De evolutionaire achtergrond van de Dual Mode-theorie houdt in dat onze verre voorouders, de eerste Anatomisch Moderne Mensen, in staat waren om, groepsgewijs, het van de andere primaten en de meeste zoogdieren bekende gedragspatroon van statuscompetitie en statushiërarchie te onderdrukken en het evolutionair nieuwe patroon van pro-sociaal gedrag en egalitaire gemeenschap tot stand te brengen en te bevorderen.
Deze ontwikkeling speelde zich af in de Paleo Sociale Omgeving, waarin het voor overleving en reproductie noodzakelijk was om te delen en samen te werken bij het verwerven van voedsel (verzamelen en jagen) en het bieden van bescherming tegen roofdieren. Een belangrijk onderdeel van dat samenwerken en delen was het coöperatief grootbrengen van de kinderen.
Dat groepsgewijs onderdrukken van de statuscompetitie en daarmee het voorkómen van het ontstaan van de statushiërarchie (het Alfa-mannetjesmodel), die bij zoogdieren verreweg het meest voorkomt, was een sociaal proces. Oplopende ruzies en vijandigheden konden op sociale afkeuring rekenen. Als je de baas wilde spelen, werd je uitgelachen of, erger, sociaal genegeerd. En als dat aanhoudend niet hielp, liep je het risico dat je in het uiterste geval om het leven werd gebracht.
Omdat die periode van dat jagen en verzamelen heel lang heeft geduurd, zeker zo'n 95 procent van het bestaan van de mensheid, kon er dus ook een selectie plaatsvinden op pro-sociaal gedrag, op het rekening houden met anderen en het je inspannen voor het welzijn van de groep. Denk even aan de Big Five en de Big Two.
Omdat die selectie weliswaar sterk is geweest, maar niet "volledig", zijn wij mensen nu uitgerust met het vermogen tot twee gedragspatronen, dat van het evolutionair oudere patroon van de statuscompetitie en de statushiërarchie en het nieuwere patroon van het pro-sociale gedrag dat het leven in een gemeenschap mogelijk maakt.
Er is al verschillende keren op gewezen, al door Charles Darwin in 1888 en door Franz Boas in 1938, dat dit proces van het onderdrukken van statuscompetitie en het bevorderen van pro-sociaal gedrag overeenkomsten vertoont met wat er bij dieren gebeurd is die wij hebben gedomesticeerd. En die wij daarmee tot huisdieren hebben gemaakt.
De nieuwe studie Self-domestication in Homo sapiens: Insights from comparative genomics wijst op die overeenkomsten. (Ik heb er ook die verwijzingen naar Darwin en Boas aan ontleend.) Zo zijn bijvoorbeeld de verschillen in schedel en gezicht tussen wolven en honden vergelijkbaar met die tussen Neanderthalers en mensen. En qua gedrag blijft de gedomesticeerde variant jeugdiger dan de oorspronkelijke. Het verschil is dat wij mensen niet door een andere soort zijn gedomesticeerd, maar dat wij dat zelf hebben gedaan. Of eigenlijk beter: wij hebben elkaar gedomesticeerd. Vandaar: zelf-domesticatie.
In die nieuwe studie wordt deze hypothese van de zelf-domesticatie onderbouwd op het niveau van het genoom. De onderzoekers kunnen laten zien dat de genetische verschillen tussen huisdieren en hun niet-gedomesticeerde verwante soorten overlap vertonen met de genetische verschillen tussen mensen en Neanderthalers en de Denisovanmens.
Dat is fascinerend.
Maar de evolutie kent geen eindpunt. Net zo als een gedomesticeerde soort weer "terug kan verwilderen", kan ook de mens weer "terugvallen". Die zelf-domesticerende omstandigheden bestonden in de jagers/verzamelaarssamenlevingen. We leefden in kleine groepen van vertrouwde anderen en waren sterk van elkaar afhankelijk. Maar die omstandigheden zijn sinds de opkomst van de landbouwsamenlevingen veel minder aanwezig.
We proberen ze met de democratische verzorgingsstaat weer enigszins op het grootschalige niveau van de nationale staat terug te brengen. En zelfs met de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens op het niveau van de wereldbevolking.
Maar als je vandaag de dag het nieuws volgt, dan zijn er volop redenen om er niet gerust op te zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten