We leven in een maatschappij waarin we niet alleen als personen met elkaar omgaan, maar ook als bekleders van posities of functies. Een positie is een bundel van omschreven rechten en plichten, die door verschillende personen kan worden ingenomen.
Posities bestaan in een onderneming en een vereniging (in formele organisaties), maar ook in een democratie. Een volksvertegenwoordiger is een persoon, maar hij of zij kan worden weggestemd en dan bekleedt iemand anders die positie. Hetzelfde geldt voor een president.
Het is goed om daar even bij stil te staan, want we maken mee dat de democratie in veel landen in gevaar is. En dat gevaar bestaat eruit dat iemand, bijvoorbeeld Donald Trump, in een positie, die van president, is gekozen, maar zich vervolgens weinig aantrekt van de omschreven rechten en plichten die daarmee zijn verbonden. Hij ziet zichzelf als persoon, in een netwerk van persoonlijk loyaliteiten in plaats van als een tijdelijke bekleder van een positie.
Vandaar dat hij er ook op zinspeelt dat hij "alles kan doen wat hij wil" en dat hij "kan aanblijven zolang als hij wil".
De overeenkomst met voorgangers die in hun land de democratie om zeep hielpen, zoals die met Adolf Hitler, is frappant. In beide gevallen gaat het om een poging om het institutionele stelsel van de democratische staatsvorm om te zetten in een persoonlijke statushiërarchie. Hitler slaagde daarin, met gruwelijke gevolgen. Trump slaagt daarin hopelijk niet.
Ik stond eerder stil bij die sociale uitvinding van het onderscheid tussen persoon en positie in het bericht Is ons koningschap een functie? En zijn we eigenlijk al een republiek? Met een verwijzing naar het hoofdstuk 20 van James Colemans Foundations of Social Theory, waarin hij zo fraai de geschiedenis van de ontwikkeling van die sociale uitvinding beschrijft.
Maar waarin hij ook betoogt dat de sociale wetenschappen, in zijn geval de sociologie, zich in hun theorievorming rekenschap behoren te geven van die sociale uitvinding. Maatschappijen veranderen mede door zulke uitvindingen en dat kan niet zonder gevolgen blijven voor de theorie. Een en ander houdt een kritiek in op de roltheorie, die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in de sociologie populair was, omdat die theorie tekort schoot in het onderscheid tussen persoon en positie.
Naast de vraag of wetenschappers zich wel genoeg rekenschap geven van dat onderscheid, kun je je ook afvragen of het in de maatschappij zelf wel voldoende is doorgedrongen. Zo lijkt het er sterk op dat Donald Trump en zijn aanhangers het onderscheid niet begrijpen. De narcist Trump ziet zichzelf als aan het hoofd staand van een statushiërarchie, met een schare van bewonderaars en volgelingen.
En zo kun je je ook afvragen wanneer en hoe opgroeiende kinderen leren om onderscheid te maken tussen het optreden als een persoon en het optreden als een bekleder van een positie. Want kinderen hebben wel een aangeboren neiging om spontaan een persoonlijke relatie aan te gaan met vertrouwde anderen. Maar net zoals je moet leren schrijven, moet je ook leren dat mensen soms niet als persoon handelen of geacht worden te handelen, maar als bekleders van omschreven posities. Dat leren is onderdeel van de socialisering (inburgering) in de huidige maatschappij.
Wanneer kinderen dat doorhebben, is uitgezocht in de nieuwe studie Institutional actors: Children’s emerging beliefs about the causal structure of social roles.
Daaruit komt naar voren dat kinderen gedurende hun zesde tot zevende levensjaar beginnen door te krijgen dat er posities bestaan, waarin mensen behoren te handelen volgens bepaalde omschreven rechten en plichten. Bij vier- tot vijfjarigen is dat besef duidelijk nog niet aanwezig. En bij acht- tot negenjarigen is het robuust doorgedrongen.
Wat dus niet wil zeggen dat het ook bij alle volwassenen altijd aanwezig is. Denk aan Donald Trump en zijn aanhang. En aan al die bedreigingen van de democratie die we nu in veel landen meemaken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten