In dat artikel analyseerde Coase de wenselijkheid van overheidsingrijpen in gevallen waarin iemands activiteit als neveneffect schade toebrengt aan anderen. Economen noemen dat gevallen van negatieve externaliteiten (of externe effecten). Neem het voorbeeld van een fabriek die een rivier vervuilt door afvalstoffen te lozen. We hebben dan te maken met een suboptimale toestand, omdat die fabriek niet met de kosten rekening houdt die aan anderen worden toegebracht (mensen die stroomafwaarts wonen die last hebben van de stank en niet kunnen zwemmen). Daardoor is er in feite overproductie door die fabriek en dat is een welvaartsverlies. Wat te doen?
De analyse van Coase komt er op neer dat je niet te gauw aan overheidsingrijpen moet denken, zoals een heffing op die productie of zelfs een verbod. Want de veroorzaker van de schade en de slachtoffers daarvan zouden ook door onderhandelingen tot een optimaal resultaat kunnen komen. Daarvoor is wel nodig dat duidelijk is waar de rechten liggen en dat de onderhandelingskosten niet te hoog zijn. Als duidelijk zou zijn dat de fabriek daar legaal is gevestigd en het recht heeft om de rivier te vervuilen, dan zouden de stroomafwaartse bewoners een bedrag bij elkaar kunnen brengen dat genoeg is om de fabriek er toe te bewegen om minder te vervuilen. En andersom, als de bewoners het recht zouden hebben op schoon water, dan zou de fabriek hen een bedrag kunnen bieden als schadeloosstelling. In beide gevallen is er vanuit de beginsituatie door een vrijwillige transactie een welvaartswinst geboekt. Prima dus. Overheid, niet mee bemoeien.
Het verbaast niet dat Coase voor degenen die weinig met overheidsbemoeienis op hebben, een soort held is geworden. Maar hij was zelf niet blij met die omhelzing door rechts. In dat artikel had hij namelijk heel duidelijk de twee voorwaarden genoemd waaraan voldaan moet zijn, wil overheidsbemoeienis inderdaad onnodig zijn. Zie ook Ronald Coase and the Misuse of Economics, waarin John Cassidy gisteren in The New Yorker daarop inging. Want die voorwaarden zijn niet mis.
Dat die rechten duidelijk moeten zijn, betekent ook dat ze door beide partijen geaccepteerd moeten worden. En vaak gaat het in zulke gevallen juist om de vraag waar de rechten liggen. Denk bijvoorbeeld ook aan de problemen met de overlast door roken, die pas door een verbod op roken in openbare ruimtes zijn opgelost. Of denk aan de discussie over een vuurwerkverbod op oudejaarsdag. Zie ook mijn bericht Wanneer verbieden? Gevallen dus waarin partijen in plaats van te onderhandelen, een juridisch conflict uitvechten of de politiek proberen te beïnvloeden.
En de onderhandelingskosten zijn vaak te hoog, vooral als bijvoorbeeld de schade lijdende partij vele duizenden mensen telt. Die moeten zich dan organiseren en een actiecomité oprichten en dat kost veel tijd en geld. Of ze hebben sowieso, ook met zijn allen, zo weinig middelen dat hun macht in vergelijking met die van de fabriek in het niet valt. En een groot machtsverschil leidt tot onderdrukking in plaats van tot onderhandeling.
Daarom is dat artikel van Coase meer een theoretische exercitie dan een betoog met direct praktische toepassingen.Dat wordt wel eens vergeten. Zoals door Sheila Sitalsing, die vandaag in De Volkskrant schrijft dat Coase zou hebben laten zien dat onderhandelingen door individuele partijen
veelal efficiënter en voor alle betrokkenen bevredigender (zijn) dan wanneer de overheid zich ertussen wringt met ver- en geboden.Niet veelal, maar alleen in uitzonderlijke gevallen.
Maar goed. Hoe zit dat dan met die hypotheekrenteaftrek? Welnu, een vaak onbelicht punt in de discussie over wel of niet overheidsingrijpen in geval van externaliteiten in de markt, is het effect van tijdsverloop.
Tijdsverloop? Ja, stel dat die bewoners die last hebben van die vervuilende fabriek huiseigenaar zijn en hun huis verkopen. Ze kunnen hun huis voor minder geld kwijt door het probleem van de locatie. De nieuwe eigenaars hebben het huis voor een lagere prijs gekocht, voor hen laag genoeg om de last van die vervuiling op de koop toe te nemen. In feite is daarmee het probleem van de negatieve externaliteit alsnog opgelost. Sneu voor die eerste eigenaar, maar ja. Als je die nieuwe eigenaar schadeloos stelt, dan wordt die eigenlijk dubbel gecompenseerd. Hij was al geheel vrijwillig bereid om daar te gaan wonen. Niet doen dus.
Maar dat werkt ook met positieve externaliteiten. En dan komen we bij die hypotheekrenteaftrek. Want die is er gekomen om het eigen woningbezit te bevorderen. Met het idee dat het eigen woningbezit positieve effecten heeft op ons allemaal. Woningbezitters willen de waarde van hun huis in stand houden en spannen zich dus meer in om hun buurt leefbaar te houden. Wat moeten we dan doen als overheid? Een subsidie invoeren op de aankoop van een eigen woning, zoals in de vorm van de hypotheekrenteaftrek.
Maar wat is het probleem? Door die subsidie neemt de vraag naar woningen toe, terwijl het aanbod nogal rigide is. Dus stijgen de prijzen van woningen. Nieuwe kopers moeten dus meer betalen. Wat betekent dat het voordeel van die subsidie bij de volgende "generatie" kopers in ieder geval voor een deel is verdwenen. Ze moeten gewoon meer betalen dan wanneer die hypotheekrenteaftrek niet was ingevoerd. Eigenlijk is die subsidie een gift aan de eerste generatie bewoners, die ze incasseren zodra ze hun huis verkopen.
Als dat zo werkt, dan kun je verwachten dat het bedoelde effect van de bevordering van het eigen woningbezit niet of maar heel beperkt optreedt. En dat blijkt ook het geval te zijn. Of anders gezegd, het kan niet worden aangetoond. Zie ook Bruce Bartlett daarover. Er is natuurlijk wel een toename van eigen woningbezit als de algehele welvaart toeneemt. Maar die hypotheekrenteaftrek, nee, die lijkt niet te werken, anders dan dat hij heeft bijgedragen aan een huizenzeepbel en een financiële crisis. Nee, ik denk dat Ronald Coase de hypotheekrenteaftrek zou zien als een ondoordachte vorm van overheidsingrijpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten