Stelling 1. In hun sociale gedrag (d.i. gedrag ten opzichte van anderen) zijn er twee gedragspatronen die mensen gemakkelijk aanleren en vaak onbewust en ongepland uitvoeren: het statuscompetitiepatroon en het gemeenschapspatroon.
Stelling 2. Mensen worden bij het aanleren en uitvoeren van deze gedragspatronen sterk beïnvloed door de mate waarin ze met het ene dan wel het andere gedragspatroon in hun sociale omgeving in aanraking komen. (Speltheoretisch gezien gaat het om frequentie-afhankelijke strategieën.)
Lees de berichten achter het label Dual Mode-theorie voor meer toelichting.Aan de bestaande aanwijzingen die pleiten voor de tweede stelling kan nu het nieuwe onderzoek
Hunter-Gatherers Maintain Assortativity in Cooperation despite High Levels of Residential Change and Mixing worden toegevoegd.
Het onderzoek werd uitgevoerd onder de Hadza in Tanzania, een van de laatste nog bestaande jagers-verzamelaarsvolken. Hadza zijn heel mobiel en leven in groepen die veel wisselen van samenstelling.
Zie over de Hadza ook het bericht Een samenleving zonder emotionele verwaarlozing van kinderen. Kan dat? De Hadza.Het onderzoek besloeg vier verschillende jaren (2010, 2013, 2014 en 2016). Aan de deelnemers aan het onderzoek werd per groep een publiek goed-dilemma voorgelegd.
Dit dilemma hield in dat ieder lid van de op dat moment bestaande groep, het kamp, 0 - 4 honey sticks aan het collectief kon afstaan, waarna de onderzoekers het totaal aantal "geïnvesteerde" honey sticks verdrievoudigden en over alle leden van de groep verdeelden. Hoe meer sticks je investeerde in het collectief, hoe meer de groep als geheel daar baat bij had. Maar voor ieder lid bestond de verleiding niet of weinig te investeren en tegelijk toch mee te delen in de investeringen van anderen.
In dat dilemma is de grootte van de investering van een individu in het collectief een maat voor zijn/haar samenwerkingsgeneigdheid, dus voor gedrag dat overeenkomt met het gemeenschapspatroon. Ook wel pro-sociaal gedrag genoemd.
Omdat de onderzoekers in totaal 137 individuen over meer dan twee jaar volgden, konden ze nagaan of de mate van gemeenschapsgedrag meer een stabiel persoonskenmerk was of integendeel afhankelijk was van de mate van gemeenschapsgedrag van de groep waartoe ze op dat moment behoorden.
En dat laatste bleek in sterke mate het geval. Voor ieder individu gold dat hij/zij meer gemeenschapsgedrag vertoonde in een groep waar dat gedrag meer voorkwam en minder in een groep waar het minder voorkwam.
En dat is dus precies een aanwijzing voor die flexibele menselijke sociale natuur waar het in die Dual Mode-theorie over gaat. Mensen zijn tot samenwerking en tot gemeenschapsgedrag bereid, maar worden daarbij wel beïnvloed door de aard van hun sociale omgeving. Door hoeveel anderen tot datzelfde gedrag bereid zijn. Gemeenschapsgedrag lokt gemeenschapsgedrag uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten