Lezende in De economie volgens Yanis Varoufakis, zoals uitgelegd aan zijn dochter, kwam ik in hoofdstuk 6 aan bij het betoog waarin het er om gaat waarom de werkloosheidsontkenners ongelijk hebben.
Die werkloosheidsontkenners zijn die economen, en politici, die denken dat onvrijwillige werkloosheid niet bestaat. Want, zo redeneren ze, iedereen die (nog) werkloos is, heeft zijn gewenste loon nog niet genoeg laten zakken. Als hij dat laatste wel zou doen, dan zou er onmiddellijk een werkgever opstaan die hem zou aannemen.
De kern van deze redenering is dat arbeid net zo iets is als huizen, auto's en tomaten: als je de vraagprijs maar genoeg laat zakken, is er altijd een koper te vinden. Net als iemand niet moet klagen dat hij zijn fraai gelegen vakantiehuis niet kwijtraakt (vraag dan minder!), moet ook iemand zonder werk niet klagen (ga dan voor een lager loon werken!).
Het probleem met die redenering is dat de kopers van huizen, auto's en tomaten die producten aanschaffen om ze te "consumeren", om de genoegens die daaruit voortvloeien. En iedere koper bepaalt individueel welke prijs door die genoegens wordt gerechtvaardigd.
Daarentegen neemt een potentiële werkgever een werkloze pas in dienst als hij verwacht dat winstgevend te kunnen doen. En die verwachting hangt er vanaf wat de vooruitzichten zijn. Die weer afhangen van het algemenere economische klimaat. Als de economische activiteit groeit en als de consumenten optimistisch zijn, dan maakt een werkloze meer kans om ergens aangenomen te worden.
Dat maakt dat er een zichzelf versterkend proces kan voordoen. Werkgevers kijken naar elkaar, naar het "producentenvertrouwen", en als dat omhoog gaat, als iedereen optimistisch is, dan worden ze zelf ook optimistisch. Waardoor ze meer mensen aannemen. Maar als het vertrouwen laag is, gebeurt het omgekeerde en krijgen werklozen geen kans.
Maar stel dat werklozen bereid zijn om voor nog lagere lonen aan de slag te gaan? Dan wordt het toch op een gegeven moment wel voordelig voor werkgevers om hen aan te nemen?
Nee, dat kon wel eens niet zo zijn. Omdat de ondernemers een algehele verlaging van de lonen gaan zien als een voorloper van minder economische bedrijvigheid. Iedere werkgever betaalt natuurlijk graag een lager loon, omdat hij daarmee zijn kosten verlaagt. Maar tegelijk zou iedere ondernemer graag hebben dat andere werkgevers hogere lonen betalen, omdat zulks zou bijdragen aan de algehele economische activiteit en het algehele optimisme. De koopkracht die door anderen wordt aangewakkerd, daar profiteert iedere ondernemer van, die desalniettemin zelf graag de lonen zou verlagen.
Dat dilemma is analoog aan het uit de speltheorie bekende dilemma van de hertenjagers (Stag Hunt), dat bij Rousseau vandaan schijnt te komen. Varoufakis verwijst er ook naar. Ik sta nu bij deze passage stil omdat hij er zo duidelijk en beknopt mee laat zien dat een loonsverlaging juist kan leiden tot het afnemen van de vraag naar arbeid.
Die werkloosheidsontkenners hebben dus niet door dat arbeid iets anders is dan huizen, auto's of tomaten. Dat is pijnlijk, want het ontkennen van werkloosheid is onder de huidige politici welhaast gemeengoed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten