In het top down van het structureel-functionalisme (hier het vorige bericht) liggen er voor mensen, nee, actoren, in het sociale systeem posities klaar met bijbehorende rollen om te bezetten en uit te voeren. Vanuit die macrosociologische gedachtesprong ontstaat de blik waarmee naar de sociale werkelijkheid wordt gekeken. Dat levert een confrontatie op, want dan blijkt dat er in die sociale werkelijkheid geen actoren, maar echte mensen actief zijn, die zich soms wel en soms niet volgens de rol gedragen die het sociale systeem hen heeft toegewezen. Hoe daarmee om te gaan? Op die vraag bestonden in het structureel-functionalisme verschillende antwoorden.
Een antwoord was dat er in het systeem zelf, in het bouwwerk van posities en rollen of in de verdeling daarvan over personen, foutjes konden sluipen. Zo kan iemand in een "rolconflict" terechtkomen als hij twee rollen moet combineren die lastig zijn te verenigen. Een voor de hand liggend voorbeeld dat je dan tegenkomt, denk aan wat we nu de werk-privébalans noemen, is het moeten combineren van de rol van werknemer met de rol van ouder in het gezin. Strikt functionalistisch door geredeneerd zou dat altijd een tijdelijk fenomeen moeten zijn, omdat het sociale systeem geacht wordt zich automatisch aan te passen.
Een tweede antwoord was dat er zich een nieuw terrein van onderzoek opende, dat van het "afwijkende gedrag". De wikipediapagina Deviance (sociology) geeft daarvan een uitgebreid overzicht. Ook daarin komen we de gedachte tegen van een foutje in het sociale systeem als verklaring. Daarmee komen we op de anomietheorie, een wel degelijk interessante uitwerking van het structureel-functionalisme.
Volgens die theorie, die teruggaat tot Emile Durkheim en werd uitgewerkt door Robert K. Merton (1910 - 2003) en anderen, ontstaat afwijkend gedrag als het sociale systeem wel de norm uitdraagt dat je in het leven naar materieel succes moet streven, maar tekortschiet in het verschaffen van de mogelijkheden om dat succes langs legitieme wegen te bereiken. In het bericht Hoe worden sommige jongemannen zo gevaarlijk dat ze aanslagen gaan plegen? kwam de anomietheorie al even voorbij. Die toestand van anomie komt natuurlijk sterk overeen met wat ik een toestand van statuscompetitie noem.
In deze beide antwoorden ligt de mogelijkheid van maatschappijkritiek besloten en van het aandragen van beleidsvoorstellen voor verbetering van het heersende sociale systeem, van maatschappijverbetering. Maar over het algemeen waren structureel-functionalistische sociologen daarin opvallend terughoudend.
Het derde antwoord tenslotte houdt in dat, weer heel strikt functionalistisch doorgeredeneerd, het afwijkende gedrag, omdat het nu eenmaal bestaat, wel een functie moet hebben. Hier dus geen foutje in het sociale systeem, maar juist een bevestiging van de goede werking ervan. Die functie zou er dan uit moeten bestaan dat het afwijkende gedrag iedereen er aan herinnert wat ook alweer de norm is. Ook hier gaan we terug naar Emile Durkheim, die in The division of labor in society betoogt dat de werkelijke functie van bestraffing van criminaliteit eruit bestaat dat het collectieve sentiment erdoor wordt versterkt (p.108):
Its true function is to maintain social cohesion intact, while maintaining all its vitality in the common conscience.
Ik heb het altijd een kromme redenering gevonden. Je postuleert een sociaal systeem, dat zichzelf in stand houdt. Dat houdt in dat het systeem normen genereert waar mensen zich aan moeten houden. Als ze dat doen, dan draagt dat dus bij aan de instandhouding van het systeem. Maar: als ze zich er niet aan houden, doet het dat ook. Want dan roept dat gedrag een reactie op, bestraffing, waardoor de sociale cohesie, dus de normopvolging, wordt versterkt.
Of mensen de heersende normen volgen of die juist overtreden, het staat altijd in dienst van het sociale systeem. Het sociale systeem heeft op een of andere manier uitgevonden dat mensen ten behoeve van dat systeem normen moeten volgen. En het heeft uitgevonden dat als mensen dat niet doen, het ook goed is, want dat versterkt de normen en vergroot de kans op het opvolgen ervan.
Dat kan niet anders betekenen dan dat mensen nooit iets kunnen doen om dat sociale systeem te veranderen. Die kritiek van dat ingebakken conservatisme, daar zit dus wel wat in.
Daar komt nog bij dat er uit dat top down van het structureel-functionalisme nooit een maatstaf tevoorschijn kan komen om de maatschappelijke toestand te beoordelen op de mate waarin die tegemoetkomt aan de menselijke sociale natuur, aan wat mensen willen en kunnen. Er is niet een menselijk streven naar welzijn of veiligheid noch een menselijk moreel streven van waaruit het sociale systeem wordt beoordeeld. Maatschappijkritiek kan niet anders worden behandeld dan als een vorm van afwijkend gedrag en heeft dan dus een functie ten behoeve van het bestaande sociale systeem.
Anders gezegd, er kan dus niet een noemenswaardige menselijke sociale natuur bestaan. En daarmee komen we op het "leerstuk" van de mens die aan de evolutie is ontstegen, die als een tabula rasa, een onbeschreven blad ter wereld komt, dat vervolgens door sociale beïnvloeding wordt vol geschreven, In Parsons The Social System komen we dat leerstuk hier tegen (p.32-3):
It is furthermore in the present context of the problem of adequate motivation of role-expectation fulfillment that the basic significance for the social system of two fundamental properties of biological "human nature" may best be briefly brought to attention.
(Merk de aanhalingstekens op.) Wat zijn die twee fundamentele eigenschappen? In twee woorden: plasticiteit en beïnvloedbaarheid.
The first of these is the much discussed "plasticity" of the human organism, its capacity to learn any one of a large number of alternative patterns of behavior instead of being bound by its genetic constitution to a very limited range of alternatives. (...) The limits of plasticity are for the most part still unknown.
Waarna een noot volgt, waarin Parsons de bewijslast legt bij degenen die anders beweren.
Die tweede fundamentele eigenschap, de beïnvloedbaarheid (sensitivity) is natuurlijk meteen aan die plasticiteit gekoppeld. Alles komt van buiten, uit de sociale omgeving.
Daar moeten we meteen bij bedenken dat de biologie, de psychologie en de neuropsychologie destijds nog maar weinig ontwikkeld waren. De term "genen" was inderdaad al wel in gebruik, maar het baanbrekende artikel over de structuur van het DNA van Francis Crick en James D. Watson verscheen in 1953, twee jaar na The Social System. De psychologie was nog geheel in de ban van het behaviorisme en dus van de extreme plasticiteit van de menselijke natuur. Skinners The Behavior of Organisms was in 1938 verschenen. Dat cognities en zelfs emoties onderwerp konden zijn van wetenschappelijk onderzoek, dat inzicht brak pas later in de twintigste eeuw door. Voor de biologie, en indirect voor de psychologie, was het werk van de vorig jaar overleden Frans de Waal, primatoloog en hoogleraar aan de faculteit psychologie van Emory University in Atlanta Verenigde Staten, van groot belang. Evenals het werk van de pas overleden Jane Goodall. Ook pas in de tweede helft van de vorige eeuw was er de ontwikkeling van het neuropsychologisch onderzoek.
Tenslotte moeten we bedenken dat het in het vak psychologie ook lang duurde voor het onderzoek naar (de voorwaarden voor) menselijk welzijn zich ontwikkelde. Daniel Kahneman, Ed Diener en Norbert Schwarz hadden in 1999 met de uitgave van Well-Being. The Foundations of Hedonic Psychology het doel om een nieuw veld van psychologisch onderzoek aan te kondigen (p.ix):
Hedonic psychology - that could be its name - is the study of what makes experiences and life pleasant or unpleasant. It is concerned with feelings of pleasure and pain, of interest and boredom, of joy and sorrow, and of satisfaction and dissatisfaction. It is also concerned with the whole range of circumstances, from the biological to the societal, that occasion suffering and enjoyment.
En ze merken op dat de belangstelling voor het menselijk welzijn tot dan in het vak psychologie en in de leerboeken ver te zoeken was.
This pattern does not reflect the importance of the topics in people's lives, but it does reflect the history of the dominant themes of modern psychology.
Er bestond dus in de tijd van het structureel-functionalisme en de tijd dat ik studeerde geen vak psychologie dat inzichten aanleverde over wat mensen nodig hebben en zouden willen waarmee een samenleving en een maatschappelijke toestand kon worden beoordeeld.
Natuurlijk bestonden die inzichten er wel in de maatschappelijke werkelijkheid. Ze zorgden er voor dat er in de naoorlogse politiek de gedachte bloeide van "de gemeenschap georganiseerd in de staat", van de opbouw van de verzorgingsstaat.
Maar het vak sociologie, het vak dus, vervulde daarin vooral een toeschouwersrol. En dus kwam ik in mijn studie niets tegen van de ideeën van Willem Banning in dat boekje Om mens en menselijkheid in maatschappij en politiek dat ik in 1963 gelezen had. Het vak sociologie was daar nog lang niet aan toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten