- iemand geld steelt van een vreemde
- iemand in een kwade bui zijn vrouw slaat
- iemand een ander die uitglijdt en per ongeluk tegen hem aanvalt, een klap in zijn gezicht geeft
- een marktkoopman een klant bedriegt
- iemand een onwaar gerucht verspreidt over zijn buurman die hij niet mag
- iemand een ander omkoopt om de waarheid, die hem slecht uitkomt, te verzwijgen
- iemand een vrouw verkracht
Nadat je dat gedaan hebt, krijg je de vraag wat je beoordeling zou zijn als:
- een gezaghebbend iemand dat gedrag goedkeurt
- het gedrag lang geleden gebeurde
- het gedrag ergens ver weg gebeurde
Allereerst: waren er verschillen tussen die zeven groepen? Ja, die waren er. De bewoners van Yasawa op de Fiji-eilanden waren moreel het meest absoluut en universeel. Hun oordeel werd dus het minste beïnvloed door die drie condities. Daarentegen waren de inwoners van dat Oekraïnse dorp het meest moreel relativistisch. Anders gezegd, ze lieten zich meer beïnvloeden door een gezaghebbend iemand en keurden de overtredingen minder af als die in het verre verleden of verder weg hadden plaatsgevonden.
Maar als je van de onderlinge verschillen afziet, dan blijkt over de hele linie enige mate van betrekkelijkheid van morele intuïties, dus van de morele beoordelingen. In elke groep waren morele absolutisten en universalisten te vinden, maar de morele relativisten overheersten. In de zin dat het gemiddelde van alle oordeelveranderingen de relativistische kant op wees.
Dat wijst er dus op dat onze morele oordelen betrekkelijk zijn, beïnvloedbaar door de omstandigheden.
Als je kijkt naar de oorsprong van de morele intuïties waar het hier om gaat, dan is dat eigenlijk niet heel verrassend. Want het gaat hier om de intuïties van het gemeenschapsgedrag: anderen niet schaden, eerlijk zijn, anderen niet overheersen en loyaal zijn. Zie Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein. En die vinden hun oorsprong in de Paleo Sociale Omgeving, in het verre verleden, die van de kleine groepen waarin we als jagers-verzamelaars op samenwerking en delen waren aangewezen om te overleven.
Als je dat beseft, dan ligt het voor de hand om te denken dat hun geldigheid ook het meest naar voren komt in het sociale domein van de persoonlijke relaties. Als je dus gevraagd wordt hoe ernstig je een morele overtreding vindt, dan zul je ook aan dat persoonlijke domein denken.
Maar als je dan vervolgens moet oordelen over iets wat ver weg of lang geleden gebeurd is, dan wordt je intuïtieve gevoel van afkeuring minder direct opgewekt. Dat zou dus voor een deel de morele betrekkelijkheid verklaren.
Maar hoe zit het dan met die invloed van een gezaghebbend iemand? Dat die invloed er kennelijk is, zou er aan kunnen liggen dat we naast die intuïties van het gemeenschapsgedrag ook de intuïties van de statushiërarchie kennen: je hoort gezag te aanvaarden (en heiligheid te respecteren). En als de invloed van gezag in een andere richting wijst dan de jouw gemeenschapsintuïties, dan kán het zomaar gebeuren dat je voor het gezag zwicht.
En daar hebben we dus de betrekkelijkheid van onze moraal in volle omvang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten