donderdag 4 april 2024

Een uiterst belangrijke vraag - Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 22

In Hoofdstuk 5 van Rob Bakkers Boekhouders van de Holocaust (2020) gaat het over de ariërverklaring. Hier het vorige bericht. De Duitsers wilden registratie van alle Joodse ambtenaren en om dat te bereiken eisten ze van alle ambtenaren een verklaring dat zij "ariër" dan wel "geheel of gedeeltelijk" Joods waren. Anders gezegd, er moest onderscheid gemaakt worden, er moest worden gediscrimineerd. 

De Duitse eis kwam in de eerste week van september 1940 binnen bij het College van Secretarissen-Generaal (SG) in de vorm van een brief waarin om een opgave werd gevraagd van alle ambtenaren die geheel of gedeeltelijk Joods waren. Rob Bakker (p. 143-145):

Waarom deze opgave werd gevraagd, werd niet nader uitgelegd, maar het kon niet onbekend zijn dat in 1933 in nazi-Duitsland het Berufsbeamtengesetz werd ingevoerd, waardoor Joden werden uitgesloten van bepaalde beroepen. De notulen van het College van SG geven geen discussie over de rechtmatigheid van de eis van een niet-Joodverklaring.

Integendeel, er volgden "lange besprekingen (...) over de opstelling van het vragenformulier, dat bekend zou worden als de ariërverklaring".

Het ging niet om een letterlijke verklaring van ariërschap - waar ook geen definitie van werd gegeven - maar om een onmiskenbare niet-Joodverklaring met de tekst 'dat naar beste weten noch hijzelf, noch zijn echtgenote/verloofde, noch een zijner ouders of grootouders ooit heeft behoord tot de Joodse geloofsgemeenschap'.

De rechtmatigheid stond dus niet ter discussie. Het College van SG ging over tot uitvoering van de Duitse aanwijzingen. 

Vervolgens maakten de notulen, zonder enige reactie aan te geven, melding van een onheilspellende mededeling (van de Duitsers) aan secretaris-generaal Hirschfeld die zal worden opgedragen 'opgave te doen van al het vermogen in Joodse handen, alsmede alle hier te lande vertoevende Joden'.

Dat de Duitsers de registratie van Joden wilden was natuurlijk al onheilspellend genoeg. Dat ze ook nog de vermogens wilden weten, had dat dan niet een grens moeten zijn die niet diende te worden overgestoken?

Nee, hoor. 

Begin oktober werd de registratie van de Joodse ambtenaren gestart met een eerste alomvattende registratie van alle overheidsmedewerkers. Hier werden alle ambtenaren op alle niveaus voor het eerst aan den lijve geconfronteerd met een ambtelijke discriminatie van Joden - geen anonieme Joodse burgers, maar collega's. Uiterlijk 1 november 1940 moesten alle formulieren ingevuld en opgestuurd zijn naar het departement.

Naar het departement. De registratie van Joden en hun vermogens werd uitgevoerd door een Nederlandse instantie en door Nederlandse ambtenaren. 

Was daartegen geen verzet? Niet of nauwelijks. Rob Bakker noemt twee ambtenaren die weigerden mee te werken en ontslag namen. Een van de twee werd door de Duitsers, tot maart 1943, gegijzeld.

Hadden ze niet het werk kunnen weigeren? Hadden niet heel veel ambtenaren massaal het werk kunnen weigeren? 

Ja, natuurlijk, dat had gekund. Net zo als het College van SG had kunnen weigeren om uitvoering te geven aan de Duitse eis. Maar dat gebeurde niet. Hoe kan dat?

Een uiterst belangrijke vraag, die je wel tot de kern kunt rekenen van de sociaalwetenschappelijke bestudering van het menselijk gedrag. Die dus ook een actuele betekenis heeft.

Wordt vervolgd.

Geen opmerkingen: