vrijdag 16 februari 2024

Waardoor werd de PVV zo groot? Jesse Frederik: doordat nu eenmaal zoveel kiezers tegen immigratie zijn. Een sociaalwetenschappelijke reactie.

Jesse Frederik laat op De Correspondent zien dat er bij het zoeken naar een verklaring voor de grote verkiezingswinst van de PVV van Geert Wilders te weinig onder ogen is gezien dat er gewoon veel kiezers zijn die de standpunten van de PVV onderschrijven. De winst van de PVV zou niet verrassend zijn, maar juist dat de PVV in het verleden zo weinig stemmen behaalde. En hij betoogt dat de pogingen om die winst te verklaren uit economische factoren, dus uit een veronderstelde toename van bestaansonzekerheid, niet deugen. Kort samengevat:

De winst van de PVV werd de afgelopen maanden grijsgeduid. Het was een tegenstem, angst, onbehagen. Maar het bewijs dat mensen vooral op een antimigratiepartij stemmen omdat ze tegen migratie zijn is overweldigend. Rechtspopulisme wint, omdat rechtspopulisme populair is.

Zie Waarom de PVV zo groot werd (en nee, niet door geschrapte buslijnen, guur neoliberalisme of groeiende ongelijkheid)

Het is een serieus betoog, dat zeker de aandacht verdient. De vraag komt natuurlijk op hoe het zich verhoudt tot al het sociaalwetenschappelijk onderzoek dat ik besprak in de acht berichten op dit blog onder de titel Sociaalwetenschappelijk gezien zijn opkomst en neergang van rechts-extremisme in democratieën goed te verklaren. Daarin gaat het namelijk over de aanwijzingen dat de toename van rechts-populisme wel degelijk te maken heeft met problemen van bestaansonzekerheid. 

Mijn indruk is dat Jesse niet goed onderscheidt tussen het motief om rechts-extremistisch te stemmen (anti-immigratie) en de verklaring voor veranderingen in het belang dat kiezers aan dat anti-immigratie standpunt hechten (veranderingen in ervaren bestaansonzekerheid). En ik denk dat hij te weinig recht doet aan alle aanwijzingen dat de bestaansonzekerheid met de neoliberale regeringen van de afgelopen decennia wel degelijk is toegenomen. Ondanks dat in die periode de armoede is afgenomen en we een rijker land zijn geworden.

Maar laten we nog eens al die sociaalwetenschappelijke aanwijzingen de revue passeren. Hieronder die acht berichten.

1. Een verklaring in een notendop

De vraag hoe opkomst en neergang van de aanhang van rechts-extremistische politieke partijen valt te verklaren heeft enige urgentie, zeker nadat in ons land de rechts-extremistische PVV de grootste partij is geworden. 

Waarbij overigens meteen twee kanttekeningen dienen te worden gemaakt:

  • Hoewel de PVV als grootste uit de bus kwam, is de partij met 37 van de 150 zetels bepaald geen grote partij. Dat komt door de versplintering van het politieke landschap, een verschijnsel dat gelijk op lijkt te gaan met de opkomst van rechts-extremisme. 
  • En de PVV is geen gewone politieke partij met een interne democratie, maar "niet meer dan de Vereniging Groep Wilders, op 30 maart 2005 opgericht door Geert Wilders en de Stichting Groep Wilders. Deze stichting die Wilders op 20 november 2004 had opgericht om fondsen te werven bestond eveneens uit slechts één lid… Geert Wilders. De twee officiële oprichters van de vereniging, Geert Wilders en de Stichting Groep Wilders, hebben direct besloten een ledenstop door te voeren, waardoor de PVV in juridisch opzicht kortom maar één lid heeft." (Een unieke partij. De organisatie van de PVV). Een en ander is mogelijk doordat er in ons land opvallend weinig wettelijk geregeld is over politieke partijen. Er ligt al een paar jaar een wetsvoorstel Wet op de politieke partijen, maar daarin worden alleen eisen gesteld aan de transparantie van de interne procedures tot vaststelling van bestuur en kandidatenlijst. Of die procedures wel of niet democratisch zijn, wordt in het midden gelaten. Dit in tegenstelling tot buurland Duitsland, waar een partij met de juridische vorm van de PVV niet tot de verkiezingen zou worden toegelaten. Volgens de grondwet van 1949 en de wet over politieke partijen van 1967 moet een partij leden hebben en democratisch georganiseerd zijn (wikipedia).

Maar goed, een urgente vraag dus. Maar ook een vraag die sociaalwetenschappelijk gezien niet zo moeilijk valt te beantwoorden. Dit is het eerste van een aantal berichten waarin ik het sociaalwetenschappelijk onderzoek zal inventariseren waarop je dat antwoord kan baseren. Maar allereerst maar even hoe dat antwoord er in een notendop uitziet. In drie stappen.

Stap 1. Het vertrekpunt is dat mensen in hun kijk op en omgang met anderen zijn toegerust met het gemeenschapspatroon van iedereen-telt-mee en het statuscompetitiepatroon van ieder-voor-zich. Als burgers en kiesgerechtigden in een democratie kunnen ze zich laten leiden door het gemeenschapspatroon en dan omhelzen ze de democratische rechtsstaat, waarin immers iedereen meetelt, zowel in het algemeen kiesrecht als in de beleidsuitkomsten die beogen het algemeen belang zo goed mogelijk te dienen. 

Maar ze kunnen ook geleid worden door het statuscompetitiepatroon en dan hebben ze moeite met de democratie. Want in dat patroon hoort de maatschappij als een statushiërarchie te zijn georganiseerd, waarin de eigen groep het voor het zeggen heeft en waarin andere groepen slechts een ondergeschikte positie toekomt. 

Stap 2. Of mensen door het ene dan wel het andere patroon geleid worden, wordt sterk beïnvloed door de mate van sociale (on)veiligheid die ze ervaren. 

Bij een grote mate van ervaren sociale veiligheid wordt bij mensen het sociale betrokkenheidssysteem geactiveerd en hebben ze er geen moeite mee om medeburgers in het democratische proces als gelijkwaardig en goedwillend te beschouwen. Op zijn kortst gezegd: anderen zijn te vertrouwen.

Maar bij een grote mate van ervaren sociale onveiligheid zijn anderen een gevaar omdat ze de democratie zullen misbruiken. Ze zullen misbruik willen maken van de sociale voorzieningen. Daarom moeten die sociale voorzieningen zo sober mogelijk zijn of zelfs helemaal worden afgeschaft. Ook al om "aanzuigende werking" op "gelukszoekers" van buiten te voorkomen. Anderen moeten als interne of externe vijanden worden beschouwd, die zoveel mogelijk onschadelijk dienen te worden gemaakt of waartegen de grenzen moeten worden gesloten. We hebben dan te maken met activering van de vechtreactie op ervaren sociale onveiligheid. De reactie die zich uit in stemgedrag, namelijk het stemmen op een rechts-extremistische partij, of in pogingen de democratie omver te werpen en te vervangen door een statushiërarchie met de eigen groep aan de top. Op zijn kortst gezegd: wantrouw anderen.

Stap 3. Of mensen sociale veiligheid of onveiligheid ervaren wordt sterk beïnvloed door de mate waarin het overheidsbeleid erop gericht is en erin slaagt om voor zijn burgers bestaanszekerheid tot stand te brengen. Bij een hoge mate van bestaanszekerheid voelen mensen zich niet bedreigd en hebben ze er weinig moeite mee om anderen te vertrouwen. Maar als het bestaan onzeker is, is er snel de neiging om overal vijanden te zien en politici te volgen die graag vijanden aanwijzen. Na de Tweede Wereldoorlog was in veel landen het overheidsbeleid sterk gericht op het bevorderen van bestaanszekerheid en bestond er in de politiek geen rechts-extremisme. Maar sinds de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw gingen overheden een neoliberaal beleid voeren waarin het streven naar bestaanszekerheid naar de achtergrond verdween of zelfs actief werd verlaten. Daardoor nam de bestaanszekerheid voor grote groepen af. De daardoor ervaren sociale onveiligheid nam toe en daarmee het rechts-extremisme in de politiek.

Dat was het sociaalwetenschappelijke antwoord in een notendop. In volgende berichten een overzicht van het sociaalwetenschappelijk onderzoek waarop dit antwoord is gebaseerd. Om te beginnen met de aanwijzingen dat rechts-extremisme inderdaad een uitingsvorm is van het statuscompetitiepatroon.

2. Rechts-extremisme is statuscompetitie

Is rechts-extremisme inderdaad een uitingsvorm van het statuscompetitiepatroon?

Een serieus antwoord begint uiteraard met de bepaling van wat we onder rechts-extremisme verstaan. Ik kan natuurlijk zelf een definitie geven, maar daarin schuilt het gevaar dat ik daarin al meteen elementen van het statuscompetitiepatroon binnensmokkel. Ik moet dus een definitie gebruiken die al bestaat en die niet controversieel lijkt. 

Daarvoor ga ik te rade bij de AIVD, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Die heeft tot taak:

het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat.

De AIVD omschrijft eerst wat onder extremisme verstaan wordt en daarna wat de betekenis is van rechts-extremisme. 

Onder extremisme wordt verstaan "het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen". En als voorbeelden van zulke activiteiten worden genoemd:

  • systematisch haatzaaien;
  • angst verspreiden;
  • doelbewust desinformatie verspreiden;
  • demoniseren en intimideren;
  • verwerpen van wet en regelgeving;
  • pogingen om een parallelle samenleving tot stand te brengen waarbij het gezag van de Nederlandse overheid en het rechtssysteem wordt afgewezen;
  • geweldplegingen; 
  • mishandelingen;
  • of ernstiger vormen van geweld.

En als het om rechts-extremisme gaat, komen daarbij:

  • vreemdelingenhaat (inclusief antisemitisme en antimoslims);
  • haat jegens vreemde (cultuur)elementen;
  • ultranationalisme.

Kortom in het rechts-extremistische wereldbeeld is er de eigen groep, het eigen volk, dat verheven is boven andere groepen (vreemdelingen, andere culturen, buitenlanders). Zolang dat wereldbeeld nog niet algemeen aanvaard wordt, zijn anderen die het niet aanhangen vijanden die moeten worden bestreden. Net zo als die andere groepen. Door haat, angst en desinformatie te verspreiden, door demoniseren en intimideren, door de democratie, waarin immers iedereen hoort mee te tellen, te verwerpen en te ondermijnen en door gebruik van geweld. Dat laatste wijst erop dat vijanden niet alleen horen te worden onderdrukt en overheerst of "gedeporteerd", maar zo nodig ook horen te worden "uitgeroeid" of 'geëlimineerd".

Het is niet moeilijk om hier het statuscompetitiepatroon in te herkennen. De wereld is een strijd tussen groepen, waarin de eigen groep hoort te overwinnen. En bedenk dat als mensen door dat statuscompetitiepatroon geleid worden, dat de uitwerking daarvan allesoverheersend is. Al het denken en al het gedrag staat in het teken van de strijd en het behalen van de eindoverwinning. Een of ander verder weg gelegen doel waaraan het eigen handelen nog beoordeeld zou kunnen worden, ontbreekt. Een externe begrenzing door zoiets als objectieve waarheid is niet langer aanwezig. Vandaar dat samenzweringstheorieën zo gemakkelijk ontstaan en worden omarmd.

In het sociaalwetenschappelijk onderzoek komen we het rechts-extremistische en dus statuscompetitieve wereldbeeld tegen in de Sociale Dominantie Oriëntatie (SDO). Als je daar hoog op scoort,  dan ben je gefascineerd door de gedachte dat de samenleving een statushiërarchie is van groepen en door de innerlijke behoefte om jezelf en je groepsgenoten (het eigen volk) aan de top daarvan te zien. Je bent het dan opvallend veel eens met uitspraken als:

  • Sommige groepen mensen zijn gewoon inferieur aan andere groepen
  • Het is oké als sommige groepen betere levenskansen hebben dan andere
  • Als bepaalde groepen meer hun plaats kenden, dan hadden we minder problemen

Hier kun je je eigen SDO-score te weten komen

Hebben stemmers op rechts-extremistische partijen dan ook een hogere SDO-score? Ja, dat weten we al sinds 2014. Toen verscheen namelijk de studie Extreme-Right Voting in Western Europe: The Role of Social-Cultural and Antiegalitarian Attitudes, die dat laat zien.

In zeven Europese landen (Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Nederland, Noorwegen en Zwitserland) bleek het stemmen op rechts-extremistische partijen samen te hangen met het afwijzen van gelijkheid (anti-egalitarisme), dus met het omarmen van de statushiërarchie. En uit een vervolgonderzoek in Nederland bleek dat het stemmen op de PVV gepaard ging met een hogere SDO-score. Dat verband bleef bestaan bij controle voor geslacht, leeftijd en opleiding. In het eerste geval verloopt het verband via vijandigheid tegenover immigranten en in het Nederlandse onderzoek via etnisch vooroordeel, zeg maar racisme.

Die uitkomsten zijn vooral ook interessant omdat je vaak hoort dat vijandigheid tegenover immigranten met een andere cultuur voortkomt uit gevoelens van culturele bedreiging. Sociaal-culturele onzekerheid zou dan het probleem zijn. Maar volgens dit onderzoek is dat juist niet het geval. Het gaat om de neiging tot sociale dominantie.

Wilders-aanhangers zijn dus volgens dit onderzoek niet degenen die zich cultureel bedreigd voelen, die hun eigenheid willen beschermen tegenover vreemde uitingen en gewoonten die zich aan hen opdringen. Nee, het zijn degenen van het "Eigen volk eerst", van het zichzelf superieur voelen boven anderen en het willen overheersen van die anderen. Het lijkt een soort collectief narcisme dat hier werkzaam is.

Of die resultaten uit 2014 onverkort gelden voor de huidige stemmers op de PVV weten we natuurlijk niet. Wel weten we dat de PVV nu net zo rechts-extremistisch is als de partij in 2014 was.

3. De gevaarlijke wereld en de wereld als een amorele jungle

Sociaalwetenschappelijk gezien is rechts-extremisme gemakkelijk te herkennen als een uitingsvorm van het statuscompetitiepatroon. In dat patroon is er altijd een strijd tussen groepen en is er het allesbepalende streven om de eigen groep te laten domineren over andere groepen. We zagen een en ander tevoorschijn komen in het verband tussen het stemmen op de rechts-extremistische PVV en het hoog scoren op de Sociale Dominantie Oriëntatie (SDO).

In het sociaalwetenschappelijk onderzoek is er naast die SDO ook nog het meetinstrument van het Right-Wing Authoritarianism (RWA), dat met die SDO overlapt, maar waarmee een ander aspect van het rechts-extremisme aan het licht komt. Valt dat ook te herkennen als behorend tot het statuscompetitiepatroon?

Dat andere aspect bestaat uit het onderschrijven en aanhangen van traditionele normen en waarden, het je zelf daaraan onderwerpen en het opleggen ervan aan anderen, als het moet met geweld. Zie The Authoritarians van Bob Altemeyer. Je RWA-score is hoger als je het meer eens bent met uitspraken als:

  • Our country desperately needs a mighty leader who will do what has to be done to destroy the radical new ways and sinfulness that are ruining us.
  • The only way our country can get through the crisis ahead is to get back to our traditional values, put some tough leaders in power, and silence the troublemakers spreading bad ideas.
  • It is always better to trust the judgement of the proper authorities in government and religion than to listen to the noisy rabble-rousers in our society who are trying to create doubt in people's minds.

In de studie Dangerous and competitive worldviews: A meta-analysis of their associations with Social Dominance Orientation and Right-Wing Authoritarianism uit 2013 concluderen de onderzoekers uit een meta-analyse van eerdere studies dat degenen die hoog scoren op RWA meer het beeld hebben van een gevaarlijke wereld en degenen die hoog scoren op SDO meer het beeld van een competitieve wereld.

De mate waarin je een gevaarlijk wereldbeeld hebt, werd vastgesteld met de Belief in a Dangerous World Scale, waarin het gaat om het wel of niet onderschrijven van uitspraken als: "Any day now chaos and anarchy could erupt around us..." en "There are many dangerous people in our society who will attack someone out of pure meanness, for no reason at all."
En bij het aanhangen van een competitief wereldbeeld gaat het om uitspraken als “It’s a dog-eat-dog world where you have to be ruthless at times” en "There is really no such thing as “right” and “wrong.” It all boils down to what you can get away with."

De onderzoekers vatten de gevonden samenhangen samen in het onderstaande plaatje, Je ziet dat de sterkste verbanden (de dikkere lijnen) worden gevonden tussen het beeld van een gevaarlijke wereld (DW) en RWA en tussen het beeld van een competitieve wereld (CW) en SDO. Je kunt dus het rechts-extremisme onderverdelen in Right-Wing Authoritarianism, dat nauw samenhangt met een gevaarlijk wereldbeeld, en de Sociale Dominantie Oriëntatie, die nauw samenhangt met een competitief wereldbeeld.

In de eerste variant zijn er altijd gevaarlijke lieden en moet je dus altijd op je hoede zijn en in de tweede variant is de wereld een amorele jungle van strijd en statuscompetitie.  In beide varianten gaat het om een wereld bestaande uit groepen. Andere groepen die gevaarlijk zijn. Of groepen waartegen de eigen superieure groep met hand en tand dient te worden verdedigd.


Maar je ziet ook dat het rechts-extremisme een samenhangend geheel is, want er zijn dwarse samenhangen. Zo is de correlatie tussen de beide wereldbeelden behoorlijk groot, wat erop wijst dat als je de wereld als gevaarlijk ziet, de kans behoorlijk groot is dat je hem ook als een amorele jungle ziet. En andersom. 

En wat natuurlijk opvalt is dat beide wereldbeelden gemakkelijk zijn onder te brengen in dat statuscompetitiepatroon. Het gemeenschapspatroon van de morele intuïtie van iedereen-telt-mee en van onderling vertrouwen is in geen velden of wegen te bekennen.

Laten we zeggen dat het sociaalwetenschappelijk onderzoek enig inzicht verschaft in het denken van de rechts-extremisten die nu al tientallen jaren deel uitmaken van het politieke landschap.  

En die natuurlijk hun voorlopers hadden. De allergrootste aanhanger van dat beeld van de wereld als een amorele jungle was wel Adolf Hitler. Sebastian Haffner geeft in zijn Kanttekeningen bij Hitler het volgende citaat (zonder bronvermelding, maar ik neem aan uit Mein Kampf):

Wie wil leven, welaan, die moet strijden, en wie in deze wereld van eeuwige worsteling niet wil strijden, verdient het leven niet.

Toen, en nu nog steeds, huiveringwekkend.

4. Sociale veiligheid voor en na de neoliberale wending.

Hoe valt nu te verklaren dat we nu in de politiek wel met een flinke dosis rechts-extremisme te maken hebben, terwijl dat in de twee à drie decennia na de Tweede Wereldoorlog niet het geval was? Wat is er in zo ongeveer de jaren 70 en 80 veranderd waardoor dat rechts-extremisme de wind in de zeilen heeft gekregen? Niet alleen in Nederland, maar ook in al die andere landen waar het rechts-extremisme gegroeid is. Denk aan Trump en de Republikeinen in de Verenigde Staten, Johnson en de Conservatieven in Groot Brittannië, het Front National in Frankrijk, het Vlaams Belang in België, Fratelli d'Italia en Forza Italia in Italië, de AfD in Duitsland en de PiS in Polen.

Een sociaalwetenschappelijk inzicht is dat het statuscompetitiepatroon wordt uitgelokt door een toename van sociale onveiligheidsgevoelens. Dan kan het gaan om sociale onveiligheid in de persoonlijke levenssfeer, maar ook sociale onveiligheid in de meer onpersoonlijke sfeer die daar boven uitgaat en die beïnvloed wordt door het door de overheid gevoerde sociaal-economische beleid. 

Als dat beleid er op gericht is en erin slaagt om voor de bevolking bestaanszekerheid tot stand te brengen, dan zal dat bijdragen tot gevoelens van sociale veiligheid onder de bevolking. Niet alleen als gevolg van die bestaanszekerheid op zich, de eigen inkomens- en baanzekerheid, maar ook door het besef in een democratie te leven waarin medeburgers erop uit zijn om niet alleen zichzelf, maar ook elkaar die bestaanszekerheid te verschaffen. In een land waarin "de gemeenschap georganiseerd is in de staat", waarin iedereen meetelt. 

Hoewel er geen sociaalwetenschappelijk onderzoek bestaat waarin precies dat is aangetoond, al was het maar doordat voor "sociale onveiligheidsgevoelens" nimmer een meetinstrument is ontwikkeld, is het wel zeer aannemelijk dat de eigen bestaanszekerheid plus het besef van iedereen-telt-hier-mee sterk tot sociale veiligheid bijdragen. Persoonlijke en maatschappelijke condities dus die (1) sociale veiligheidsgevoelens bevorderen, en daardoor (2) gemeenschapsgedrag bevorderen en statuscompetitiegedrag tegengaan, waardoor (3) rechts-extremisme in de politiek onwaarschijnlijk is. Zo ongeveer de condities die in de eerste twee à drie decennia na de Tweede Wereldoorlog bestonden, de periode van de opbouw van de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat. En van het macro-economische streven naar volledige werkgelegenheid om zo de werknemers te beschermen tegen met elkaar op de arbeidsmarkt concurrerende werkgevers.

Maar toen kwam de wending naar de neoliberale sociaal-economische politiek. Waarin het geloof zich verbreidde dat alles zoveel mogelijk aan de markt diende te worden overgelaten en waarin de overheid zich vooral zoveel mogelijk moest beperken tot het ruim baan geven aan marktwerking. In dat geloof moest het verschaffen van bestaanszekerheid juist niet het eerste doel zijn. Voorop moest staan dat economische groei werd bevorderd en dat kon alleen met meer marktwerking. En mensen die aan de markt deelnemen, moeten worden geprikkeld om zich in te spannen. Ze behoren dus de positieve en negatieve gevolgen van hun gedrag voor zichzelf te voelen en te ondergaan. Ze moeten met een "prikkelstructuur" geconfronteerd worden die hen aanzet tot dat gedrag dat het meeste bijdraagt aan economische welvaart. Dat is voor iedereen het beste.

Dat is in een notendop het neoliberale denken over menselijk gedrag. In dat denken is er eigenlijk geen motivering voor sociale zekerheidswetgeving of meer algemeen voor al die wetgeving die beoogt om iedereen te laten meetellen. Voor een bodem waar niemand door heen zou mogen zakken. Die zou immers afbreuk doen aan die prikkelstructuur. Er is één "poort"' waar doorheen alles wat we "welvaart" vinden, tot stand komt en dat is de markt. Met aan de ingang dat door marktprikkels gestuurde gedrag van 'de hardwerkende Nederlanders" en aan de uitgang de zo groot mogelijke economische welvaart. Merk op dat er in die manier van denken geen gemeenschapsgedrag bestaat, noch statuscompetitiegedrag. En merk op dat alles wat mensen willen door economische welvaart wordt afgedekt, dus door wat je met geld kunt kopen. Dus ontbreekt ook dat mensen behoefte hebben aan sociale veiligheid.

Wat zijn de gevolgen geweest van die neoliberale wending en hoe hebben die bijgedragen aan de opkomst van het rechts-extremisme?

5. De toename van bestaansonzekerheid

Nam door de neoliberale wending in de politiek in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw inderdaad de bestaansonzekerheid toe?

Hoewel dat natuurlijk nooit met zoveel woorden gezegd is, was het de opzet van dat neoliberale beleid om de bestaansonzekerheid onder de bevolking te laten toenemen. Dat zou immers nodig zijn om mensen, die dat van nature niet willen, zich te laten inspannen. Daar zijn "prikkels" voor nodig en dan in het bijzonder financiële prikkels. En die zijn er natuurlijk meer, en ze werken beter, als er ook de reële dreiging bestaat om tot armoede te vervallen. En ze werken beter als er meer rijkdom valt te behalen, dus als de inkomensongelijkheid groter is. 

En om die dreiging voldoende tot stand te brengen, moesten de sociale zekerheid en de bescherming op de arbeidsmarkt worden teruggedrongen. Mensen moest geleerd worden om minder van de overheid te verwachten. Ze moesten zelfredzamer worden. Minder het iedereen-telt-mee van de "gemeenschap georganiseerd in de staat" en meer van het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon. 

Kregen de opeenvolgende regeringen het voor elkaar om die bestaansonzekerheid te vergroten? 

Jazeker. Ik citeer nu even uit mijn De lokale verzorgingsstaat: bestaanszekerheid in het geding? uit 2017, met enkele toevoegingen tussen haakjes.

Deze hier ultrakort aangeduide ontwikkelingen (van de neoliberale wending) bleken al spoedig gevolgen te hebben voor de bestaanszekerheid van burgers. Vrooman boog zich daarover en laat zien dat na 1980 voor de bevolking tussen 18 en 64 jaar de inkomensbescherming door middel van socialezekerheidsregelingen sterk is afgenomen. In rapportcijfers uitgedrukt daalde die van 7,1 in 1980 naar 4,7 in 2015. Met als gevolg dat de inkomenszekerheid met 34 procent daalde. Bovendien daalde de werkzekerheid met 27 procent (Vrooman 2016). Een element in de toename van onzekerheid was ook de introductie en stapsgewijze verhoging van het eigen risico in de gezondheidszorg. Door deze en andere maatregelen hebben chronisch zieken en gehandicapten hun eigen betalingen sterk zien stijgen.

Die algehele toename van onzekerheid werd mede veroorzaakt door het, tegen het neoliberale optimisme in, (maar veroorzaakt door deregulering van de financiële sector,) frequenter optreden van economische en financiële crises, een ontwikkeling die culmineerde in de financiële crisis van 2008. Hoewel de oorzaak van die crisis daarin niet gelegen was, reageerden overheden daarop met beleid om het overheidstekort terug te dringen.

In ons land betekende dat onder het verder versoberen van de verzorgingsstaat en het meer bezuinigen en decentraliseren op de gebieden van werk en inkomen, langdurig zieken, ouderen en de jeugdzorg. Qua wetgeving hield dit onder meer in dat de Participatiewet in de plaats kwam van de Wet Werk en Bijstand en de Wet Sociale Werkvoorziening (en deels de Wajong). Onderdeel van een en ander is een strenger sanctiebeleid, met weinig aandacht voor het verschil tussen opzettelijke en onbedoelde overtredingen, en de controversiële verplichting voor gemeenten om van uitkeringstrekkers een tegenprestatie te verlangen. De vraag dringt zich op of een en ander nog wel valt binnen “het redelijke” dat van burgers verwacht mag worden. Hoe ook ingekleed, opent dit beleid de weg voor gevoelens van vernedering en versterking van vooroordelen tegenover uitkeringstrekkers. In dezelfde lijn ligt dat we de vernederende afhankelijkheid van voedselbanken normaal zijn gaan vinden.

Dat de afstand tot de naoorlogse bedoelingen van de verzorgingsstaat daarmee wel erg groot is geworden, komt tot uitdrukking in het opduiken van termen als repressieve verzorgingsstaat (Vonk 2014), “buiten het recht treden” (Vonk 2016) en punishing the poor (Wacquant 2009). De vraag dient zich aan of het evenwicht tussen opgelegde verplichtingen en rechten nog wel bestaat en zelfs of het nog wel wordt nagestreefd (Vonk 2014). De weg van genade naar recht (Klompé) lijkt in omgekeerde richting te zijn ingeslagen. Het belang van het verschaffen van bestaanszekerheid moet onderweg uit het oog zijn verloren. 

Dat was in 2017. Daar is sindsdien wel het een en ander bijgekomen, waar ik in een reeks berichten over de Nederlandse polycrisis bij stilstond, waarvan hier het eerste bericht. In het laatste bericht, waarin ik me afvroeg waar al die crises toch vandaan komen, gaf ik de volgende opsomming, in willekeurige volgorde.

De rechtspraak kampt met grote problemen door te grote werkdruk. Als gevolg van bezuinigingen door de eerste twee kabinetten-Rutte werden jarenlang geen nieuwe rechters aangenomen. De kwaliteit van de rechtspraak komt in het geding.

Instellingen voor de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) sloten in 2022 vanwege geldgebrek en personeelstekorten een derde van de klinische behandelplekken voor volwassenen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen, terwijl de wachtlijsten voor deze plekken al jaren toenemen. Volgens de Nederlandse Zorgautoriteit zou de zorgplicht niet worden geschonden  omdat vervangende zorg beschikbaar is. Maar die behandelplekken zijn juist nodig omdat die vervangende, ambulante zorg onvoldoende is.

Mede door die wachtlijsten in de GGZ, maar ook door vergrijzing van de bevolking en het beleid van ziekenhuizen, is de werkdruk van huisartsen zo sterk toegenomen dat 60 procent van de praktijken een patiëntenstop heeft. Het Capaciteitsorgaan adviseert het aantal opleidingsplekken te verhogen van 921, het vorige advies, naar 1190. Het huidige aantal is 850.

Mensen in een lagere sociaaleconomische positie overlijden gemiddeld acht jaar eerder dan mensen in een hogere sociaaleconomische positie. Ook leven ze gemiddeld drieëntwintig jaar in minder goed ervaren gezondheid. De gezondheidsverschillen tussen mensen nemen niet af, maar juist toe. De Artsenfederatie KNMG pleit met 85 vertegenwoordigers van partijen van binnen en buiten de zorg voor structurele verbetering van de bestaanszekerheid van mensen:  een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen en de mogelijkheden tot gezond eten, onderwijs, gezond en veilig wonen.

De toestand bij de Belastingdienst is kritiek, door sterk verouderde computersystemen en ernstige personeelstekorten. De belastingheffing loopt gevaar en invoeren van nieuwe wetgeving is onmogelijk. Tijdige vervanging van de computersystemen was door jarenlange bezuinigingen niet mogelijk. Door een uit de hand gelopen vertrekregeling vertrokken duizenden medewerkers, veelal de beste mensen.

Er is achterstallig onderhoud aan de infrastructuur:  bruggen, sluizen en viaducten, met veiligheidsrisico's en toenemend oponthoud op de weg als gevolg. Er zijn in het verleden te weinig middelen beschikbaar gesteld.

Er is al jaren een groot woningtekort door bewust overheidsbeleid om zich van de woningmarkt terug te trekken. Tegelijk legde de overheid in 2013 de woningcorporaties een forse verhuurderheffing op om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. De huursector is doelbewust verwaarloosd. Nadat er sinds 2010 niet meer een ministerie voor “volkshuisvesting” bestond, is het in het huidige kabinet teruggekeerd.

We hebben een stikstof- en een mestcrisis doordat de overheid hoognodige uitvoering van wetgeving op gebied van natuur, biodiversiteit en klimaatverandering voor zich uit schuift en aanhoudend juridische "geitenpaadjes" bedenkt. De veel te grote landbouwsector en grote bedrijven als Schiphol en TataSteel veroorzaken grote  milieu- en gezondheidsschade en dragen in vergelijking daarmee maar weinig bij aan het bbp. In het huidige kabinet is er een minister zonder portefeuille voor Natuur en Stikstof gecreëerd, vallend onder het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Door het op zijn beloop laten van de stikstofcrisis lopen bouwprojecten grote vertraging op. Ongeveer 2500 veehouders blijken na de uitspraak van de Raad van State in 2019 in feite illegaal stikstof uit te stoten. Een oplossing laat maar op zich wachten.

Er is een crisis in de jeugdzorg, die in 2015 werd overgeheveld naar de gemeenten. Toen was er al een tekort en daar kwam een korting bovenop, omdat werd aangenomen dat gemeenten het met minder geld zouden kunnen doen. Dat blijkt niet het geval. De ingestelde "Commissie van wijzen" concludeert dat er meer geld bij moet.

Gemeenten kregen extra taken, maar krijgen structureel te weinig geld, waardoor investeringen in wegen, scholen en andere essentiële zaken achterblijven. Er wordt bezuinigd op sportvoorzieningen, buurthuizen en bibliotheken. Volgens de VNG zijn noodzakelijke investeringen  van gemeenten al ruim een decennium onder de maat. 

De Nationale Ombudsman waarschuwt dat de overheid tekortschiet in het verschaffen van een sociaal minimum. In het algemeen geldt dat het sociale minimum ontoereikend is, dat het doenvermogen van burgers onrealistisch wordt ingeschat en dat er een gebrek aan geld, tijd en deskundigheid is bij gemeentelijke dienstverleners. Volgens de Arbeidsinspectie is de bestaanszekerheid onvoldoende geborgd bij het huidige bijstandsniveau. Bijstandsgerechtigden kunnen, als ‘”tegenprestatie”, ingevoerd door het kabinet Rutte-2, of als onderdeel van de re-integratie, gedwongen tewerk worden gesteld. Dit leidde tot uitwassen, zoals blootstelling van werklozen aan giftig chroom-6 door de gemeente Tilburg en de Nederlandse Spoorwegen. Het tekortschietende sociaal minimum heeft ervoor gezorgd dat het bestaan van voedselbanken werd genormaliseerd. In het huidige kabinet-Rutte is er voor het eerst een ministerie voor Armoedebestrijding. Als de grondwettelijk vastgelegde  zorg voor bestaanszekerheid eerder serieus was genomen, dan was zo’n ministerie niet nodig geweest.

De Belastingdienst heeft duizenden ouders die toeslagen voor de kinderopvang ontvingen ten onrechte bestempeld en behandeld als fraudeurs. Sandra Palmen, ambtenaar bij de Belastingdienst, waarschuwde al in 2017 dat dit fraudebeleid in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, rechtszekerheid, gelijkheid en evenredigheid. Haar adviezen werden niet alleen niet opgevolgd, het “memo-Palmen” werd lang buiten de openbaarheid gehouden. Het kabinet beloofde een ruimhartige vergoeding, maar de afhandeling daarvan kan nog wel tot 2030 duren. Er is onvoldoende capaciteit om alle aanmeldingen binnen de wettelijke termijn te beoordelen.

Er is een crisis in de asielopvang doordat de overheid de uitgaven structureel te laag inschat. Dat leidde niet alleen vaak tot problemen in de opvang, asielzoekers die de nacht in de buitenlucht moesten doorbrengen, maar ook tot hogere uitgaven omdat de opvangkosten hoger zijn als eerder gesloten locaties heropend moeten worden of als noodopvang nodig is. Het huidige kabinet besloot tot de juridisch (en moreel) onhoudbare opschorting van de uitvoering van de nareisregeling.

De overheid heeft te weinig oog gehad voor de nadelige gevolgen van de aardgaswinning voor de tweehonderdduizend Groningse inwoners van het winningsgebied. Volgens de parlementaire Commissie Aardgaswinning zijn de belangen van de Groninger structureel genegeerd. De Staat is "ernstig tekortgeschoten" in het behartigen van de publieke belangen, zoals de veiligheid en gezondheid van Groningers. Er was jarenlang onwil om te erkennen dat gaswinning aardbevingen kan veroorzaken. Onderzoeken van de risico’s op zwaardere aardbevingen werden „niet nauwkeurig gelezen”. Het argument dat de “leveringszekerheid” in gevaar dreigde te komen bij vermindering van gaswinning kenschetst de Commissie als een opgetrokken “rookgordijn”.

Het is een opsomming van crises die voor een deel heel rechtstreeks in verband kunnen worden gebracht met een toename van bestaansonzekerheid. En voor een ander deel bij een groot deel van de bevolking de indruk moet hebben gewekt van een overheid die zijn bestaan als hoeder van het iedereen-telt-mee niet langer serieus neemt. Van een luchthartige overheid, die de "marktvuistregel" hanteert, zelfredzaamheid predikt en zijn handen in onschuld wast.

Leidde die toename van bestaansonzekerheid ook inderdaad tot een toename van rechts-extremisme?

6. Neo-liberalisme, bestaansonzekerheid en psychische aandoeningen

Kan die toegenomen bestaansonzekerheid er voor verantwoordelijk worden gehouden dat mettertijd het rechts-extremisme in de politiek toenam? De redenering zou zijn dat die toename van bestaansonzekerheid sociale onveiligheidsgevoelens vergroot en dat sociale onveiligheidsgevoelens het statuscompetitiepatroon aanwakkeren, waar rechts-extremistische politieke partijen op kunnen inspelen met hun boodschap dat er interne en externe vijanden zijn die bestreden dienen te worden. De tussenliggende schakel is dus die van de toename van sociale onveiligheidsgevoelens. Zijn er aanwijzingen voor die toename?

Ja, die zijn er. Want we weten ook dat gevoelens van sociale onveiligheid een aan vrijwel alle psychische aandoeningen gemeenschappelijke factor is. Zie Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 1 en de daaropvolgende berichten. Die gemeenschappelijke factor wordt omschreven als "verlies, geïntimideerd en/of vernederd en/of verraden worden - fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid". Die sociale onveiligheid kan zoals gezegd voortkomen uit de persoonlijke levenssfeer, maar ook uit het meer onpersoonlijke, maatschappelijke domein.

Dat zou dan moeten betekenen dat er in diezelfde periode waarin de bestaansonzekerheid toenam, ook een toename moet zijn geweest van het lijden aan psychische aandoeningen. Het ontwikkelen van een psychische aandoening op sociale onveiligheid (zoals depressie of een angststoornis) komt overeen met de immobilisatiereactie-met-angst, terwijl politiek rechts-extremisme overeenkomt met de vechtreactie. Zie Over de biologievrije sociale wetenschap. En over Charles Darwin, de Polyvagaaltheorie en het werk van Bessel van der Kolk. Als we verwachten dat de toename van bestaansonzekerheid via sociale onveiligheid het rechts-extremisme vergroot, dan zouden we dus tegelijkertijd ook een toename van psychische aandoeningen moeten zien.

En voor dat laatste is een duidelijke aanwijzing. We hebben geen gegevens voor de gehele periode, maar een flink deel ervan, de periode tussen 2007-2009 en 2019-2022 wordt bestreken door de Netherlands Mental Health Survey and Incidence Studies (NEMESIS), waarover verslag wordt gedaan in het rapport Prevalence and trends of common mental disorders from 2007-2009 to 2019-2022: results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Studies (NEMESIS). Als er inderdaad een toename is geweest van psychische aandoeningen, dan zou je die ook in deze periode moeten waarnemen.

En dat blijkt inderdaad het geval te zijn. In zowel 2007-2009 als 2019-2022 werd een gestratificeerde toevalssteekproef van de Nederlandse bevolking van 18 tot 64 jaar oud gevraagd of men in het voorafgaande jaar had geleden aan een psychische aandoening. Het bleek dat de groep die daar bevestigend op antwoordde, in die periode was toegenomen van 17,4 procent naar 26,1 procent. Die toename was sterker bij studenten en 18 tot 34-jarigen dan bij betaald werkenden en degenen van 35 jaar of ouder.

Als je dus de bestaansonzekerheid onder de bevolking laat toenemen, omdat je denkt dat zulks voor de economie een goed idee is, dan vergroot dat de sociale onveiligheidsgevoelens zodanig dat je dat terugziet in een forse toename van het deel van de bevolking dat lijdt aan een psychische aandoening. 

Het is interessant om te kijken naar de mogelijke verklaringen voor deze trend die de onderzoekers naar voren brengen:

In recent decades, young adults may have been more adversely affected by the further individualization of society26, the rise of social media54, 55, and the increasing pressure to succeed56. They may also be more adversely affected by current social problems (e.g., shortage of affordable housing, climate change concerns), or have more difficulty coping with setbacks, such as not immediately having a successful job or owner-occupied home.

Daarin vallen gemakkelijk de ontwikkelingen te herkennen die de bestaansonzekerheid, vooral voor jongeren, hebben vergroot: druk om te presteren, problemen op de arbeidsmarkt, tekort aan woningen.

Het herinnert ons er nog eens aan hoe kortzichtig het is als regeringen zich bij hun beleid eenzijdig laten leiden door wat economen (of eigenlijk: de verkeerde economen) hen toeroepen en geen oog hebben voor sociaalwetenschappelijke inzichten.

Dat komt natuurlijk nog sterker naar voren als we gaan kijken naar de aanwijzingen dat datzelfde neoliberale beleid het rechts-extremisme in de politiek heeft aangewakkerd.

7. Meer bestaansonzekerheid? Dan meer rechts-extremisme

Welke aanwijzingen kennen we dat een toename van bestaansonzekerheid bijdraagt aan de aanhang van rechts-extremistische politieke partijen? Op dit blog ben ik vanaf eind 2016 alle onderzoek gaan bijhouden dat voorbijkwam en dat daarover uitsluitsel verschaft. In dat onderzoek gaat het over werkloosheid, baanonzekerheid, statusverlies of het meemaken van een financiële crisis als indicatoren voor bestaansonzekerheid. Hier de korte samenvattingen van de in totaal 11 studies.

De studie Going to extremes: Politics after financial crises, 1870–2014 uit 2016 onderzocht 800 verkiezingsresultaten in 20 ontwikkelde landen gedurende de periode 1870 - 2014. Het bleek dat nadat er een financiële crisis was geweest, de aanhang van rechts-extremistische politieke partijen met gemiddeld 30 procent toenam. Er was geen verband met economische recessies of crises. Het doet vermoeden dat juist financiële crises als bedreigend voor de bestaanszekerheid worden ervaren omdat niet alleen de inkomenspositie, maar ook de waarde van en de toegankelijkheid tot het geld in het geding zijn. En omdat er meer de indruk kan ontstaan dat er "duistere krachten" de crisis hebben veroorzaakt. 

De studie Why Far Right Parties Do Well at Times of Crisis: The Role of Labour Market Institutions, eveneens uit 2016, laat zien dat de toename van de aanhang voor rechts-extremistische partijen bij drie verkiezingen voor het Europese parlement nadat de eurocrisis in 2008 - 2010 had plaatsgevonden, samenhangt met de hoogte van de werkloosheid, maar dat die samenhang zwakker is hoe hoger de werkloosheidsuitkeringen. Een overheid kan door de inkomensachteruitgang na werkloosheid te beperken het rechts-extremisme de wind uit de zeilen nemen. Maar kan daar dus ook in tekort schieten.

In de studie Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen laten de Vlaamse onderzoekers Dave Stynen en Hans De Witte zien dat de ervaren baanonzekerheid samenhangt met de mate van sympathie voor het extreemrechtse Vlaams Belang. Dat verband komt tot stand doordat baanonzekerheid samenhangt met angst voor statusverlies en die hangt weer samen met zich bedreigd voelen door migranten en wantrouwen in de politiek.

Op grond van een online vragenlijst onder een representatieve steekproef van tegen de 5000 inwoners van Duitsland in 2017 kwamen onderzoekers tot de conclusie dat het niet zozeer de objectieve economische positie is die de sympathie voor de rechts-extremistische AfD verklaart, maar veeleer de angst voor sociale daling (statusangst). En die blijkt samen te hangen met de indruk dat men er in vergelijking met de eigen ouders op achteruit is gegaan. Daar komen grotere zorgen bij over de eigen toekomstige financiële positie en die van de kinderen. Die onzekerheid gaat bovendien samen met meer egoïsme, minder vertrouwen in anderen, een autoritair wereldbeeld en een anti-vreemdelingensentiment.(Einstellung und sozialeLebenslage. Eine Spurensuche nach Gründen fürrechtspopulistische Orientierung,auch unter Gewerkschaftsmitgliedern).

Het onderzoek The politics of social status: economic and cultural roots of the populist right uit 2017 wijst erop dat de toename het aandeel in de bevolking dat zichzelf een lage sociale status toekent (de zogenaamde subjectieve sociale status) een bijdrage heeft geleverd aan de toegenomen aanhang van populistisch rechtse partijen. De onderzoekers analyseerden de gegevens van het International Social Survey Program (ISSP) over de jaren 1987, 1992, 1999, 2004, 2009 en 2014 voor het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Verenigde Staten, Australië, Polen, Zweden, Noorwegen, Slovenië, Tsjechië en Hongarije.

De Zweedse studie Economic Distress and Support for Far-right Parties – Evidence from Sweden uit 2021 laat zien dat 31 procent van de toename van stemmers op de rechts-extremistische Swedish Democrats tussen 2006 en 2010 toegeschreven kon worden aan de toename van ontslagen onder laaggeschoolde, in Zweden geboren, werknemers. De onderzoeker maakte gebruik van data over de aantallen ontslagen per kiesdistrict. 

Catherine E. de Vries liet in 2017 in de studie The cosmopolitan-parochial divide: changing patterns of party and electoral competition in the Netherlands and beyond zien dat de meer "parochiale" kiezers, die de grenzen dicht willen en tegen verdere Europese integratie zijn, meer last hadden gehad van de Grote Financiële Crisis, zich uitend in werkloosheid of werkloos geweest zijn en/of in een achteruitgang van het gezinsinkomen. 

De onderzoekers van de studie Economic Insecurity and the Rise of the Right uit 2019 gebruikten als maat voor bestaansonzekerheid de combinatie van door een individu ervaren afname of toename van financiële middelen en de tijd die sinds die verandering is verstreken. Hoe meer iemand financiële verslechteringen had meegemaakt en hoe recenter die hadden plaatsgevonden, hoe groter iemands bestaansonzekerheid. Met gebruikmaking van de British Household Panel Survey kwamen ze tot de conclusie dat een grotere bestaansonzekerheid de kans op een stem voor de rechtse Conservatieven vergrootte. (De Conservatieve partij mag je na Boris Johnson, Lizz Truss, Suella Braverman en Rishi Sunak wel extreem-rechts noemen.) Voor Duitsland en de Verenigde Staten werden overeenkomstige resultaten gevonden: toename van bestaansonzekerheid maakte de kans op het stemmen voor de CSU/CDU en voor Donald Trump groter.

In The European Trust Crisis and the Rise of Populism uit 2017 doet Evgenia Passari verslag van een analyse van veranderingen in werkloosheid en veranderingen in de aanhang van populistische partijen in 220 regio's in 26 Europese landen tussen 2000 en 2017. Het blijkt dat een werkloosheidstoename in een land van een procent wordt gevolgd door een  groei van stemmen op populistische partijen van een procent. Toenames van werkloosheid gaan ook gepaard met een negatievere houding tegenover immigranten.

In de studie What’s Work Got to Do with It? How Precarity Influences Radical Party Support in France and the Netherlands, met André Krouwel van de Vrije Universiteit Amsterdam als een van de auteurs, wordt bestaansonzekerheid, precariteit genoemd, in twee dimensies onderscheiden: onzekerheid over het behoud van de baan en de onzekerheid binnen de huidige baan. Het blijkt dat zowel in Frankrijk als in Nederland in 2017 de mate van bestaansonzekerheid samenhing met het stemmen op een rechts-extremistische partij (Front National in Frankrijk en de PVV in Nederland). Onzekerheid binnen de huidige baan hing in beide landen samen met een twee tot drie keer grotere kans op zowel het stemmen op een rechts-extremistische partij als op een populistisch-linkse partij (La France insoumise in Frankrijk en de SP in Nederland). Terwijl de onzekerheid over het behoud van de baan samenhing met een grotere kans op het stemmen op een rechts-extremistische partij. In Frankrijk was die kans 7,5 maal zo groot.

De zeer recente studie Geographies of Discontent: Public Service Deprivation and the Rise of the Far Right in Italy, met Catherine E. De Vries als een van de onderzoekers, laat zien dat in gebieden in Italië waar de lokale publieke voorzieningen (zoals politie en vuilnisophaal) als gevolg van beleid van de nationale overheid meer achteruitgingen, de steun voor rechts-extremistische partijen (Lega (Nord) and Fratelli d’Italia) toenam.

Samengevat zien we dat een toename van bestaansonzekerheid als gevolg van passief of actief overheidsbeleid dat: 

  • de kans op financiële crises doet toenemen, 
  • dat de individuele inkomens- of arbeidsmarktbescherming doet afnemen
  • of dat lokale publieke voorzieningen afbreekt,

 de steun voor rechts-extremistische partijen vergroot.

Daarmee hebben we alle mij bekende empirische aanwijzingen bij elkaar die de "verklaring in een notendop" ondersteunen waarmee deze reeks berichten begon. Overheidsbeleid dat de bestaansonzekerheid voor zijn burgers vergroot, draagt bij aan de opkomst van rechts-extremisme in de politiek. En andersom, overheidsbeleid dat de bestaansonzekerheid verkleint, zal bijdragen aan de neergang van rechts-extremisme in de politiek.

8. Bestaansonzekerheid als oorzaak, niet als motief

In het Nationaal kiezersonderzoek (NKO) werd een open vraag gesteld naar de motieven voor het stemmen op een partij. Mensen konden daar "in hun eigen woorden" op antwoorden. Wat antwoordden de PVV-stemmers? Ik citeer uit het verslag van de onderzoekers:

De trouwe PVV-stemmers en de nieuwe PVV-stemmer noemden over het algemeen dezelfde punten. Vaak wordt gesteld dat de PVV het beste programma heeft en het dichtst bij de mening of standpunten staat. Daarbij wordt migratie en asiel veruit het meest genoemd. Ook wordt gesteld dat de PVV ervoor zorgt dat Nederland weer voor de Nederlanders wordt en dat de PVV, anders dan de andere partijen, de waarheid durft te benoemen. De PVV wordt gezien als de partij die ervoor kan zorgen dat er verandering komt. Kiezers benoemen dat ze protesteren tegen het gevoerde beleid.

In de media is er ophef over dat zaken als bestaansonzekerheid en woningnood niet als belangrijke motieven wordt genoemd. Die zouden immers naar verwachting in de verkiezingen een belangrijke rol spelen. En we zagen in de vorige berichten dat sociaalwetenschappelijk gezien toegenomen bestaansonzekerheid een belangrijke verklaring is voor de toename van rechts-extremisme in de politiek. In plaats daarvan worden migratie en asiel en "Nederland weer voor de Nederlanders" het meest genoemd.

Klopt het dan wel dat toenemend rechts-extremisme wordt veroorzaakt door meer bestaansonzekerheid?

Ja, dat klopt wel degelijk. Sterker, dit resultaat is precies wat sociaalwetenschappelijk viel te voorspellen. 

Die voorspelling is namelijk niet dat rechts-extremistische kiezers vooral gemotiveerd worden door hun bestaansonzekerheid. Nee, voorspeld wordt dat toename van bestaansonzekerheid sociale onveiligheidsgevoelens doet toenemen en dat daardoor het statuscompetitieve wereldbeeld wordt aangewakkerd. Het wereldbeeld van vijandigheid en bedreiging, waarin de eigen groep zich moet verdedigen. Het wereldbeeld dat je aantreft in die Sociale Dominantie Oriëntatie en het Rightwing Authoritarianism. De wereld is gevaarlijk, dus moeten we ons verdedigen tegen vijanden en moeten we terug naar de veilige vertrouwdheid van de traditionele waarden en het traditionele gezag van vroeger.

En het is natuurlijk precies dat wereldbeeld dat maakt dat die PVV-stemmers als eerste motief verwijzen naar "migratie en asiel" en naar "Nederland weer voor de Nederlanders". Bestaansonzekerheid is niet het motief voor hun stem, maar de oorzaak. Het is het wereldbeeld van gevaar en bedreiging, waarin migranten en vluchtelingen en "de linkse elite" die hen verwelkomt, de vijanden zijn die moeten worden buitengehouden en die moeten worden bestreden. Het beeld dat rechts-extremistische politici zo graag aanwakkeren en waar ze zo enthousiast van profiteren om aan de macht te komen.

Er is nog een resultaat van dat NKO dat ook volledig met die sociaalwetenschappelijke verklaring overeenkomt. Volgens die verklaring zijn het bij uitstek de mensen die het meest te lijden hebben gehad onder de toegenomen bestaansonzekerheid, dus de lager opgeleiden en de lagere inkomensgroepen, die rechts-extremistisch zullen stemmen. En wat zien we?

... onder stemmers met een VMBO-t/k of MBO-1, 2 of 3 opleiding stemde zo’n 40% op de PVV. Onder de stemmers die aangaven als opleiding een universitaire master te hebben afgerond stemde zo’n 5% op de PVV.

En:

De oververtegenwoordiging van de PVV vinden we verder vooral ook onder kiezers die zich rekenen tot de arbeidersklasse. Bijna een derde stemde PVV. In de middenklasse was het aandeel stemmers op de PVV ongeveer gelijk aan de landelijke uitslag: 25%. De hogere (midden) klasse stemde beduidend minder op de PVV (3% respectievelijk 11%). 

Dat bestaansonzekerheid rechts-extremisme veroorzaakt, wordt er dus door bevestigd dat je rechts-extremistische kiezers het meest aantreft onder degenen die het meest de bestaansonzekerheid hebben ervaren.

Geen opmerkingen: