Sociaalwetenschappelijk gezien is het gedrag van de foute leider te begrijpen als voortkomend uit de extreme activering van het statuscompetitiepatroon. Hier het vorige bericht. Die toestand bestaat eruit dat de narcistische zelfbewondering botst met de lastige werkelijkheid dat die bewondering niet, nog niet, door anderen gedeeld wordt.
Voor anderen zou die botsing aanleiding zijn om dat zelfbeeld wat te corrigeren. Niet zo voor de foute leider. Hij concludeert eruit dat al die anderen nog moeten gaan inzien dat zijn mateloze zelfbewondering volkomen terecht is. Zijn superioriteit dient door iedereen, door "het volk", erkend te worden. En precies dat is de statuscompetitieve drijfveer die aanzet tot het moeten bereiken van de top van de statushiërarchie. En zolang die universele erkenning en bewondering niet bereikt is, leeft de foute leider in een onveilige, vijandige wereld. Want iedereen die hem niet bewondert, of die hem zelfs tegenspreekt en tegenwerkt, is een vijand die geïntimideerd en uitgeschakeld moet worden.
Het sterke punt van deze sociaalwetenschappelijke diagnose is dat het gedrag van de foute leider er gemakkelijk mee kan worden begrepen. In het vorige bericht ging het erover dat het gedrag van Geert Wilders er voorspelbaar door wordt. Iedereen die zijn superioriteit nog niet erkent, is een vijand die geïntimideerd en beledigd dient te worden. De verbale agressie is niet een weloverwogen tactiek, maar welt rechtstreeks op uit die statuscompetitieve emotie van wrok en zich miskend voelen. Zijn politieke gedrag staat geheel in het teken van de wens om eens de alleenheerschappij te bereiken. Al het andere is daaraan ondergeschikt.
Daarmee wijst de diagnose ook op het opvallende verschijnsel van de onveranderlijkheid van het gedrag van de foute leider. De narcistische zelfbewondering sluit uit dat er ooit corrigerende informatie tot hem kan doordringen. Waardoor groei en persoonlijke ontwikkeling niet tot de mogelijkheden behoort. Want alles wat hij uit de realiteit oppikt, bevestigt wat hij al wist: zijn eigen superioriteit en de vijandschap van de boze buitenwereld die hem tegenspreekt.
Dat verband tussen het wereldbeeld van vijandschap en de onveranderlijkheid van gedrag is een belangrijk sociaalwetenschappelijk inzicht, dat naar mijn smaak toch te weinig aandacht krijgt. Ik denk dat het voor het eerst tot mij doordrong toen ik het artikel Social interaction basis of cooperators' and competitors' beliefs about others van de sociaal psychologen Harold H. Kelley en Anthony J. Stahelski onder ogen kreeg. Ik schreef daar eerder over in het bericht Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (2): samenwerking, competitie en het gedrag van anderen.
Kelley en Stahelski lieten proefpersonen keuzes maken in een zogenaamd herhaald gevangenendilemma. (In dat bericht vind je meer uitleg.) Daarin kunnen mensen ervoor kiezen om wel of niet samen te werken. Als je samenwerkt, draag je bij aan de gezamenlijke opbrengst. En als je niet samenwerkt, draag je daar niet aan bij, maar profiteer je wel van diezelfde gezamenlijke opbrengst. Hoewel dat volgens de rationale keuzetheorie niet de beste keuze is, kiezen veel proefpersonen er voor om samen te werken, hoewel ze dus het risico lopen dat anderen, de afvalligen, dat niet doen, maar wel meeprofiteren.
Wat daar precies aan de hand is, wordt duidelijk doordat de onderzoekers de proefpersonen van te voren ondervroegen over wat ze in het dilemma wilden nastreven. Het bleek toen dat degenen die voor samenwerking kozen ook precies die samenwerking op het oog hadden. Ze streefden naar een voor iedereen zo hoog mogelijke opbrengst. Daarentegen hadden de afvalligen juist de competitie op het oog. Ze waren alleen in hun eigen opbrengsten geïnteresseerd.
Bovendien bleek dat de afvalligen een competitief wereldbeeld hadden: ze verwachtten dat anderen ook alleen maar in hun eigen opbrengst waren geïnteresseerd en dus graag profiteerden van de samenwerking door anderen. Terwijl de samenwerkers ervan uitgingen dat er naast afvalligen ook andere samenwerkers zouden zijn. Daardoor begonnen ze met te kiezen voor samenwerking en stopten ze daar pas mee als bleek dat anderen daar niet aan mee deden.
Het gevolg daarvan was dat de afvalligen in hun wereldbeeld bevestigd werden. Ze merkten immers dat hun afvallige gedrag met gelijke munt werd terugbetaald. Dat er anderen zouden kunnen zijn die uit waren op een zo hoog mogelijke gezamenlijk opbrengst, kon niet tot hen doordringen. Daarentegen leerden de samenwerkers dat er ook andere samenwerkers bestonden.
Conclusie: er zijn mensen die de wereld als competitief en dus vijandig zien en die door hun eigen gedrag en de reacties daarop voortdurend in dat wereldbeeld worden bevestigd. Met als onvermijdelijke uitkomst de onveranderlijkheid van hun gedrag.
En precies dat wereldbeeld en die onveranderlijkheid van gedrag treffen we dus aan bij foute leiders.
Ik moest meteen denken aan die treffende karakterisering door Sebastian Haffner van het schoolvoorbeeld van de foute leider, Adolf Hitler. Ik haalde die aan in het bericht Het Hitler-bewind sociaalwetenschappelijk bekeken: de persoon (met paginaverwijzingen naar Kanttekeningen bij Hitler):
De karaktertrek waaruit dit streven (naar alleenheerschappij) voortkwam noemt Haffner op drie plaatsen in het boek (58, 139 en 141) bindingsangst,
ook omschreven als vrees voor het definitieve, en, door Frits Boterman
in het nawoord, als de angst om zich vast te leggen. Haffner denkt dat
die bindingsangst samenhing met:
zijn bewondering voor zichzelf (...) Omdat hij zich als onfeilbaar beschouwde en blindelings op zijn intuïtie vertrouwde, kon hij geen instellingen scheppen die hem in de weg zouden zitten; en omdat hij zich als onvervangbaar beschouwde en zijn hele programma in ieder geval tijdens zijn leven gerealiseerd wilde zien, kon hij niets planten dat tijd nodig had om te groeien, kon hij niets aan zijn opvolgers toevertrouwen, zelfs niet eens voor opvolgers zorgen (de gedachte aan opvolgers had hij altijd opvallend onplezierig gevonden). (139)
een totaal gebrek aan vermogen tot zelfkritiek. Hitler was zijn hele leven lang buitengewoon met zichzelf ingenomen en daardoor altijd tot zelfoverschatting geneigd. Stalin en Mao hebben de cultus rond hun persoonlijkheid gebruikt als een politiek instrument, zonder zichzelf een rad voor de ogen te laten draaien. Hitler was niet alleen het onderwerp van de Hitlercultus, hij was er ook de vroegste, hardnekkigste en vurigste aanhanger van. (15)
geen sprake (is) van een ontwikkeling en rijping van zijn karakter of persoonlijkheid. Zijn karakter ligt al vroeg vast - een betere formulering is misschien 'loopt al vroeg vast' - en blijft op een verbazingwekkende manier altijd dezelfde; er wordt niets meer aan toegevoegd. Een weinig innemend karakter overigens. Alle zachte, vriendelijke en verzoenende trekken ontbreken, tenzij men zijn contactschuwheid, die soms op schuchterheid lijkt, als een verzoenende karaktertrek wil beschouwen. Zijn positieve eigenschappen - wilskracht, durf, dapperheid, uithoudingsvermogen - behoren alle tot de 'harde' kant. En dat geldt al helemaal voor zijn negatieve eigenschappen: meedogenloosheid, wraakzucht, trouweloosheid en wreedheid. (14)
Ziedaar de drie-eenheid van zelfbewondering, vijandigheid van en tegenover de wereld en onveranderlijkheid van gedrag. In het vervolg meer over die drie-eenheid bij andere foute leiders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten