Het stadje Crickhowell in Wales telt slechts 2063 inwoners. Dan verwacht je dat alle commerciële voorzieningen het loodje hebben gelegd en dat de voormalige winkelstraat een treurige aanblik biedt. Zoals in veel dorpen en stadjes, waar winkels zijn verdwenen. En dus ontmoetingsplekken. In de afgelopen halve eeuw hebben schaalvergroting en concentratie er voor gezorgd dat commerciële voorzieningen nauwelijks meer de sociale functie van trefpunt en ontmoeting vervullen.
Maar in Crickhowell is dat niet gebeurd. Het stadje telt 50 kleine bedrijfjes, van boekwinkel tot bakkerij, van zalmrokerij tot pub. En dus is het een levendig stadje. Hoe kan dat?
Dit bericht in de New York Times geeft daar antwoord op: Welsh Town Leads a British Revolt Against the Tax System and Corporations. Die revolte bestaat er uit dat de kleine ondernemers van Crickhowell de strijd hebben aangebonden met de grote multinationale winkelketens.
Die machtige winkelketens zijn er natuurlijk op uit om een zo hoog mogelijk rendement te onttrekken aan vestigingen. Dus zijn ze voortdurend op zoek naar de optimale vestigingsomvang, en die is meestal zo groot dat er als vanzelf een proces van schaalvergroting optreedt. Omdat bovendien winkelvestigingen van elkaars aanwezigheid profiteren, komt daar een proces van ruimtelijke concentratie bij. Zie Steeds minder ontmoetingsplekken door schaalvergroting en ruimtelijke concentratie.
En zo is de maatschappelijk nuttige combinatie van economische en sociale functies in de loop van de tijd teloorgegaan. De economie is het sociale leven gaan domineren. Economisch gezien zijn we er beter op geworden, maar sociaal zijn we er op achteruit gegaan. Zie Geld en "de rest".
Maar de strijd die Crickhowell tegen deze ontwikkeling is aangegaan, wijst ons er op dat dit niet zomaar een uitkomst is van hoe de markt nu eenmaal werkt. Want die strijd is vooral ook gericht tegen de Britse overheid, die kwistig is met belastingvrijstellingen voor die machtige multinationale ketens. De overheid geeft dus niet alleen vrij baan aan die schaalvergroting en concentratie, nee, zij bevordert dat proces actief door die fiscale cadeautjes.
Een middel dat Crickhowell nu in de strijd heeft gegooid, is een poging om de werkwijze van de multinationals na te bootsen. Door zich, als stad en de verzamelde ondernemers, juridisch te vestigen in een belastingparadijs, zodat ze qua belastingdruk op een lijn komen te staan met die grote multinationals. Maar de Britse belastingdienst heeft daar een stokje voor gestoken. Steden kunnen zich niet in het buitenland "vestigen", dat is voorbehouden aan ondernemingen.
Wat weer eens laat zien hoe overheden zich onderdanig hebben gemaakt aan economische macht. Met verwaarlozing van de sociale behoeften van hun burgers. Want uiteindelijk gaat het niet om economische, maar om sociale welvaart.
In Crickhowell gaat de strijd voort.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
dinsdag 23 februari 2016
maandag 22 februari 2016
Over de intellectuele valkuil van de neo-klassieke economie en de sekte die daaruit is voortgekomen
Wie twijfelt er nog aan dat in de Europese economische politiek, in het bijzonder in die van de eurozone, een sekte aan de macht is? Zie mijn bericht Als je door een sekte geregeerd wordt, dan loopt dat niet goed af van juni vorig jaar.
Vandaag gaat econoom Piet Keizer in op het sektarische gedrag waar de Europese economie en de Europese bevolking nu al jaren onder te lijden heeft. Zie Het Duitse monetaire trauma gijzelt de eurozone.
En Keizer probeert, aan de hand van Daniel Kahneman, te analyseren wat hier aan de hand is. De politici en de neo-klassieke economische adviseurs die hen in hun ban hebben, zijn niet in staat om informatie op te nemen die niet past in hun bestaande kennisstructuur. Bovendien vormen ze een gesloten groep, die ook groepsgewijs op informatie reageert. Daardoor ontstaat het volgende beeld (ik citeer Keizer):
Piet Keizer stelt een soort pedagogisch experiment voor om die, vooral Duitse, politici en economen uit hun intellectuele kooi te halen waarin ze gevangen zitten.
Dat is aardig bedacht, maar de kans lijkt groot dat er pas iets verandert door politieke omwentelingen. Hopelijk vreedzame omwentelingen.
Zie in dit verband trouwens ook deze prachtige film waarin Abraham Rotstein vertelt over hoe hij in de jaren 50 van de vorige eeuw door colleges van Milton Friedman aan de Universiteit van Chicago in de "intellectuele valkuil" van de neo-klassieke economie terechtkwam. En daar uit wist te ontsnappen doordat hij later in aanraking kwam met het werk van de historisch econoom Karl Polanyi.
Omdat ik zelf in het verleden ook enige tijd in die valkuil heb vertoefd, kom ik daar zeker nog een keer op terug.
Vandaag gaat econoom Piet Keizer in op het sektarische gedrag waar de Europese economie en de Europese bevolking nu al jaren onder te lijden heeft. Zie Het Duitse monetaire trauma gijzelt de eurozone.
En Keizer probeert, aan de hand van Daniel Kahneman, te analyseren wat hier aan de hand is. De politici en de neo-klassieke economische adviseurs die hen in hun ban hebben, zijn niet in staat om informatie op te nemen die niet past in hun bestaande kennisstructuur. Bovendien vormen ze een gesloten groep, die ook groepsgewijs op informatie reageert. Daardoor ontstaat het volgende beeld (ik citeer Keizer):
Een geest (‘mind’), die over een lange periode een neoklassieke kennisstructuur heeft opgeslagen, zal een onderzoeksresultaat, dat stelt dat een prijsdaling heeft geleid tot een daling van de gevraagde hoeveelheid van dat goederenpakket niet snel opnemen. Als deze informatie wordt gepresenteerd in combinatie met een hele reeks van - voor een neoklassiek gestructureerde geest - onwaarschijnlijkheden, dan is de kans groot dat deze groep van informatie niet wordt opgeslagen. Als een volgende keer weer onwaarschijnlijke informatie van hetzelfde type wordt aangeboden, wordt de kans steeds groter dat die weer wordt afgewezen. De kennisstructuur, die wel is opgeslagen, wordt op deze wijze steeds sterker. We noemen een persoon dogmatisch, als hij of zij – ondanks aandringen van personen uit zijn omgeving, weigert nieuwe kennisstructuren te bestuderen. Een dergelijke weigerachtige houding is typerend voor een irrationeel persoon. De vraag is nu waar die ongelooflijke halsstarrigheid op het terrein van monetaire en budgetaire politiek vandaan komt.Ziedaar, een sekte die zich volledig heeft afgesloten van Keynesiaanse inzichten over hoe uit een depressie te geraken. Piet Keizer:
Keynes zou in de huidige situatie twee voorstellen doen, waaruit gekozen kan worden: (1) Overheden van landen met een betalingsbalansoverschot verhogen hun infrastructurele investeringen, gefinancierd uit het grote spaaroverschot dat de meeste landen hebben; en (2) hetzelfde type investeringen maar dan monetair gefinancierd.Oplossingen die niet moeilijk zijn te begrijpen, tenzij je bevangen bent door dogma's waarbinnen die oplossingen niet eens aan de orde mogen komen.
Piet Keizer stelt een soort pedagogisch experiment voor om die, vooral Duitse, politici en economen uit hun intellectuele kooi te halen waarin ze gevangen zitten.
Dat is aardig bedacht, maar de kans lijkt groot dat er pas iets verandert door politieke omwentelingen. Hopelijk vreedzame omwentelingen.
Zie in dit verband trouwens ook deze prachtige film waarin Abraham Rotstein vertelt over hoe hij in de jaren 50 van de vorige eeuw door colleges van Milton Friedman aan de Universiteit van Chicago in de "intellectuele valkuil" van de neo-klassieke economie terechtkwam. En daar uit wist te ontsnappen doordat hij later in aanraking kwam met het werk van de historisch econoom Karl Polanyi.
Omdat ik zelf in het verleden ook enige tijd in die valkuil heb vertoefd, kom ik daar zeker nog een keer op terug.
zondag 21 februari 2016
Zondagochtendmuziek - Requiem for a cat
Klein requiem voor onze kat Pompom, die vanochtend is overleden. Zo een leuk en altijd opgewekt beestje hebben we niet eerder gehad.
dinsdag 16 februari 2016
Ervaren van veel gedoe geeft grotere kans op waandenkbeelden
We staan niet altijd met beide benen op de grond. We kunnen ons verliezen in irreële bespiegelingen en angsten. We kunnen vaste overtuigingen ontwikkelen die nergens op slaan. Als iemand dat extreem doet, zeggen we dat hij wanen heeft en in een psychose terecht is gekomen.
Maar het hebben van waandenkbeelden komt in gradaties voor. Je hoeft niet meteen psychotisch te zijn om er zo nu en last van te hebben. Of om het niet eens van jezelf door te hebben. (Denk trouwens ook even aan die overvalued ideas.)
Net zo als het ervaren van veel stress de kans op een psychose lijkt te vergroten, lijkt het ook zo te zijn dat het ervaren van, zeg maar, veel gedoe (life hassles) de kans vergroot dat mensen waandenkbeelden ontwikkelen. Dat blijkt uit de studie Life hassles and delusional ideation: Scoping the potential role of cognitive and affective mediators.
De onderzoekers lieten zo'n 250 personen (80 procent vrouwen) via internet een vragenlijst invullen. Daarin waren de Survey of Recent Life Experiences en de Peters Delusion Inventory opgenomen.
Die Survey of Recent Life Experiences is een lijst met mogelijke dagelijkse ervaringen van veel gedoe. Zoals een hekel hebben aan je werk, conflicten op het werk, teleurstellingen in vriendschappen, het te druk hebben, geldzorgen, niet gewaardeerd worden en je eenzaam voelen. Bij elke ervaring kun je aangeven hoe vaak je daar in de afgelopen maand last van hebt gehad.
En die Peters Delusion Inventory bestaat uit een lijst met vragen als "Denk je wel eens dat mensen jouw gedachten kunnen lezen?", "Denk je wel eens dat andere mensen niet zijn wat ze voorwenden te zijn?", "Denk je wel eens dat je gevolgd wordt?", "Denk je wel eens dat je bent voorbestemd om een heel belangrijk iemand te worden?", "Denk je wel eens dat jij speciaal dicht bij God bent?" en "Denk je wel eens dat mensen vreemd naar je kijken om hoe je er uit ziet?'
Het blijkt dan dat mensen die meer gedoe in hun leven ervaren, een grotere kans hebben op waandenkbeelden. De onderzoekers gingen na in hoeverre dat komt doordat mensen die veel gedoe ervaren, de oorzaak daarvan bij henzelf zoeken (overmatig zelfkritisch zijn) en zich daardoor slecht gaan voelen. Maar het verband tussen gedoe en waandenkbeelden blijkt daar slechts voor een deel mee verklaard te kunnen worden. Gedoe is op zich kennelijk al voldoende om waandenkbeelden te ontwikkelen of er is iets anders dat het verband verklaart.
Hoe dan ook, er is hiermee weer een klein puzzelstukje gelegd van de grote puzzel hoe onze manier van leven bijdraagt aan cognitieve en emotionele problemen. En daarmee aan psychische gezondheidsproblemen. Zie De toename van psychische problemen is een echte toename, niet alleen maar een toename van diagnoses. En zie Over rotbanen, baanonzekerheid en psychische aandoeningen. En over symptoombestrijding.
Een sociaal en materieel ontspannen maatschappij, zonder sociale afwijzing, eenzaamheid en bestaansonzekerheid, zonder steeds maar veel gedoe, dat zou wat zijn!
Update. Het valt niet uit te sluiten dat het verband tussen veel gedoe en waandenkbeelden ook voor een deel andersom verloopt: last hebben van wanen maakt het leven moeilijker.
Maar het hebben van waandenkbeelden komt in gradaties voor. Je hoeft niet meteen psychotisch te zijn om er zo nu en last van te hebben. Of om het niet eens van jezelf door te hebben. (Denk trouwens ook even aan die overvalued ideas.)
Net zo als het ervaren van veel stress de kans op een psychose lijkt te vergroten, lijkt het ook zo te zijn dat het ervaren van, zeg maar, veel gedoe (life hassles) de kans vergroot dat mensen waandenkbeelden ontwikkelen. Dat blijkt uit de studie Life hassles and delusional ideation: Scoping the potential role of cognitive and affective mediators.
De onderzoekers lieten zo'n 250 personen (80 procent vrouwen) via internet een vragenlijst invullen. Daarin waren de Survey of Recent Life Experiences en de Peters Delusion Inventory opgenomen.
Die Survey of Recent Life Experiences is een lijst met mogelijke dagelijkse ervaringen van veel gedoe. Zoals een hekel hebben aan je werk, conflicten op het werk, teleurstellingen in vriendschappen, het te druk hebben, geldzorgen, niet gewaardeerd worden en je eenzaam voelen. Bij elke ervaring kun je aangeven hoe vaak je daar in de afgelopen maand last van hebt gehad.
En die Peters Delusion Inventory bestaat uit een lijst met vragen als "Denk je wel eens dat mensen jouw gedachten kunnen lezen?", "Denk je wel eens dat andere mensen niet zijn wat ze voorwenden te zijn?", "Denk je wel eens dat je gevolgd wordt?", "Denk je wel eens dat je bent voorbestemd om een heel belangrijk iemand te worden?", "Denk je wel eens dat jij speciaal dicht bij God bent?" en "Denk je wel eens dat mensen vreemd naar je kijken om hoe je er uit ziet?'
Het blijkt dan dat mensen die meer gedoe in hun leven ervaren, een grotere kans hebben op waandenkbeelden. De onderzoekers gingen na in hoeverre dat komt doordat mensen die veel gedoe ervaren, de oorzaak daarvan bij henzelf zoeken (overmatig zelfkritisch zijn) en zich daardoor slecht gaan voelen. Maar het verband tussen gedoe en waandenkbeelden blijkt daar slechts voor een deel mee verklaard te kunnen worden. Gedoe is op zich kennelijk al voldoende om waandenkbeelden te ontwikkelen of er is iets anders dat het verband verklaart.
Hoe dan ook, er is hiermee weer een klein puzzelstukje gelegd van de grote puzzel hoe onze manier van leven bijdraagt aan cognitieve en emotionele problemen. En daarmee aan psychische gezondheidsproblemen. Zie De toename van psychische problemen is een echte toename, niet alleen maar een toename van diagnoses. En zie Over rotbanen, baanonzekerheid en psychische aandoeningen. En over symptoombestrijding.
Een sociaal en materieel ontspannen maatschappij, zonder sociale afwijzing, eenzaamheid en bestaansonzekerheid, zonder steeds maar veel gedoe, dat zou wat zijn!
Update. Het valt niet uit te sluiten dat het verband tussen veel gedoe en waandenkbeelden ook voor een deel andersom verloopt: last hebben van wanen maakt het leven moeilijker.
maandag 15 februari 2016
Wat maakt het uit waar je je partner hebt ontmoet? Over gezinnen en sociale netwerken
Het CBS geeft een mooi diagram van hoe of waar mensen de partner hebben ontmoet met wie zij nu maximaal vijf jaar samenwonen.
We zien dat uitgaan/vakantie/recreatie de omvangrijkste categorie is waar mensen hun partner hebben ontmoet. Dat lijkt er op te wijzen dat we onze partner meestal niet in ons eigen bestaande en lokale sociale netwerk vinden. En dat zal vaak ook het geval zijn bij de categorieën school/opleiding, internet en werk. Grof opgeteld komen zo'n driekwart van de partners "van buiten".
Het overige kwart komt misschien overwegend van dichtbij: via familie, vereniging en via vrienden/kennissen/ buren.
Wat maakt het uit waar je je partner hebt gevonden? Daarover schreef Elizabeth Bott in 1957 haar boek Family and Social Network. Dat boek wordt wel gezien als het begin van de sociale netwerktheorie in de sociologie. Het is nu nagenoeg vergeten, maar dat is niet terecht. Want het geeft een mooi, zij het schetsmatig, beeld van de grote verandering die zich zo ongeveer vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw heeft voorgedaan in, zeg maar, de sociale inbedding van het gezin. Of anders gezegd, in de ontwikkeling van het sociale isolement van het gezin in de tweede helft van de vorige eeuw.
