In het laatste hoofdstuk van zijn boek Over dialoog onderscheidt David Bohm twee soorten denken: participerend denken en letterlijk denken. Zie het vorige bericht. In het participerend denken ervaren mensen zichzelf als deel van, en verantwoordelijk voor, het grotere geheel van mensheid, natuur en planeet. In het letterlijk denken is er een werkelijkheid buiten onszelf, die wij kunnen kennen en beheersen. In de mensheidsgeschiedenis was er eerst het participerend denken en is er later, Bohm wijst naar de landbouwrevolutie, het letterlijk denken bijgekomen. Nu leven we in een tijd waarin we dat participerend denken, dat door het letterlijk denken naar de achtergrond is gedrukt, weer naar de voorgrond dienen te halen.
Eerder in het boek wijst Bohm erop dat er altijd vooronderstellingen ten grondslag liggen aan hoe wij denken en hoe wij de wereld waarnemen. Die vooronderstellingen vormen de neerslag van onze ervaringen tot dan toe. En van toestanden van voorbereid zijn waarmee we geboren worden, die het resultaat zijn van het evolutionaire proces waar wij een uitkomst van zijn. Zie Over vooronderstellingen, toestanden van voorbereid zijn, bewustzijn en evolutie.
Die vooronderstellingen zijn vaak verbonden met een gevoel van noodzakelijkheid. Ze hebben ons tot dan toe geholpen om succesvol door de wereld te navigeren, we zijn immers nog in leven, en moeten dus wel "waar" zijn. Stel dat je aan een onveilige jeugd de vooronderstelling hebt overgehouden dat de wereld onveilig is en dat anderen mensen niet zijn te vertrouwen. Dan zul je iedereen die jouw vertrouwen met goede bedoelingen probeert te winnen niet anders kunnen zien dan als een bedrieger. Alleen al de gedachte dat je zo iemand zou moeten vertrouwen, maakt je onzeker en angstig. Of zelfs agressief. Het tragische is dan dat je precies die onveilige wereld creëert die volgens jouw vooronderstellingen bestaat. Denk aan die mensen met een competitief wereldbeeld die door hun gedrag precies die wereld tot stand brengen. Want anderen gaan zich als reactie op jouw gedrag ook competitief gedragen.
Van die vooronderstellingen waarmee we de wereld waarnemen, zijn we ons vaak niet bewust. Omdat ze ons zo vertrouwd zijn. We worden er ons van bewust als anderen ze tegenspreken. En de kans daarop is behoorlijk, doordat we in een pluriforme maatschappij leven, waarin mensen met uiteenlopende geschiedenissen en dus ervaringen en dus vooronderstellingen met elkaar in gesprek kunnen raken. Dan ontstaat al gauw een "debat" waarin mensen elkaar van de noodzakelijkheid van hun eigen vooronderstelling proberen te overtuigen. Ze zijn er dus op uit om zelf als winnaar uit dat debat te komen. Maar omdat ze dat allebei willen, is de kans groot dat het debat eindigt zonder dat er iets veranderd is.
Daarom roept Bohm op om vaker een dialoog te voeren in plaats van een debat. In een dialoog zijn mensen bereid, en in staat (!), om hun eigen vooronderstelling op te schorten alsmede hun oordeel over de vooronderstelling van de ander. Maar dat is dus moeilijk vanwege dat gevoel van noodzakelijkheid.
Wat is nu het verband met die twee manieren van denken? Dat moeten we zelf zien uit te vinden, want Bohm laat zich daar eigenlijk niet over uit. Mij lijkt het dat mensen in die tijd van de vroege mensheid, waarin het participerend denken overheerste, de vooronderstelling gemeen hadden dat iedereen deel uitmaakte van hetzelfde grotere geheel. Dat was de tijd dat jagers-verzamelaars grosso modo dezelfde ervaringen deelden. Niet alleen binnen elke groep, maar ook tussen groepen. Er was ook wel het letterlijke denken, zoals in de vorm van het technische inzicht in voedselbereiding en vuurbeheersing (denk aan Koken. Over de oorsprong van de mens van Richard Wrangham). Maar ook die kennis was vooral gemeenschappelijke kennis. Het participerend denken stond op de voorgrond. En daarmee het gevoel deel te zijn van een groter geheel.
Hier valt een fraaie parallel te trekken met het werk van de klassiek socioloog Emile Durkheim over de arbeidsverdeling. In de Engelse vertaling: The Division of Labor in Society. In hoofdstuk 2 daarvan gaat het over de tijd van voor de arbeidsverdeling, dus van voor de landbouwrevolutie, waarin de solidariteit tussen mensen gebaseerd was op gelijkheid, dat wil zeggen op het "collectieve bewustzijn". Anders gezegd, op gemeenschappelijke vooronderstellingen. Toen ik dat hoofdstuk net weer even doorbladerde, stuitte ik op een passage over wat Bohm het gevoel van noodzakelijkheid noemt dat met die vooronderstellingen verbonden is. Durkheim zegt daar dat het collectieve bewustzijn met onze levenskracht, onze vitaliteit, verbonden is en dat een aantasting daarvan als bedreigend wordt ervaren (p. 97-8 van mijn editie):
It sets up a resistance to the play of our personal sentiment and, accordingly, enfeebles it by directing a great part of our energy in an opposing direction. It is as if a strange force were introduced by nature to upset the free functioning of our psychic life. That is why a conviction opposed to ours cannot manifest itself in our presence without troubling us; that is because, at the same time, it penetrates us, and finding itself in conflict with everything that it encounters, causes real disorders. (...) when it is a question of a belief which is dear to us, we do not, and cannot, permit a contrary belief to rear its head with impunity. Every offense directed against it calls forth an emotional reaction, more or less violent, which turns against the offender.
Bij Bohm (1917 - 1992) en bij Durkheim (1858 - 1917) vinden we dus de redenering van de grote verandering die de landbouwrevolutie heeft uitgeoefend op het menselijk denken. Bij Bohm gaat het over de ontwikkeling van gemeenschappelijke vooronderstellingen naar verschillende vooronderstellingen. Waardoor het participerend denken naar de achtergrond wordt gedrongen en met moeite weer naar voren moet worden gehaald. Door onze bereidheid onze eigen vooronderstellingen te relativeren, op te schorten, en te zoeken naar een nieuwe gemeenschappelijkheid op een hoger niveau. Het niveau van gedeeld inzicht in de uitdaging waar iedereen voor staat: het leiden van je leven zonder de schijnzekerheid van onweersproken vooronderstellingen.
En bij Durkheim gaat het over de ontwikkeling van solidariteit op grond van gelijkheid naar de noodzaak van het vinden van een nieuwe bron van solidariteit, die eruit bestaat dat de nieuwe verhoudingen behoren te voldoen aan onze morele eisen van rechtvaardigheid (p. 407-9):
It only asks that we be thoughtful of our fellows and that we be just, that we fulfill our duty, that we work at the function we can best execute, and receive the just reward for our services. (...)
This is far from being on the verge of realization. We know only too well what a laborious work it is to erect this society where each individual will have the place he merits, will be rewarded as he deserves, where everybody, accordingly, will spontaneously work for the good of all and of each. (...)
If this be so, the remedy for the evil is not to seek to resuscitate traditions and practices which, no longer responding to present conditions of society, can only live an artificial, false existence. What we must do to relieve this anomie is to discover the means for making the organs which are still wasting themselves in discordant movements harmoniously concur by introducing into their relations more justice by more and more extenuating the external inequalities which are the source of the evil.
Niet terug naar vroeger, omdat dat niet meer past bij de nieuwe verhoudingen. Maar wel ervoor zorgen dat die nieuwe verhoudingen rechtvaardig zijn. Zodat de ongelijkheid binnen de perken blijft.
Wordt vervolgd. Hier het volgende bericht: Hoe nemen mensen de werkelijkheid waar? Over het filter van vooronderstellingen, taal, zelfbewustzijn en geheugen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten