?

Sociaalwetenschappelijk gezien is het niet zo moeilijk om daar zicht op te krijgen. De innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur zet onvermijdelijk op het macroniveau van nationale staten en de internationale verhoudingen een dynamica in werking van enerzijds bewegingen in de richting van het gemeenschapsevenwicht en anderzijds bewegingen in de richting van het statuscompetitie-evenwicht. Dat ligt eraan dat er op dat niveau altijd problemen zijn met sociale informatie, dat wil zeggen de gebrekkige informatie die mensen hebben over elkaars gedrag. Nog ervan afgezien dat sommigen er belang bij kunnen hebben om bewust misleiding en desinformatie te verspreiden.

De resultante daarvan is doorgaans een wirwar van aan elkaar tegengestelde bewegingen, maar er kunnen ook groepsniveaus en tijdperken zijn waarin een beweging in één richting overheerst. Zo zagen we na de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog een duidelijke beweging in de richting van het gemeenschapsevenwicht, van "de gemeenschap georganiseerd in de staat". Maar die werd in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw gevolgd door de tegengestelde beweging van het neoliberalisme, waarmee het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon als richtlijn werd verlaten ten gunste van het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon.

Maar ook daar kwam een eind aan, waardoor we ons nu bevinden in de overgangsfase naar een nieuw gemeenschapstijdperk. In zo'n overgang is het niet altijd meteen duidelijk waar we vandaan komen en waar we heen gaan. De wirwar van dagelijkse gebeurtenissen onttrekken het zicht op de grote lijn van wat er aan de hand is. Er is dus behoefte aan een inventarisatie, aan wat de Duitsers zo fraai een Bestandsaufnahme noemen. 

En precies aan die behoefte komt het pas verschenen How Neoliberalism Failed, and What a Better Society Could Look Like van Joseph E. Stiglitz voor een groot deel tegemoet.

Het neoliberalisme was gebaseerd op een vrijheidsbegrip dat werd verbonden met de meer politieke dan economische doctrine van de perfecte markt en perfecte competitie. Daarin gaat het om een abstract model waarin geheel van machtsongelijkheid wordt afgezien, waarvan de werkelijke maatschappij als een zo goed mogelijke benadering zou moeten worden vormgegeven. In dat model zou dus volledige vrijheid bestaan. 

Maar door het als politieke vuistregel te hanteren, ontstaat de verleiding om de ("nog") bestaande machtsverschillen als minder belangrijk over het hoofd te zien. Waardoor het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon onschuldig gaat ogen en het moreel luchtledige politieke en economische denken ruim baan krijgt. Mogelijk gemaakt door de politieke omarming van het economische mensbeeld waarin het sociaalwetenschappelijke inzicht van de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur geheel ontbreekt. Waardoor noch kon worden geprofiteerd van de gunstige werking van het gemeenschapspatroon, noch de ongunstige werking van het statuscompetitiepatroon kon worden tegengegaan. 

Dat de politici zo in de ban raakten van dat neoliberalisme valt er enerzijds uit te verklaren dat het vak economie het leek aan te bevelen en dat dat vak een groot prestige had. Het eerste klopte niet of slechts gedeeltelijk en dat grote prestige was onverdiend. Maar anderzijds waren er degenen die, geleid door hun statuscompetitiepatroon, meenden dat ze beter af zouden zijn met die neoliberale politiek en die met hun hoge inkomens de rechtse denktanks financierden die de politici beïnvloedden. Als jij verwacht dat jij in het ieder-voor-zich van de statuscompetitie zult kunnen zegevieren en de overtuiging hebt dat die overwinning dan ook gerechtvaardigd is, dan zul je er alles aan doen om te voorkomen dat het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon politiek voet aan de grond krijgt. 

Als dat alles zo is, dan valt te verwachten dat die neoliberale politiek "succesvol" is in de zin dat degenen die het al goed hebben er nog beter uitkomen, anders gezegd, dat de inkomens- en vermogensongelijkheid toenemen. Sociaalwetenschappelijk gezegd, dat het statuscompetitie-evenwicht (een stabiele statushiërarchie) dichterbij wordt gebracht. Ter illustratie; dat is een toestand waarin erfenissen slechts licht worden belast en waarin dus de rijken hun vermogens aan hun kinderen kunnen doorgeven. Waardoor in Nederland zo'n 40 procent van de particuliere vermogens afkomstig is van erfenissen. Rijkdom neemt dan van de ene op de andere generatie alleen maar toe (Babyboomers laten honderden miljarden aan erfenissen na – en de ongelijkheid is al zo groot.)

Maar diezelfde politiek faalt natuurlijk volledig in het perspectief van het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon. Terug naar Joseph Stiglitz: wat valt er over dat falen zoal te zeggen? Die toename van ongelijkheid dus. En daarmee gepaard gaande, de toename van de monopolisering, want als machtsuitoefening niet gereguleerd wordt, dan ontstaan machtsmonopolies. Waardoor ook de economische groei, de groei dus van al datgene waar iedereen van zou kunnen profiteren, afneemt. Toename van ongelijkheid en economische groei gaan niet samen op. 

En waardoor de bestaansonzekerheid aan de onderkant van de hiërarchie toeneemt. Het ieder-voor-zich betekent immers dat de sociale zekerheid en de sociale bescherming doelbewust beperkt worden. Want in dat statuscompetitiemensbeeld is iedereen een potentiële profiteur en fraudeur. Iedereen die aan de onderkant is beland, dient zoveel mogelijk aan zijn lot te worden overgelaten. 

Kortom, het ieder-voor-zich creëert een mistroostige samenleving, waarin, zoals in Nederland, de hoogste welvaartsgroep acht tot negen jaar langer leeft dan de laagste. En waarin zoals in de Verenigde Staten zelfs de gemiddelde levensverwachting daalt (Deaths of Despair and the Future of Capitalism). 

In Nederland steeg de gemiddelde levensverwachting van 71,4 jaar in 1950 naar 82,1 jaar in 2019. Daarna was er een daling tot 81,4 jaar in 2021, naar ik aanneem door de coronapandemie, waarna hij weer toenam tot 81,8 jaar in 2023. Het coronaverlies was vorig jaar dus nog niet goedgemaakt. Mij valt in de CBS-grafiek op dat de toename het sterkst was tot rond 1980 en daarna wat begon af te vlakken. Voor wat het waard is: rond 1980 nam het neoliberale tijdperk van het ieder-voor-zich een aanvang.

Wat moet er gebeuren om aan die mistroostige wereld een einde te maken? Om de overgang naar een nieuw gemeenschapstijdperk in gang te zetten? In het volgende bericht gaan we na wat Joseph Stiglitz daarover te zeggen heeft. Hier het vervolg.

woensdag 10 juli 2024

De overgangsfase van het afscheid van het neoliberale tijdperk - Spannender dan je zou wensen

De politieke actualiteit staat geheel in het teken van het afscheid van het neoliberale tijdperk, waarin het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon het denken van politici en kiezers domineerde. We ervaren de negatieve gevolgen van dat denken in de vorm van de toegenomen bestaansonzekerheid onder grote delen van de bevolking, de toegenomen ongelijkheid, het vijanddenken van het rechts-extremisme en het bedreigd worden van de democratie. 

Dat doet het besef groeien dat het hoog tijd is om die andere kant van de menselijke sociale natuur, het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon, en dus van de democratie, weer in het hart van de politiek terug te brengen. Dat kan op het niveau van de politiek alleen als we dat met zijn allen doen, dus met een grotere rol voor de democratische overheid. Die bestaanszekerheid voor iedereen nastreeft en die de ongelijkheid binnen de perken houdt. Die onze morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee cultiveert en vorm geeft in beleid en in de instituties van de rechtsstaat. En bijdraagt aan die vormgeving op het niveau van de internationale verhoudingen.

Zo'n overgangsfase verloopt niet zonder slag of stoot. Want degenen die in dat rechts-extremistische vijanddenken van het statuscompetitiepatroon zijn beland, kunnen daar moeilijk los van komen. Als je eenmaal de wereld als onveilig bent gaan zien, als een wereld vol gevaar of als een amorele jungle, dan verduistert dat je blik en zie je er alleen nog maar bevestigingen van. En je maakt je wereld kleiner, waardoor je geen corrigerende ervaringen meer opdoet. 

Dat kan een proces van radicalisering in gang zetten. "Vreemdelingen" dienen te worden "gedeporteerd" of erger. Jouw leider dient dictatoriale macht te krijgen. Er dient hard en gewelddadig te worden opgetreden. We zien zich zo'n proces voltrekken in de Verenigde Staten, waar de krachten achter Donald Trump in hun Project 2025 een christelijk-nationalistische dictatuur schilderen met Trump aan het hoofd. En natuurlijk zien we die radicalisering ook in Nederland, waar PVV-ministers deel uitmaken van de regering.

Daardoor is het nog niet meteen duidelijk hoe lang die overgangsfase nog duurt en wat we nog aan vreselijke gevolgen van die radicalisering zullen meemaken.

Dat maakt het dagelijks volgen van de nationale en internationale politieke berichtgeving spannender dan je zou wensen.

dinsdag 18 juni 2024

De potsierlijkheid van het narcistisch wereldbeeld aan de wereld getoond - Everything Donald Trump Is an Expert In, According to Him | NowThis

Dit dateert al weer van vijf jaar geleden. Een compilatie van fragmenten waarin Donald Trump, toen nog president, zijn overtuiging uitspreekt dat niemand meer weet van onderwerp X dan hij. In de toelichting die Now This erbij geeft, wordt opgesomd over welke onderwerpen Donald Trump meer zegt te weten dan wie dan ook:

President Donald Trump claims to be an expert in a lot of things. This compilation video collected many of his boasts about his alleged expertise. In the video, Trump says he knows more than anybody about taxes, income, construction, campaign finance, drones, technology, American history, infrastructure, ISIS, environmental impact statements, Facebook, renewable energy, polls, courts, steel workers, golf, banks, trade, nuclear weapons, tax laws, law suits, money, debt, politicians,

 

Het is natuurlijk uiterst vermakelijk om al de fragmenten aan je voorbij te laten gaan. Narcisme is de meest extreme vorm van die ene helft van het statuscompetitiepatroon, die van het ingenomen zijn met zichzelf, zich verheven voelen over anderen en daarmee de positie claimen van de top van de statushiërarchie, die van de ultieme overheerser. Jouw verhevenheid en alwetendheid verlossen je van alle mogelijke externe belemmeringen. Er is geen werkelijkheid die jou nog u in de weg kan staan, noch zijn er andere personen die daar toe in staat zijn. 

Als je dit vermakelijk vindt, dan ligt dat eraan dat je ernaar kijkt met de blik van het gemeenschapspatroon. Want met die blik kijk je naar de wereld met respect voor de werkelijkheid en voor anderen. Je hebt inzicht in de beperkingen van je kennis van de wereld en dus ben je erop ingesteld om te leren van je ervaringen en van inzichten van anderen.  En je ziet anderen als gelijken, met de gedeelde menselijke waardigheid van het iedereen-telt-mee. Je kijkt dan naar het gedrag van een narcist met ongeloof, meewarigheid en geamuseerdheid.

Dat laatste zorgt ervoor dat een narcist in het domein van de persoonlijke relaties altijd tegen grenzen aanloopt. Blijken van superioriteitsgevoelens worden daar niet geaccepteerd. Er wordt met bespotting op gereageerd. En als het mogelijk is, wordt het contact vermeden.

Maar in het publieke domein krijgt de narcist volop kansen. Het kan dan immers gebeuren dat zijn overtuigingskracht, die voortkomt uit zijn zelfverzekerdheid, bij zijn publiek die andere helft van het statuscompetitiepatroon weet uit te lokken, die van de bewonderende onderdanigheid. Zeker als zijn toehoorders hun wereld als onveilig ervaren, zijn ze gevoelig voor die overtuigingskracht. De narcist wordt dan de verlosser. Waar je je hoop op vestigt dat hij voor jou voor betere tijden zal zorgen. 

Uiteraard vergeefs, want de narcist is uitsluitend in zichzelf geïnteresseerd. En in zijn naïviteit, zijn gebrek aan zelfreflectie, maakt hij daar ook geen geheim van. Denk aan Trump die in een campagnespeech uitroept: ’I Don't Care About You... I Just Want Your Vote’. En denk aan Adolf Hitler, die wilde dat het hele Duitse volk samen met hem ten onder moest gaan.

Dat de narcist in dat publieke domein zijn kansen krijgt, vraagt natuurlijk om tegenwicht. Zijn vermogen tot betovering van volgelingen, die persoonlijkheidscultus, is ronduit gevaarlijk. 

In een nog functionerende democratie horen de media voor dat tegenwicht te zorgen. Door er voor te zorgen dat het publiek dat narcistische gedrag leert te doorzien. 

Een manier om dat voor elkaar te krijgen is het tonen van de potsierlijkheid van dat narcistische wereldbeeld. Zoals door al die zichzelf lof toezwaaiende uitspraken, die elk apart voor sommigen misschien nog een greintje overtuigingskracht hebben, achter elkaar te zetten. 

Dat moet zelfs een fervente volgeling met nog enige realiteitszin aan het denken zetten.

dinsdag 14 mei 2024

Naast en onafhankelijk van economische achtergesteldheid maakt ook de persoonlijkheidstrek van het neuroticisme vatbaar voor rechts-extremisme

Politiek rechts-extremisme berust op een wereldbeeld van onveiligheid en daarmee van vijandigheid. De wereld is onveilig en dat komt doordat er vijanden zijn die het op ons voorzien hebben en die dus moeten worden bestreden. En die als het mogelijk is dienen te worden verwijderd ("gedeporteerd") of zelfs te worden vernietigd. De aard van die vijanden kan variëren (Joden, Roma, immigranten, asielzoekers, moslims, lhbtqia+-ers, de linkse elite), de constante is dat er vijanden zijn. 

Daarmee is politiek rechts-extremisme een uitingsvorm van het menselijke statuscompetitiepatroon. Het wereldbeeld van strijd en ieder-voor-zich is erin geactiveerd. Er zijn vijanden die tegelijk aan ons inferieur zijn en ons bedreigen. Alles in de politiek draait erom die bedreiging het hoofd te bieden. Al het andere is daaraan ondergeschikt.De bij de democratie passende opdracht van het zoeken naar het beste beleid voor iedereen is gereduceerd tot de opdracht van het uitschakelen van vijanden.

Dat het rechts-extremisme in allerlei landen weer de kop opsteekt, in ons land in de vorm van de verkiezingsoverwinning van Wilders' eenmanspartij de PVV, ligt eraan dat de heersende neoliberale politiek de doelstelling van het verschaffen van bestaanszekerheid voor iedereen overboord gooide. Daardoor namen onveiligheidsgevoelens toe en dus de ontvankelijkheid voor de rechts-extremistische boodschap. Als mensen zich bedreigd en onveilig voelen, dan zoeken ze daar voor een oorzaak en een oplossing. In antwoord daarop wijst de rechts-extremistische politicus een vijand aan en een oplossing: bestrijd en verwijder de vijand.

Er is het nodige sociaalwetenschappelijk onderzoek dat dit zicht op het politieke rechts-extremisme ondersteunt. Veel daarvan kwam aan de orde in het bericht Waardoor werd de PVV zo groot? 

Er is nu dit nieuwe onderzoek dat in dezelfde richting wijst: Fear and Deprivation in Trump’s America: A Regional Analysis of Voting Behavior in the 2016 and 2020 U.S. Presidential Elections. De onderzoekers laten zien dat de rechts-extremist Donald Trump bij de verkiezingen van 2016 en 2010 in het bijzonder goed scoorde in economisch achtergestelde regio's (counties), maar daarnaast ook in regio's met een hoge mate van onveiligheidsgevoelens, dat wil zeggen met een hoge gemiddelde score op de persoonlijkheidsdimensie neuroticisme.

Mensen met een hoge mate van neuroticisme zien de wereld als bedreigend en zijn vatbaar voor een angststoornis of een depressie. Ze reageren sterk op negatieve gebeurtenissen, ervaren vaker negatieve gebeurtenissen, interpreteren ambigue gebeurtenissen als bedreigender, raken door negatieve ervaringen meer van de kaart en vinden het moeilijker om met negatieve gevoelens om te gaan. 

Dat zo'n behoorlijk stabiele persoonlijkheidstrek als neuroticisme, onafhankelijk van die economische achtergesteldheid, vatbaar maakt voor rechts-extremisme is opmerkelijk. Het bevestigt dat politiek rechts-extremisme een antwoord is op onveiligheidsgevoelens, of die nu een economische oorzaak hebben of dat ze een oorzaak hebben in iemands persoonlijkheid. 

De rechts-extremistische politicus vaart wel bij onveiligheidsgevoelens. Die zijn vanwege dat neuroticisme altijd in zekere mate in de bevolking aanwezig. Maar dat heeft geen gevolgen voor het stemgedrag van neurotici zolang de politiek zich laat leiden door de morele gemeenschapsintuïtie van iedereen-telt-mee. Zodra die leidraad wordt verlaten, ontstaat er de ruimte voor het rechts-extremistische wereldbeeld van onveiligheid en daarmee van vijandigheid. En dan wordt neuroticisme een politieke factor.

woensdag 1 mei 2024

Laten we vandaag, op de Dag van de Arbeid, even stilstaan bij de allereerste gedocumenteerde staking, zo'n drieduizend jaar geleden

In het Egyptisch Museum in Turijn bevindt zich het Strike papyrus, de eerste documentatie in de mensheidsgeschiedenis van een staking. Het document is geschreven in het hiëratisch schrift, een lopend schrift dat werd gebruikt naast hiërogliefen. Het schrift werd met pen en inkt geschreven en was daardoor gemakkelijker en sneller in het gebruik dan de veel tijdrovendere hiërogliefen, die vooral voor inscripties werden gebruikt (wikipedia). Je ziet hier het deel waarin de staking wordt beschreven.

Die staking vond plaats in 1155 voor Christus, dus zo'n drieduizend jaar geleden, gedurende het bewind van Ramses III. Er werd gekort op de rantsoenen van de arbeiders die werkten aan de bouw van de tombe van de farao. In reactie daarop gingen ze in staking, verzamelden zich achtereenvolgens in de necropolis van Thebes, de tempel van Thutmose III en in die van Ramses II. Hoewel hun eisen, uitbetaling van de niet geleverde graanrantsoenen, werden ingewilligd, gingen ze na enkele dagen weer in staking vanwege de slechte werkomstandigheden en eisten ze dat ze hun klachten direct mochten voorleggen aan de Farao.

Laten we vandaag, op de Dag van de Arbeid, even stilstaan bij die allereerste gedocumenteerde staking.

Meer onderzoek over het belang van de door kinderen ervaren sociale veiligheid in het gezin voor de kans op gemeenschapsgedrag

Hoe komt het dat we in vrijwel alle hedendaagse menselijke samenlevingen een mix waarnemen van gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag? 

Dat ligt er natuurlijk aan dat beide gedragspatronen nu eenmaal deel uitmaken van de menselijke sociale natuur. Die twee patronen liggen klaar om geactiveerd te worden. In een sociaal veilige omgeving, dat wil zeggen een omgeving waarin gemeenschapsgedrag veel voorkomt, wordt het gemeenschapspatroon geactiveerd. En in een sociaal onveilige omgeving, dus waarin veel statuscompetitiegedrag voorkomt, is het statuscompetitiepatroon een passend antwoord, waardoor dat geactiveerd wordt. Anders gezegd, beide patronen versterken zichzelf. Zie voor meer uitleg Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Die mix van de twee gedragspatronen is er doordat beide sociale omgevingen, de veilige en de onveilige, in onze huidige samenlevingen voorkomen. En omdat we weten dat een sociaal veilige samenleving, waarin dus overwegend gemeenschapsgedrag geactiveerd wordt, beter uitpakt voor menselijk welzijn en gezondheid, is het dus een belangrijke opdracht om die sociale veiligheid te bevorderen. 

Een van de wegen waarlangs we dat kunnen doen, bestaat eruit dat we er zo goed mogelijk voor zorgen dat kinderen opgroeien in een sociaal veilige omgeving. En in onze samenleving bestaat die omgeving voor het grootste deel uit die van het gezin. (Een andere weg bestaat eruit er voor te zorgen dat gezinnen minder sociaal geïsoleerd zijn en dus meer contacten onderhouden met familie, grootouders, vrienden en buren.) 

Nu is er al veel sociaalwetenschappelijk onderzoek dat wijst op het belang van een sociaal veilige opgroei-omgeving voor de ontwikkeling van kinderen en hun welzijn later in het leven. Denk alleen maar aan de grote rol die vroege sociale onveiligheid speelt in de kans om een of meer psychische aandoeningen te ontwikkelen. Maar ik probeer bij te houden wat daar zoal voor nieuw onderzoek bijkomt.

Zo is er nu de nieuwe studie Developmental antecedents of adherence to masculinity norms: A 9-year longitudinal study of urban Chinese families, waarin de onderzoekers een groep kinderen in het Chinese Nanjing volgden vanaf de geboorte tot ze tien jaar waren. Ze waren er in geïnteresseerd of het onderschrijven van mannelijkheidsnormen op tienjarige leeftijd beïnvloed werd door het onderschrijven van de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen door de ouders en/of door de kwaliteit van de zorg die de kinderen ontvingen.

Het aanhangen van die mannelijkheidsnormen werd vastgesteld door de kinderen te vragen in hoeverre ze het eens waren met uitspraken als 

  • I do not let it show to my friends when my feelings are hurt,
  • It is necessary for me to fight others in order to gain respect,
  • I usually figure out things on my own rather than rely on others for help
  • I cannot respect a friend who backs down from a fight. 
  •  Even when something is bothering me, it’s important to act like nothing is wrong around my friends.
  • If I tell my friends my worries, I will look weak

Daaruit valt meteen op te maken hoe groot de overlap is tussen die mannelijkheidsnormen en het geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon. Vrouwen kennen ook de neiging tot statuscompetitie, maar zijn er over het algemeen minder vatbaar voor dan mannen. Zie over het verband tussen mannelijkheid en statuscompetitie ook Mannen, mannelijkheid en statuscompetitie en Statuscompetitie en de eercultuur. We kunnen dus dat aanhangen van mannelijkheidsnormen probleemloos gelijkstellen aan het geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon.

Het blijkt nu dat het meer of minder onderschrijven van de traditionele rolverdeling door de ouders geen enkel verband had met de verschillen in het geactiveerd zijn van dat statuscompetitiepatroon van hun kind. Er zijn dus uit dit onderzoek(je) geen aanwijzingen dat kinderen dat "mannelijkheidsgedrag" van hun ouders overnemen of dat ze met hun ouders een genetische aanleg voor dat gedrag delen.

Wel was er een duidelijk verband tussen wat ik maar even de kwaliteit van de zorg noemde. Daarbij ging het om de sensitiviteit waarmee de moeder met het kind omging. Die werd door observatie vastgesteld op twee momenten, toen het kind 14 maanden en 24 maanden oud was, en werd onderscheiden in drie dimensies. Ik neem voor het gemak maar even de omschrijving van de onderzoekers over:

follow-the-lead practices, intrusiveness, and positive regard (NICHD Early Child Care Research Network, 1999, 2003). 

The follow-the-lead dimension in parenting indicates the degree to which the mother follows the child’s social gestures, expressions, and signals and responds appropriately; a high score in follow-the-lead indicates the mother is child-centered and is attuned to the child’s needs and interests consistently and promptly.

Intrusiveness in parenting assesses the level at which the mother imposes her agenda on the child without accommodating the child’s different needs for the pace of interaction and level of activity; high scores in intrusiveness indicate the mother frequently interrupts the child’s behaviors and leads the interactions. 

The positive regard scale rates the mother’s level of positive and warm interactions with the child; high scores in positive regard indicate that the mother shows a range of positive and warm facial and verbal expressions.

En daaruit is gemakkelijk op te maken dat die moederlijke sensitiviteit een goede benadering is van de sociale veiligheid waarmee het kind in het gezin opgroeit. Hoe beter de moeder reageert op de behoeften en interesses van het kind, hoe minder ze het kind de eigen agenda oplegt en hoe meer positiviteit en warmte ze het kind geeft, hoe groter de sociale veiligheid die haar kind ervaart.

De sociale veiligheid in het gezin is dus ook volgens dit onderzoek(je) een voorspeller van het op latere leeftijd geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon dan wel het gemeenschapspatroon. Hoe geringer die sociale veiligheid, hoe groter de kans op activering van het statuscompetitiepatroon. En andersom, hoe meer ervaren sociale veiligheid, hoe groter de kans op activering van het gemeenschapspatroon.

Waarbij ware te bedenken dat het effect van die sociale (on)veiligheid groter zal zijn hoe meer het gezin sociaal geïsoleerd is. Want als er meer contacten zijn met familie, grootouders (!), vrienden en buren, dan kunnen die een extra bron vormen van sociale veiligheid, die kan compenseren voor een gebrek eraan in het gezin. Er is dan meer een benadering van de coöperatieve zorg voor kinderen, die zo belangrijk was voor het evolutionaire succes van onze vroegste voorouders.