donderdag 11 februari 2016

Machtige leiders falen als ze moeten samenwerken - En over waarom dat zo is

We kennen de gevaren van macht en leiderschap. Onderzoek laat zien dat mensen die op een machtspositie terecht komen, de kans lopen om hoogmoedig te worden, om op anderen neer te kijken, om krediet voor prestaties van anderen te claimen, om egoïstischer te worden, om zich onbeschofter te gaan gedragen en anderen niet te laten uitpraten en om zich minder van de opvattingen van anderen aan te trekken.

Die opsomming van negatieve gevolgen van leiderschap vind je in de studie Failure at the top: How power undermines collaborative performance. Dat is allemaal al erg genoeg, denk je dan. Maar dit onderzoek gaat over de vraag of leiders wel in staat zijn om onderling samen te werken.

Dat is een belangrijke vraag, omdat in onze maatschappij een goede samenwerking tussen leiders in politiek, organisaties en bedrijfsleven nogal belangrijk lijkt. Om zaken van algemeen belang goed te regelen is veel overleg en samenwerking nodig tussen degenen die in de verschillende maatschappelijke sectoren machtsposities bekleden. Om nog maar niet te spreken over de noodzaak van overleg en samenwerking tussen leiders van nationale staten, zoals in de eurozone (!) en in de internationale politiek.

Welnu, de uitkomst van dit onderzoek stemt niet vrolijk. De onderzoekers vergeleken de kwaliteit van de samenwerking tussen groepen van leiders en groepen van niet-leiders. Dat deden ze zowel in het laboratorium, waar ze macht en leiderschap manipuleerden, als in een real-life setting, waarin echte leiders samenwerkten en werden vergeleken met echte niet-leiders.

De uitkomsten zijn eenduidig. Als machtigen onderling moeten samenwerken, is de uitkomst slechter, zowel wat creativiteit betreft als de kans op het bereiken van overeenstemming.

En dat ligt er aan dat leiders meer onderling bezig zijn met statuscompetitie (Wie is hier nu de machtigste?) en ruziemaken en minder informatie delen en minder taakgericht bezig zijn.

Kortom, als je machtige leiders bij elkaar zet, dan is de kans klein dat ze er iets van bakken. En ach, is dat niet wat we maar al te vaak zien gebeuren?

Voor een deel zal dit er ook aan liggen dat narcisten een grotere kans hebben om op leiderschapsposities terecht te komen. En we weten dat narcisten niet uitblinken in het vermogen tot samenwerking. Zie Hoe komt het dat we zoveel last hebben van narcistische leiders? en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?

Maar omdat de leiderschapsposities in het laboratorium willekeurig werden toegewezen, is dat dus niet de volledige verklaring. Nee, het lijkt vooral te liggen aan dat sociale proces van statuscompetitie, waaraan leiders zich overgeven als ze onder elkaar zijn. Dat blijkt er ook uit dat leiders als ze in hun eentje een taak moeten uitvoeren, juist opvallend creatief zijn.

Nee, we mogen blij zijn als onze machtige leiders het er in onderling overleg en onderhandeling het er zo nu en dan goed van af brengen.

Geen opmerkingen: