(Dit bericht is overgenomen in de
Nieuwsbrief van Coalitie Erbij 22/09 - 01/10.)
Nu de
Week tegen eenzaamheid is begonnen, is het misschien goed om je eens af te vragen hoe het zou zijn om
niet eenzaam te zijn.
Niet eenzaam? Maar dat weten we toch? Je bent niet eenzaam als je genoeg contacten hebt met familie, vrienden, buren en anderen.
Maar weten we wel echt wat genoeg is? En weten we wel aan welke eisen die contacten moeten voldoen? Want niet alle contacten zijn even positief.
Voor een antwoord kun je te rade gaan bij sociaalwetenschappelijk onderzoekers. Die stellen eenzaamheid vast met een lijstje met uitspraken,
bijvoorbeeld met deze 6:
- Ik ervaar een leegte om mij heen
- Ik mis mensen om me heen
- Vaak voel ik me in de steek gelaten
- Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan
- Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen
- Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel
Hoe meer je het dan met 1, 2 en 3 eens bent en hoe minder je het met 4, 5 en 6 eens bent, hoe eenzamer je bent. Je zou dus niet eenzaam zijn als je niet een leegte om je heen ervaart, niet mensen om je heen mist, je niet vaak in de steek gelaten voelt, er altijd wel iemand is bij wie je met je dagelijkse probleempjes terecht kunt, er veel mensen zijn op wie je volledig kunt vertrouwen en er voldoende mensen zijn met wie je je nauw verbonden voelt.
Maar wat nu als je volgens 5 van deze uitspraken niet eenzaam bent, maar volgens 1 wel? Ben je dan niet eenzaam? Je moet dan als onderzoeker een grens leggen. Zo wordt bij de langere versie van deze lijst, die uit 11 uitspraken bestaat, de grens gelegd bij minstens 3 "ongunstige scores". Ben je volgens 3 stellingen van de 11 eenzaam, dan wordt je als eenzaam beschouwd.
Volgens die werkwijze
was in 2012 bijna 40 procent van de volwassen bevolking eenzaam.
En ruin 60 procent was dus niet eenzaam. En dat houdt in dat ze 0, 1 of 2 ongunstige scores hadden.
Dat geeft inderdaad een idee van wat het is om niet eenzaam te zijn. Maar ook zie je meteen dat die grens arbitrair is. Je zou met evenveel recht kunnen hebben beslissen om alleen degenen met 0 ongunstige scores als niet eenzaam te beschouwen. Welk percentage dan zou overblijven, weet ik niet, want dat is voor zover ik weet nooit gerapporteerd.
Misschien moet je de vraag anders te lijf gaan. Want bedenk dat de mens een sociale diersoort is. En dus sociale behoeften heeft, die voor een bloeiend functioneren vervuld moeten zijn.
Dat dat zo is, leert het vele onderzoek naar de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid en sociale stress. Het blootstaan aan sociaal isolement of een negatieve sociale omgeving
kruipt onder onze huid, zeker als het langdurend is, en veroorzaakt daar chronische activatie van onze immuun-, neuro-endocriene en stofwisselingssytemen. Wat tot ziekteverschijnselen leidt en onze levensduur bekort.
Dat wijst er op dat onze sociale behoeften verder strekken dan tot het voorkomen van eenzaamheid in de zin van sociaal isolement. Het gaat er ook om dat we niet goed floreren in een negatieve sociale omgeving. Een omgeving waarin we er niet op kunnen vertrouwen dat anderen het goed met ons voor hebben. Of anders gezegd, waarin we met anderen moeten concurreren. Waarin we op onze hoede moeten zijn en waarin we ons voortdurend anders (beter, krachtiger) moeten voordoen dan we in werkelijkheid zijn. In die zin is eenzaamheid bepaald niet alleen iets waar ouderen onder te lijden hebben.
Een omgeving waarin je op elkaar kunt vertrouwen en waarin je jezelf kunt zijn, heet wel een gemeenschap. En een waarin je je voortdurend beter moet voordoen dan je bent, is er een waar de statusstrijd heerst. En we weten dat de
afwezigheid van gemeenschap (eenzaamheid) en de aanwezigheid van statuscompetitie stressvol zijn en dus niet goed uitwerken op welbevinden en gezondheid.
En zo begint ietsje duidelijker te worden wat het zou betekenen om niet eenzaam te zijn. Je verkeert onder mensen die je vertrouwt en tegenover wie je jezelf kunt zijn. Anders gezegd, een omgeving van sociale veiligheid. Anderen zijn er als vanzelfsprekend. Je hoeft je niet (meer) te bewijzen. Je bent geaccepteerd om wie je bent.
En dan is natuurlijk meteen de vraag: voor hoeveel van ons gaat dat (nog) op? Hebben we nog wel een maatschappij waarin sociale vanzelfsprekendheid als de normale toestand kan worden beschouwd?
Ik weet het niet. Want relaties die vertrouwd en vanzelfsprekend zijn, vereisen een lange gezamenlijke geschiedenis. Langer geleden was het zelfs gebruikelijk dat je opgroeide en je verdere leven doorbracht te midden van vertrouwde anderen. Ian Mortimer (
Human Race. 10 Centuries of Change on Earth) schat dat die manier van sociaal leven in het bijzonder in de loop van de twintigste eeuw tot het verleden is gaan behoren.
Dat betekent natuurlijk ook weer niet dat er helemaal niets van is overgebleven. Want voor de meeste kinderen geldt dat ze de relatie met hun ouders als vanzelfsprekend beschouwen. Je ouders zijn er altijd en je kunt erop vertrouwen. Vandaar dat de meeste kinderen een veilige hechtingsstijl ontwikkelen.
Maar kinderen komen buiten dat eigen gezin in heel andere omgevingen terecht. Daardoor blijft bij het opgroeien en volwassen worden de relatie met de eigen ouders een heel speciale. En daardoor is het overlijden van ouders, het wees worden, over het algemeen een ingrijpende levensgebeurtenis.
Ik moest denken aan het
interview dat de psychiater Louis Tas (1920-2011) in 2008 gaf, hij was toen dus 88, en waarin hij over zijn ouders verklaarde:
Weet je wat het is? Ik weet dat het onredelijk is, maar ik betrap mezelf op de gedachte dat het zo langzamerhand te lang begint te duren: ze mogen nu eindelijk wel weer eens terugkomen.”
(De afbeelding toont het schilderij
Automat van Edward Hopper en is ontleend aan
Edward Hopper and his paintings.)