maandag 13 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (7): de stress van statuscompetitie en eenzaamheid

Een gunstige sociale omgeving verschaft een gevoel van veiligheid. Er zijn vertrouwde anderen waar je op kunt rekenen als je ze nodig hebt. En je ervaart de voldoening van het voor anderen beschikbaar zijn als ze iemand nodig hebben. Als dat gevoel van veiligheid ontbreekt, dan heeft dat op den duur negatieve gezondheidseffecten. En die effecten lijken op te treden als gevolg van langdurige stress, die in de biomedische literatuur type II allostatische overbelasting wordt genoemd.

Met die literatuur kwam ik voor het eerst in 2004 in aanraking, toen ik dit stuk schreef in de opstartfase van het Lifelines onderzoek, en toen Joris Slaets, hoogleraar ouderengeneeskunde in Groningen, mij aanraadde om me te verdiepen in de allostatische overbelasting. Dat resulteerde toen in de paragraaf die ik hieronder in zijn geheel overneem. Het geeft weer wat ik er in 2004 over gelezen had en hoe ik dat kon gebruiken om het verband tussen sociale omgeving en gezondheid te begrijpen. Volg de link hierboven om de referenties te vinden. In een volgend bericht probeer ik een update van de literatuur te geven. (Met een Emergency Life History Stage wordt een kritieke gebeurtenis bedoeld, zoals het slachtoffer worden van een overval of het verlies van een partner. Update. Dat laatste is een minder goed voorbeeld. Het gaat om gebeurtenissen die een vechten-of-vluchten reactie vereisen. Gewoon niet een goed voorbeeld, dus.)
Deze twee gedragspatronen (statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag) lijken samen te hangen met twee fysiologisch en neuroendocrinologisch te karakteriseren toestanden (Carter 1998, Panksepp 1998, Goymann en Wingfield 2004). De gezondheidseffecten kunnen met het biologische begrip “allostatic load” verduidelijkt worden (Seeman, McEwen, Rowe et al 2001, Goyman en Wingfield 2004). In een stabiele omgeving die geen bijzondere uitdagingen stelt, bevindt een organisme zich in een toestand van homeostasis. Het functioneert dan zodanig dat essentiële fysiologische systemen (pH, lichaamstemperatuur, glucoseniveau en bloeddruk) binnen bepaalde grenzen worden gehouden. Om homeostase in stand te houden bij uitdagende omgevingsveranderingen reageert een organisme met allostase (“instandhouding van stabiliteit door verandering”), d.w.z. met een verhoging van glucocorticoide concentraties, waardoor terugkeer naar homeostase wordt bevorderd.
Er kunnen zich nu twee soorten allostatische overbelasting voordoen: type I en type II (Goyman en Wingfield 2004). Type I overbelasting is een toestand waarin kortdurend de energievereisten van het organisme uitgaan boven de energieverschaffing. Dit type is functioneel en bevordert het goed door komen van een “emergency life history stage” (ELHS). Bij het Type II overbelasting is er ook een verhoging van de energievereisten, maar zonder dat die de energieverschaffing te boven gaat. Er wordt dan niet een ELHS getriggerd, maar als deze toestand langer duurt, is er een chronisch verhoogde glucocorticoide afscheiding met verhoogde kans op ziekte (McEwen en Wingfield 2003). Mijn indruk uit de literatuur is dat leden van een groep waarin wordt samengewerkt en sociale steun wordt uitgewisseld (een gemeenschap) worden gekenmerkt door homeostase, dat een instabiele statushiërarchie (statuscompetitie) leidt tot Type II allostatische overbelasting en dat in een stabiele statushiërarchie de mate van Type II allostatische overbelasting verschilt tussen dominanten en ondergeschikten, afhankelijk van de psychologische kosten die aan die verschillende posities zijn verbonden (Goyman en Wingfield 2004, Kristenson, Eriksen, Sluiter et al 2004, Sapolsky 1992).

Uit de literatuur is mij (nog) niet duidelijk geworden of het Type II overbelasting ook een rol speelt in de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid (ontbreken van gemeenschap, met wel of niet manifeste statuscompetitie). Hawkley en Cacioppo (2003) rapporteren dat eenzame personen niet een grotere fysiologische stress respons vertonen dan niet-eenzame personen, maar dat zij wel gebeurtenissen met een grotere waarschijnlijkheid als stressvol percipiëren. Als zij vaker stress ervaren dan niet-eenzamen, dan is het misschien zo dat zij een hogere Type II overbelasting hebben. Hawkley en Cacioppo (2003) noemen aanwijzingen dat bij de eenzamen de restoratieve processen minder goed verlopen (slaapproblemen). (Zie ook Knox en Uvnäs-Moberg (1998) voor samenhang van eenzaamheid met hart- en vaatziekten en voor aanwijzingen voor biologische mechanismen.)

Geen opmerkingen: