vrijdag 27 juni 2025

Sociaalwetenschappelijk gezien is het politieke landschap gemakkelijk te begrijpen: het ieder-voor-zich leidt tot een sociaal inferieure toestand

Sociaalwetenschappelijk gezien is de aard van het politieke landschap door de tijden heen altijd de uitkomst van de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur die een weg moet zien te vinden in de evolutionair gezien nieuwe sociale omgeving van de democratische nationale staat. Als vooral het gemeenschapspatroon van het iedereen-telt-mee geactiveerd is, dan is een politieke positie waarin de overheid de verantwoordelijkheid draagt voor dat iedereen-telt-mee de uitkomst. Als daarentegen het statuscompetitiepatroon van het ieder-voor-zich actief is, dan komt daar een positie uit tevoorschijn waarin de overheid zoveel mogelijk moet terugtreden en ruimte moet maken voor de markt. De eerste positie noemen we links en de tweede noemen we rechts.

Zolang de menselijke sociale natuur niet verandert, en dat is voorlopig niet het geval, en zolang de  democratische overheid bestaat, zullen we met dat politieke landschap te maken hebben. Dat maakt dat door allerlei oorzaken perioden waarin de politiek meer de kant opgaat van het gemeenschapspatroon, dus van politiek links, afgewisseld zullen worden met perioden waarin het statuscompetitiepatroon, dus politiek rechts, domineert. Dat zou een onophoudelijk heen-en-weer kunnen inhouden, maar sociaalwetenschappelijk gezien verwacht je een collectief leerproces waarin wij met zijn allen met vallen en opstaan ontdekken dat de gemeenschapstoestand van het iedereen-telt-mee naar menselijk welzijn superieur is aan de statuscompetitietoestand van het ieder-voor-zich. 

Anders gezegd, sociaalwetenschappelijk gezien is hoop op een beter toekomst gerechtvaardigd. Obama was een eloquent vertolker van dat inzicht: "Hope is that thing inside us that insists, despite all the evidence to the contrary, that something better awaits us if we have the courage to reach for it and to work for it and to fight for it." (in zijn toespraak na zijn overwinning in de voorverkiezing in Iowa, 3 januari 2008). 

Maar nu naar de actualiteit van het politieke landschap. We hebben tientallen jaren achter ons waarin het statuscompetitiepatroon van het ieder-voor-zich de politiek domineerde. De overheid trad terug en de markt moest het werk doen. De politici en de kiezers geloofden deels dat de markt zou zorgen voor meer welvaart voor iedereen en deels dat zijzelf er beter uit zouden komen. Een gevolg was dat door deregulering de economische instabiliteit toenam, culminerend in de kredietcrisis van 2008-2010. En een gevolg was dat de inkomens- en vermogensongelijkheid toenamen en dat het bestaan voor grote delen van de bevolking onzekerder werd. Het vertrouwen in de politiek nam af en het rechts-extremisme stak de kop op. 

Er ontwikkelde zich een sociaal inferieure toestand. De extreme variant daarvan zien we in de Verenigde Staten, waar een foute leider aan de macht is gekomen, die niet alleen de democratie wil afschaffen, maar ook alle overheidsvoorzieningen die ten dienste staan van het iedereen-telt-mee. Iedereen moet zichzelf maar zien te redden en als dat niet lukt, jammer dan. De exorbitant rijken, het Grote Geld, is aan de macht en sluit zich af van de noden van het gewone volk. Er is alleen nog maar het ieder-voor-zich. De  Republikeinse volksvertegenwoordigster Joni Ernst reageerde op de inschatting dat door de voorgenomen Republikeinse "One Big Beautiful Bill Act" mensen zouden overlijden met "Dood gaan we allemaal". Een andere Republikein, Mitch McConnell, reageerde op de kritiek op de voorgenomen afbraak van het Medicaidprogramma, waar miljoenen kwetsbare Amerikanen van afhankelijk zijn, met  "Daar komen ze wel weer overheen". Illustraties van de wereldvreemdheid waar het ieder-voor-zich aan de top toe leidt. 

Mildere varianten zien we in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland, waar weliswaar de sociaaldemocraten (mede) de regering vormen, maar waar de overheid nog steeds als ondergeschikt wordt gezien aan de markt.

En dan is er ons eigen land. Waar de dominantie van het ieder-voor-zich uitliep op een extreemrechtse regering die uit elkaar is gevallen, waarna we afstevenen op nieuwe verkiezingen. Waar de geringschatting van het belang van de overheid voor het menselijk welzijn "de Nederlandse polycrisis" tot stand heeft gebracht. Tekort aan rechters, te lange wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg, tekort aan huisartsen, de acht jaar kortere levensverwachting van mensen in een lagere sociaaleconomische positie, ernstige personeelstekorten en verouderde computersystemen bij de Belastingdienst, achterstallig onderhoud aan de infrastructuur, sterk opgelopen woningtekort, sterk achterblijvende wetgeving op het gebied van natuur, biodiversiteit en klimaatverandering, de stikstof- en mestcrisis, tekorten in de jeugdzorg, tekortschieten in het verschaffen van een sociaal minimum, de Toeslagenaffaire, de zelf veroorzaakte crisis in de asielopvang, jarenlange onwil om te erkennen dat gaswinning aardbevingen veroorzaakt. 

Een indrukwekkende, en nog onvolledige, lijst van aanwijzingen dat we in een sociaal inferieure toestand zijn terechtgekomen. 

Dit alles kwam weer bij mij op toen ik het bericht in ESB las dat een derde van het huidige woningtekort is veroorzaakt doordat na de kredietcrisis van 2008-2010  de woningbouw instortte: Een derde huidig woningtekort te herleiden naar kredietcrisis. Terwijl er op die financiële crisis juist gereageerd had moeten worden met het aanjagen van de (overheids-)investeringen, kozen de politici er voor om juist te gaan bezuinigen. Denk aan de bezuinigingszeepbel. De overheid moest juist een kopje kleiner gemaakt worden. Nog meer markt, nog minder overheid.

En ik moest denken aan de huidige problemen met die andere collectieve voorziening, het stroomnet. Dat moet opgetuigd worden om in de sterk toegenomen vraag naar en aanbod van elektriciteit te kunnen voorzien. Daar wordt nu hard aan gewerkt, maar het is te laat. Al in 2015 waarschuwde de Algemene Rekenkamer dat het stroomnet zou vastlopen. Maar het beleid stond stil, want ja, de markt diende het werk te doen. In 2022 verzuchtte oud-topambtenaar Bernhard ter Haar dat veel eerder begonnen had moeten worden met de uitbreiding van het stroomnet. Zie De pijn van tien jaar gebrekkige investeringen door de kabinetten-Rutte.

Waarom gebeurde dat niet? 

Weinig mensen kunnen die vraag zo goed beantwoorden als Bernard Ter Haar. Hij draaide tot zijn pensionering, eerder dit jaar, decennialang mee in de bovenste laag van de ambtenarij. Vooral in de afgelopen tien jaar zag hij het bij de rijksoverheid misgaan. Bij veel ministeries verdwenen ambtenaren met kennis van zaken. De overheid die overbleef, moest klein zijn, en efficiënt.

Met die nieuwe missie verslapte de interesse in het aanpakken van grote maatschappelijke problemen. Ter Haar weet nog dat hij in 2010 – hij was in die tijd directeur-generaal Milieu op het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) – leiding gaf aan een nieuw programma om voortaan duurzaam in te kopen, van de kantoormeubels en de printers tot de pennen. „We waren eruit, het was afgestemd, zelfs het bedrijfsleven hadden we meegekregen. Toen kwam het kabinet-Rutte I en dat heeft daar een dikke streep doorheen gezet. Het is helemaal gecanceld. Dit probleem bestaat niet, zei dat kabinet. Nu wordt het weer opnieuw opgetuigd. Dan heb je dus een achterstand van tien jaar.”

Tussen 2011 en nu viel de omvang van de overheidsinvesteringen terug met een kwart – van 4,3 naar 3,1 procent van het bbp. Het gebruikelijke refrein van de kabinetten-Rutte – Rutte trad aan als premier in 2010 – was dat investeren in de eerste jaren helemaal geen mogelijkheid was, omdat er geen geld was. In plaats daarvan werd onder Rutte I en II fors bezuinigd. Zo had het niet gehoeven, zegt econoom Jasper Lukkezen, die doceert aan de Universiteit Utrecht: „We hebben bezuinigd zonder goed naar de toekomst te kijken.”

Die geringschatting van de rol van de overheid, zo kenmerkend voor het ieder-voor-zich in de politiek, leidt onvermijdelijk tot een sociaal inferieure toestand.

Geen opmerkingen: