Wij mensen zijn zo geëvolueerd dat we van nature uitgerust zijn met twee gedragspatronen, het gemeenschapsgedrag en het statuscompetitiegedrag.
Gemeenschapsgedrag bestaat uit het onderhouden van goede relaties met anderen en het met elkaar pro-sociaal gedrag tot stand brengen, door het goede voorbeeld te geven en zo nodig door elkaar terecht te wijzen (sociale controle). En statuscompetitie gedrag bestaat er uit, het woord zegt het al, dat je met elkaar in een strijd verwikkeld bent om de hoogste status en dat je weet te functioneren in een statushiërarchie als die er eenmaal is. Je domineert de anderen of je onderwerpt je aan anderen.
Kort gezegd, zul je gemeenschapsgedrag vertonen als anderen om jou heen dat ook doen. En zul je "kiezen" voor statuscompetitiegedrag als je dat gedrag om jou heen waarneemt. Het is slim om meer dan één gedragsrepertoire te hebben en de evolutie heeft daar "dus", door fenotypische plasticiteit, voor gezorgd. Zie Dual Mode-theorie.
Maar het is natuurlijk niet altijd even duidelijk in wat voor sociale omgeving je bent beland. Die onduidelijkheid creëren wij van dag tot dag voor onze adolescenten. Die groeien niet op, zoals in de Paleo Sociale Omgeving, in een leeftijdsheterogene groep van mensen die ze kennen en die elkaar kennen. Dat zou eenduidig wijzen in de richting van gemeenschapsgedrag. Maar in de leeftijdshomogene peer group van onze huidige maatschappij, waarvan de leden niet samen zijn opgegroeid, heerst er ambivalentie. Gaan we de gemeenschapskant op? Wat zou kunnen, want dat gedrag dat kennen we allemaal. Of beginnen we de statuscompetitie? Kan ook, want ook daartoe zijn we in staat.
En dat is precies de sociale uitdaging van de adolescentie. Dat die uitdaging reëel is, blijkt het het vele onderzoek naar wat pubers belangrijk vinden en zeggen na te streven. In zulk onderzoek, zoals in de pas verschenen studie Adolescents’ Social Status Goals: Relationships to Social Status Insecurity, Aggression, and Prosocial Behavior (betaalpoort) van Yan Li en Michelle F. Wright, krijgen pubers vragenlijstjes voorgelegd over wat ze nastreven. Zo wordt het nastreven van gemeenschapsgedrag (in het onderzoek sociale preference goal genoemd) gemeten door pubers te vragen in hoeverre ze deze vijf uitspraken onderschrijven:
1. I want to be well liked by my peersEn bij statuscompetitiegedrag (popularity goal genoemd) gaat het om deze zes uitspraken:
2. I want to be accepted by my peers
3. I want to be perceived as a good person
4. I want to be accepting to my peers
5. I don’t want to be disliked
1. I want to be popular among my peersEn wat blijkt nu? Kinderen en adolescenten onderschrijven in behoorlijke mate beide groepen uitspraken. Er is een gematigd positieve correlatie tussen die twee.
2. I want to be included in popular peer groups
3. I want to have influence over my peers
4. I want to be well-known among my peers
5. I want to be dominant among my peers
6. I want to be socially central among my peers
Dat wijst op die ambivalentie: de aard van de sociale omgeving laat nog beide mogelijkheden open. Nog, want gedurende het ouder worden blijken adolescenten meer voor het ene of het andere te kiezen. Daar moet een ingewikkeld sociaal proces aan ten grondslag liggen. Enerzijds komen sommigen toevallig terecht in een oftewel meer gemeenschapsomgeving oftewel meer statuscompetitie-omgeving en daar passen ze zich bij aan. Maar anderzijds creëren adolescenten ook zelf hun eigen sociale omgeving, door elkaar te selecteren. Degene die meer naar gemeenschapsgedrag neigen zoeken elkaar op, evenals degenen die meer neigen tot statuscompetitiegedrag. Anders gezegd, terwijl eerst iedereen wel alles wil, ontstaat er een proces van beïnvloeding en herschikking, waardoor er gemeenschapsgroepjes en statuscompetitiegroepjes uitkristalliseren. En zo komen adolescenten de volwassen maatschappij binnen. Vandaar dat onze maatschappij een amalgaam is van gemeenschap en statuscompetitie.
Wat zegt dit nu over het gedrag? Wat je zou verwachten. Als je statistisch constant houdt voor het nastreven van statuscompetitie, dan zijn degenen die meer streven naar gemeenschap minder (fysiek en relationeel) agressief en meer pro-sociaal. En andersom, degenen die meer statuscompetitie nastreven, vertonen meer agressief en minder pro-sociaal gedrag. Hier vind je dus de differentiatie tussen het zogenaamde positieve en het negatieve ontwikkelingstraject. Door de sociale uitdaging waaraan wij onze adolescenten blootstellen, kan het de goede kant opgaan, maar ook de verkeerde. En dat lijken wij vanzelfsprekend te vinden.
Die sociale uitdaging kan pubers natuurlijk ook onzeker maken. Onzeker over of ze wel aardig genoeg gevonden worden en onzeker over of ze wel populair genoeg zijn. En het blijkt nu dat die onzekerheid op zich maakt dat pubers meer neigen naar die statuscompetitie. Als een uitweg uit de onzekerheid. Onzekerheid maakt dat je vooral status gaat nastreven. Pijnlijk en jammer.
1 opmerking:
Wederom een zeer waardevol en inhoudelijk stuk!
Een reactie posten