Want Bott beschrijft in dat boek een patroon dat toen nog veel meer gewoon was dan nu. Man en vrouw deelden al een sociaal netwerk op het moment dat ze elkaar "vonden" en een gezin stichtten. Ze kenden elkaar dus ook al langer, vaak omdat ze in hetzelfde dorp of buurt woonden. Dat al voor het huwelijk delen van het sociale netwerk betekent, in de woorden van Bott, dat:
Dat bestaande gedeelde sociale netwerk ontbreekt als de partner "van buiten" komt:
We kennen de gevolgen van die transitie. Partners zijn voor hun sociale behoeften sterker op elkaar aangewezen dan goed lijkt te zijn. Wat een verklaring zou kunnen zijn voor de toename van echtscheidingen vanaf zo ongeveer eind jaren zestig. Update. En een verklaring voor het verschijnsel van het alles-of-niets huwelijk: The All-or-Nothing Marriage.
En kinderen groeien minder op in een sociaal netwerk rondom het gezin. Wat ongunstig is voor hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling. Wat weer een verklaring is voor de toegenomen jeugdproblematiek en de toename van overheidsbemoeienis met de jeugdzorg.
En het verklaart waarom jonge ouders tegenwoordig zo veel energie moeten steken in het opbouwen van een sociaal netwerk.
We zien dat uitgaan/vakantie/recreatie de omvangrijkste categorie is waar mensen hun partner hebben ontmoet. Dat lijkt er op te wijzen dat we onze partner meestal niet in ons eigen bestaande en lokale sociale netwerk vinden. En dat zal vaak ook het geval zijn bij de categorieën school/opleiding, internet en werk. Grof opgeteld komen zo'n driekwart van de partners "van buiten".
Het overige kwart komt misschien overwegend van dichtbij: via familie, vereniging en via vrienden/kennissen/ buren.
Wat maakt het uit waar je je partner hebt gevonden? Daarover schreef Elizabeth Bott in 1957 haar boek Family and Social Network. Dat boek wordt wel gezien als het begin van de sociale netwerktheorie in de sociologie. Het is nu nagenoeg vergeten, maar dat is niet terecht. Want het geeft een mooi, zij het schetsmatig, beeld van de grote verandering die zich zo ongeveer vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw heeft voorgedaan in, zeg maar, de sociale inbedding van het gezin. Of anders gezegd, in de ontwikkeling van het sociale isolement van het gezin in de tweede helft van de vorige eeuw.
Want Bott beschrijft in dat boek een patroon dat toen nog veel meer gewoon was dan nu. Man en vrouw deelden al een sociaal netwerk op het moment dat ze elkaar "vonden" en een gezin stichtten. Ze kenden elkaar dus ook al langer, vaak omdat ze in hetzelfde dorp of buurt woonden. Dat al voor het huwelijk delen van het sociale netwerk betekent, in de woorden van Bott, dat:
the marriage will be superimposed on these pre-existing relationships, and both spouses will continue to be drawn into activities with people outside their own elementary family (family of procreation). Each wil get some emotional satisfaction from these external relationships and will be likely to demand correspondingly less of the spouse.De echtelijke relatie dus als een toevoeging aan het bestaande door beiden gedeelde sociale netwerk.
Dat bestaande gedeelde sociale netwerk ontbreekt als de partner "van buiten" komt:
If husband and wife come to marriage with such loose-knit networks or if conditions are such that their networks become loose-knit after marriage, they must seek in each other some of the emotional satsifaction and help with familial tasks that couples in close-knit networks can get from outsiders. Joint organization becomes more necessary for the succes of the family as an enterprise.Daarmee is in een notendop de transitie verwoord van het sociaal geïntegreerde gezin naar het sociaal geïsoleerde gezin.
We kennen de gevolgen van die transitie. Partners zijn voor hun sociale behoeften sterker op elkaar aangewezen dan goed lijkt te zijn. Wat een verklaring zou kunnen zijn voor de toename van echtscheidingen vanaf zo ongeveer eind jaren zestig. Update. En een verklaring voor het verschijnsel van het alles-of-niets huwelijk: The All-or-Nothing Marriage.
En kinderen groeien minder op in een sociaal netwerk rondom het gezin. Wat ongunstig is voor hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling. Wat weer een verklaring is voor de toegenomen jeugdproblematiek en de toename van overheidsbemoeienis met de jeugdzorg.
En het verklaart waarom jonge ouders tegenwoordig zo veel energie moeten steken in het opbouwen van een sociaal netwerk.
zondag 14 februari 2016
Zondagochtendmuziek - Menahem Pressler plays Mozart, Conductor : Peter Csaba
Het concert gisteravond in de Hertz zaal van TivoliVredenburg gaf sterk het gevoel even heel dichtbij de geschiedenis van de klassieke muziek te zijn. De 92-jarige Menahem Pressler voerde met het Kelemen Kwartet het Pianokwintet in A opus 81 (1887) van Dvorak uit.
Menahem Pressler was (in 1955) oprichter en pianist van het Beaux Arts Trio, dat tot 2008 de podia en de opnamestudio's van de kamermuziek domineerde. Het Trio gaf in 2008 zijn afscheidsconcert.
Pressler was toen 84. Maar hij ging gewoon door met musiceren en lesgeven. Vorig jaar kreeg hij hartproblemen. Hij had er toen vrede mee dat het leven er op zou zitten, maar kon toch nog worden geopereerd. Zie hier het ontroerende filmpje waarop de chirurg hem uitlegt wat er aan de hand was en wat hij gedaan heeft.
Maar daarna pakte hij gewoon de draad weer op. En hij toert nu door Nederland. Fragiel en breekbaar ogend. Tot hij achter de piano zit. want wat hij daar klaarspeelt, heeft met jong of oud helemaal niets meer te maken.
In juli 2013 soleerde hij in Santander in Mozart's 17-de pianoconcert.
Menahem Pressler was (in 1955) oprichter en pianist van het Beaux Arts Trio, dat tot 2008 de podia en de opnamestudio's van de kamermuziek domineerde. Het Trio gaf in 2008 zijn afscheidsconcert.
Pressler was toen 84. Maar hij ging gewoon door met musiceren en lesgeven. Vorig jaar kreeg hij hartproblemen. Hij had er toen vrede mee dat het leven er op zou zitten, maar kon toch nog worden geopereerd. Zie hier het ontroerende filmpje waarop de chirurg hem uitlegt wat er aan de hand was en wat hij gedaan heeft.
Maar daarna pakte hij gewoon de draad weer op. En hij toert nu door Nederland. Fragiel en breekbaar ogend. Tot hij achter de piano zit. want wat hij daar klaarspeelt, heeft met jong of oud helemaal niets meer te maken.
In juli 2013 soleerde hij in Santander in Mozart's 17-de pianoconcert.
donderdag 11 februari 2016
Machtige leiders falen als ze moeten samenwerken - En over waarom dat zo is
We kennen de gevaren van macht en leiderschap. Onderzoek laat zien dat mensen die op een machtspositie terecht komen, de kans lopen om hoogmoedig te worden, om op anderen neer te kijken, om krediet voor prestaties van anderen te claimen, om egoïstischer te worden, om zich onbeschofter te gaan gedragen en anderen niet te laten uitpraten en om zich minder van de opvattingen van anderen aan te trekken.
Die opsomming van negatieve gevolgen van leiderschap vind je in de studie Failure at the top: How power undermines collaborative performance. Dat is allemaal al erg genoeg, denk je dan. Maar dit onderzoek gaat over de vraag of leiders wel in staat zijn om onderling samen te werken.
Dat is een belangrijke vraag, omdat in onze maatschappij een goede samenwerking tussen leiders in politiek, organisaties en bedrijfsleven nogal belangrijk lijkt. Om zaken van algemeen belang goed te regelen is veel overleg en samenwerking nodig tussen degenen die in de verschillende maatschappelijke sectoren machtsposities bekleden. Om nog maar niet te spreken over de noodzaak van overleg en samenwerking tussen leiders van nationale staten, zoals in de eurozone (!) en in de internationale politiek.
Welnu, de uitkomst van dit onderzoek stemt niet vrolijk. De onderzoekers vergeleken de kwaliteit van de samenwerking tussen groepen van leiders en groepen van niet-leiders. Dat deden ze zowel in het laboratorium, waar ze macht en leiderschap manipuleerden, als in een real-life setting, waarin echte leiders samenwerkten en werden vergeleken met echte niet-leiders.
De uitkomsten zijn eenduidig. Als machtigen onderling moeten samenwerken, is de uitkomst slechter, zowel wat creativiteit betreft als de kans op het bereiken van overeenstemming.
En dat ligt er aan dat leiders meer onderling bezig zijn met statuscompetitie (Wie is hier nu de machtigste?) en ruziemaken en minder informatie delen en minder taakgericht bezig zijn.
Kortom, als je machtige leiders bij elkaar zet, dan is de kans klein dat ze er iets van bakken. En ach, is dat niet wat we maar al te vaak zien gebeuren?
Voor een deel zal dit er ook aan liggen dat narcisten een grotere kans hebben om op leiderschapsposities terecht te komen. En we weten dat narcisten niet uitblinken in het vermogen tot samenwerking. Zie Hoe komt het dat we zoveel last hebben van narcistische leiders? en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?
Maar omdat de leiderschapsposities in het laboratorium willekeurig werden toegewezen, is dat dus niet de volledige verklaring. Nee, het lijkt vooral te liggen aan dat sociale proces van statuscompetitie, waaraan leiders zich overgeven als ze onder elkaar zijn. Dat blijkt er ook uit dat leiders als ze in hun eentje een taak moeten uitvoeren, juist opvallend creatief zijn.
Nee, we mogen blij zijn als onze machtige leiders het er in onderling overleg en onderhandeling het er zo nu en dan goed van af brengen.
Die opsomming van negatieve gevolgen van leiderschap vind je in de studie Failure at the top: How power undermines collaborative performance. Dat is allemaal al erg genoeg, denk je dan. Maar dit onderzoek gaat over de vraag of leiders wel in staat zijn om onderling samen te werken.
Dat is een belangrijke vraag, omdat in onze maatschappij een goede samenwerking tussen leiders in politiek, organisaties en bedrijfsleven nogal belangrijk lijkt. Om zaken van algemeen belang goed te regelen is veel overleg en samenwerking nodig tussen degenen die in de verschillende maatschappelijke sectoren machtsposities bekleden. Om nog maar niet te spreken over de noodzaak van overleg en samenwerking tussen leiders van nationale staten, zoals in de eurozone (!) en in de internationale politiek.
Welnu, de uitkomst van dit onderzoek stemt niet vrolijk. De onderzoekers vergeleken de kwaliteit van de samenwerking tussen groepen van leiders en groepen van niet-leiders. Dat deden ze zowel in het laboratorium, waar ze macht en leiderschap manipuleerden, als in een real-life setting, waarin echte leiders samenwerkten en werden vergeleken met echte niet-leiders.
De uitkomsten zijn eenduidig. Als machtigen onderling moeten samenwerken, is de uitkomst slechter, zowel wat creativiteit betreft als de kans op het bereiken van overeenstemming.
En dat ligt er aan dat leiders meer onderling bezig zijn met statuscompetitie (Wie is hier nu de machtigste?) en ruziemaken en minder informatie delen en minder taakgericht bezig zijn.
Kortom, als je machtige leiders bij elkaar zet, dan is de kans klein dat ze er iets van bakken. En ach, is dat niet wat we maar al te vaak zien gebeuren?
Voor een deel zal dit er ook aan liggen dat narcisten een grotere kans hebben om op leiderschapsposities terecht te komen. En we weten dat narcisten niet uitblinken in het vermogen tot samenwerking. Zie Hoe komt het dat we zoveel last hebben van narcistische leiders? en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?
Maar omdat de leiderschapsposities in het laboratorium willekeurig werden toegewezen, is dat dus niet de volledige verklaring. Nee, het lijkt vooral te liggen aan dat sociale proces van statuscompetitie, waaraan leiders zich overgeven als ze onder elkaar zijn. Dat blijkt er ook uit dat leiders als ze in hun eentje een taak moeten uitvoeren, juist opvallend creatief zijn.
Nee, we mogen blij zijn als onze machtige leiders het er in onderling overleg en onderhandeling het er zo nu en dan goed van af brengen.
dinsdag 9 februari 2016
Overpeinzingen over de toekomst van de mensheid zonder coöperatieve zorg voor kinderen
Het patroon van coöperatieve zorg voor kinderen is essentieel geweest voor het evolutionaire succes van onze verre voorouders en dus van de mensheid. Dat wij bestaan, is er aan te danken dat vrouwen er in het verre, verre verleden tijdens zwangerschap en moederschap niet alleen voor stonden. Dat ze hulp kregen van vaders, oudere kinderen, grootouders, familie en andere vertrouwden, vergrootte de overlevingskansen van kinderen en maakte kortere intervallen tussen geboortes mogelijk. Zie de berichten Cooperative Breeding, Hebben wij grote hersenen doordat wij vroeger samenwerkten bij de zorg voor kinderen? en Over de coöperatieve zorg voor kinderen in de evolutie van zoogdieren en van mensen.
Dat patroon van coöperatieve zorg voor kinderen komt ook bij andere zoogdieren voor. En we weten dat het gepaard gaat met een toename van sociale tolerantie, van doelbewust anderen helpen (pro-actieve pro-socialiteit) en van instructie (teaching). Bij mensen ging het bovendien gepaard met een toename van hersenomvang en van intelligentie. En dat alles heeft cultuur en wetenschap mogelijk gemaakt.
Alle reden om te denken dat die coöperatieve zorg nogal fundamenteel is voor onze soort. En dus reden voor zorg als je onder ogen ziet dat coöperatieve zorg onder onze huidige levensomstandigheden nog maar zeer beperkt voorkomt. Want het blijkt voor de goede ontwikkeling van kinderen uit te maken of er contacten zijn met grootouders, met familie, met vrienden en met vertrouwde anderen in straat en buurt. En het blijkt uit te maken of kinderen op school les krijgen in een leeftijdsgemengde of een leeftijdshomogene groep.
Anders gezegd, kinderen groeien sociaal-emotioneel ongunstiger op als ze minder in aanraking komen met de elementen van die coöperatieve zorg. Vandaar dat Sarah Blaffer Hrdy, die van Een kind heeft vele moeders, zich zorgen maakt over de toekomst van de mensheid. Op den duur zullen tolerantie, empathie en pro-sociaal gedrag verpieteren. Oké, niet morgen of volgende week of volgend jaar. Maar soms denk je dat je het onder je ogen ziet gebeuren.
Ik had deze overpeinzingen naar aanleiding van drie nieuwe interessante artikelen.
In Innate teaching skills 'part of human nature', study says gaat het over Barry Hewlett, die onderzoek deed bij de Aka pygmeeën. Waar hem opviel hoe subtiel en spontaan kinderen instructies krijgen als onderdeel van het dagelijks leven. En hoe vanzelfsprekend daarbij de autonomie van de kinderen in acht wordt genomen. Die "natuurlijke pedagogiek" wijkt wel heel sterk af van het onderwijs waar wij onze kinderen op school aan bloot stellen. En wijkt hele sterk af van de bemoeienissen van onze hedendaagse helikopter ouders ("doe dit, doe dat, pas op voor, denk er om dat). Waarbij je natuurlijk meteen bedenkt dat de afwezigheid van coöperatieve zorg als vanzelf het verschijnsel van helikopter ouders voortbrengt.
In Revisiting the consequences of cooperative breeding bespreken Judith Burkart en Carel van Schaik de samenhang tussen coöperatieve zorg en hersenomvang en (sociale) intelligentie. Ze maken aannemelijk dat coöperatieve zorg kon ontstaan door toename van sociale tolerantie en pro-sociaal gedrag en dat toename van hersenomvang als bijproduct kon optreden. In plaats van een voorwaarde te zijn. Dat verklaart dat coöperatieve zorg ook voorkomt bij bijvoorbeeld de klauwaapjes (Marmosets), die niet uitblinken in hersenomvang.
En precies over die klauwaapjes is er nu Oxytocin is associated with infant-care behavior and motivation in cooperatively breeding marmoset monkeys, waaraan Judith Burkart ook meewerkte. De onderzoekers volgden twee groepen klauwaapjes over een duur van acht reproductieve cycli. Ze vonden dat onmiddellijk na een geboorte in de groep het oxytocine-gehalte toenam in de urine van niet alleen de moeder, maar ook van de vader en van andere groepsleden. (Oxytocine wordt wel het knuffelhormoon genoemd.) Bovendien bleek het zorggedrag (likken, op de rug meedragen en voedsel aanbieden) met de hoogte van dat oxytocine-niveau samen te hangen.
Dat wijst er op dat bij klauwaapjes het patroon van coöperatieve zorg zichzelf in stand houdt als het er eenmaal is. Het van nabij meemaken van de geboorte van nieuwe aanwas fungeert als prikkel voor de toename van oxytocine. Dat leidt tot zorggedrag en dus tot de zorgzame omgeving waarin jongen opgroeien. Die daardoor weer ontvankelijk zijn voor die prikkels die uitnodigen tot zorg. Het lijkt alsof die kringloop bij mensen is doorbroken nadat wij in grotere groepen zijn gaan leven.
Over die klauwaapjes weten we trouwens dat, hoewel hun hersenomvang niet opvalt, ze wel in staat zijn tot een bijzondere vorm van sociaal leren. Ze kunnen namelijk leren van instructievideo's, waarin een soortgenoot iets voordoet. Hun nieuwsgierigheid is zo groot dat je met die video's gemakkelijk hun aandacht trekt. Bij chimpansees blijkt dat veel moeilijker te zijn. (Zie hier een filmpje over de klauwaapjes.)
Al met al: hoe zal onze toekomst er uit zien als wij steeds meer gaan samenleven zonder die coöperatieve zorg voor kinderen? En kun je dan eigenlijk nog wel over samenleven spreken?
Dat patroon van coöperatieve zorg voor kinderen komt ook bij andere zoogdieren voor. En we weten dat het gepaard gaat met een toename van sociale tolerantie, van doelbewust anderen helpen (pro-actieve pro-socialiteit) en van instructie (teaching). Bij mensen ging het bovendien gepaard met een toename van hersenomvang en van intelligentie. En dat alles heeft cultuur en wetenschap mogelijk gemaakt.
Alle reden om te denken dat die coöperatieve zorg nogal fundamenteel is voor onze soort. En dus reden voor zorg als je onder ogen ziet dat coöperatieve zorg onder onze huidige levensomstandigheden nog maar zeer beperkt voorkomt. Want het blijkt voor de goede ontwikkeling van kinderen uit te maken of er contacten zijn met grootouders, met familie, met vrienden en met vertrouwde anderen in straat en buurt. En het blijkt uit te maken of kinderen op school les krijgen in een leeftijdsgemengde of een leeftijdshomogene groep.
Anders gezegd, kinderen groeien sociaal-emotioneel ongunstiger op als ze minder in aanraking komen met de elementen van die coöperatieve zorg. Vandaar dat Sarah Blaffer Hrdy, die van Een kind heeft vele moeders, zich zorgen maakt over de toekomst van de mensheid. Op den duur zullen tolerantie, empathie en pro-sociaal gedrag verpieteren. Oké, niet morgen of volgende week of volgend jaar. Maar soms denk je dat je het onder je ogen ziet gebeuren.
Ik had deze overpeinzingen naar aanleiding van drie nieuwe interessante artikelen.
In Innate teaching skills 'part of human nature', study says gaat het over Barry Hewlett, die onderzoek deed bij de Aka pygmeeën. Waar hem opviel hoe subtiel en spontaan kinderen instructies krijgen als onderdeel van het dagelijks leven. En hoe vanzelfsprekend daarbij de autonomie van de kinderen in acht wordt genomen. Die "natuurlijke pedagogiek" wijkt wel heel sterk af van het onderwijs waar wij onze kinderen op school aan bloot stellen. En wijkt hele sterk af van de bemoeienissen van onze hedendaagse helikopter ouders ("doe dit, doe dat, pas op voor, denk er om dat). Waarbij je natuurlijk meteen bedenkt dat de afwezigheid van coöperatieve zorg als vanzelf het verschijnsel van helikopter ouders voortbrengt.
In Revisiting the consequences of cooperative breeding bespreken Judith Burkart en Carel van Schaik de samenhang tussen coöperatieve zorg en hersenomvang en (sociale) intelligentie. Ze maken aannemelijk dat coöperatieve zorg kon ontstaan door toename van sociale tolerantie en pro-sociaal gedrag en dat toename van hersenomvang als bijproduct kon optreden. In plaats van een voorwaarde te zijn. Dat verklaart dat coöperatieve zorg ook voorkomt bij bijvoorbeeld de klauwaapjes (Marmosets), die niet uitblinken in hersenomvang.
En precies over die klauwaapjes is er nu Oxytocin is associated with infant-care behavior and motivation in cooperatively breeding marmoset monkeys, waaraan Judith Burkart ook meewerkte. De onderzoekers volgden twee groepen klauwaapjes over een duur van acht reproductieve cycli. Ze vonden dat onmiddellijk na een geboorte in de groep het oxytocine-gehalte toenam in de urine van niet alleen de moeder, maar ook van de vader en van andere groepsleden. (Oxytocine wordt wel het knuffelhormoon genoemd.) Bovendien bleek het zorggedrag (likken, op de rug meedragen en voedsel aanbieden) met de hoogte van dat oxytocine-niveau samen te hangen.
Dat wijst er op dat bij klauwaapjes het patroon van coöperatieve zorg zichzelf in stand houdt als het er eenmaal is. Het van nabij meemaken van de geboorte van nieuwe aanwas fungeert als prikkel voor de toename van oxytocine. Dat leidt tot zorggedrag en dus tot de zorgzame omgeving waarin jongen opgroeien. Die daardoor weer ontvankelijk zijn voor die prikkels die uitnodigen tot zorg. Het lijkt alsof die kringloop bij mensen is doorbroken nadat wij in grotere groepen zijn gaan leven.
Over die klauwaapjes weten we trouwens dat, hoewel hun hersenomvang niet opvalt, ze wel in staat zijn tot een bijzondere vorm van sociaal leren. Ze kunnen namelijk leren van instructievideo's, waarin een soortgenoot iets voordoet. Hun nieuwsgierigheid is zo groot dat je met die video's gemakkelijk hun aandacht trekt. Bij chimpansees blijkt dat veel moeilijker te zijn. (Zie hier een filmpje over de klauwaapjes.)
Al met al: hoe zal onze toekomst er uit zien als wij steeds meer gaan samenleven zonder die coöperatieve zorg voor kinderen? En kun je dan eigenlijk nog wel over samenleven spreken?
maandag 8 februari 2016
Wat er mondiaal aan de gang is met lokale democratie (Rutger Bregman)
Lees vandaag vooral het verhaal van Rutger Bregman, die een fraai overzicht geeft van wat er mondiaal aan de gang is met lokale democratie, participatory budgeting en buurtzelfbeheer: In meer dan 1500 steden vindt nu een democratische revolutie plaats.
De hang naar lokale democratie en zelf-organisatie is een opmerkelijke ontwikkeling. Als je mijn berichten over zelf-organisatie en buurtzelfbeheer gevolgd hebt, kun je nu door Rutger Bregman bijgepraat worden over de nieuwste ontwikkelingen.
Zie voor activiteiten in Nederland ook de website van het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners).
De hang naar lokale democratie en zelf-organisatie is een opmerkelijke ontwikkeling. Als je mijn berichten over zelf-organisatie en buurtzelfbeheer gevolgd hebt, kun je nu door Rutger Bregman bijgepraat worden over de nieuwste ontwikkelingen.
Zie voor activiteiten in Nederland ook de website van het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners).
zondag 7 februari 2016
Zondagochtendmuziek - Mayu Konoe (viool) en Takehiro Konoe (altviool) in de Nationale Finale 2015
De tweeling Mayu (viool) en Takehiro Konoe (altviool), de laureaten van het Prinses Christina Concours, traden vrijdagmiddag op in Hertz in TivoliVredenburg, samen met leden van het Rubens Kwartet. Ze openden met deze Passacaglia van Händel in een bewerking van Halvordsen, die ze ook speelden in de finale van dat Concours. Zie de video.
Hoe toegewijd en geconcentreerd kun je viool spelen, ook als je nog geen 20 bent, dacht ik.
En ik dacht, waar heb ik die Passacaglia eerder gehoord? Het antwoord vond ik hier.
Hoe toegewijd en geconcentreerd kun je viool spelen, ook als je nog geen 20 bent, dacht ik.
En ik dacht, waar heb ik die Passacaglia eerder gehoord? Het antwoord vond ik hier.
vrijdag 5 februari 2016
Hoe betrekkelijk is onze moraal?
Stel dat je wordt gevraagd om aan te geven hoe slecht of goed je het zou vinden als:
Nadat je dat gedaan hebt, krijg je de vraag wat je beoordeling zou zijn als:
Allereerst: waren er verschillen tussen die zeven groepen? Ja, die waren er. De bewoners van Yasawa op de Fiji-eilanden waren moreel het meest absoluut en universeel. Hun oordeel werd dus het minste beïnvloed door die drie condities. Daarentegen waren de inwoners van dat Oekraïnse dorp het meest moreel relativistisch. Anders gezegd, ze lieten zich meer beïnvloeden door een gezaghebbend iemand en keurden de overtredingen minder af als die in het verre verleden of verder weg hadden plaatsgevonden.
Maar als je van de onderlinge verschillen afziet, dan blijkt over de hele linie enige mate van betrekkelijkheid van morele intuïties, dus van de morele beoordelingen. In elke groep waren morele absolutisten en universalisten te vinden, maar de morele relativisten overheersten. In de zin dat het gemiddelde van alle oordeelveranderingen de relativistische kant op wees.
Dat wijst er dus op dat onze morele oordelen betrekkelijk zijn, beïnvloedbaar door de omstandigheden.
Als je kijkt naar de oorsprong van de morele intuïties waar het hier om gaat, dan is dat eigenlijk niet heel verrassend. Want het gaat hier om de intuïties van het gemeenschapsgedrag: anderen niet schaden, eerlijk zijn, anderen niet overheersen en loyaal zijn. Zie Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein. En die vinden hun oorsprong in de Paleo Sociale Omgeving, in het verre verleden, die van de kleine groepen waarin we als jagers-verzamelaars op samenwerking en delen waren aangewezen om te overleven.
Als je dat beseft, dan ligt het voor de hand om te denken dat hun geldigheid ook het meest naar voren komt in het sociale domein van de persoonlijke relaties. Als je dus gevraagd wordt hoe ernstig je een morele overtreding vindt, dan zul je ook aan dat persoonlijke domein denken.
Maar als je dan vervolgens moet oordelen over iets wat ver weg of lang geleden gebeurd is, dan wordt je intuïtieve gevoel van afkeuring minder direct opgewekt. Dat zou dus voor een deel de morele betrekkelijkheid verklaren.
Maar hoe zit het dan met die invloed van een gezaghebbend iemand? Dat die invloed er kennelijk is, zou er aan kunnen liggen dat we naast die intuïties van het gemeenschapsgedrag ook de intuïties van de statushiërarchie kennen: je hoort gezag te aanvaarden (en heiligheid te respecteren). En als de invloed van gezag in een andere richting wijst dan de jouw gemeenschapsintuïties, dan kán het zomaar gebeuren dat je voor het gezag zwicht.
En daar hebben we dus de betrekkelijkheid van onze moraal in volle omvang.
- iemand geld steelt van een vreemde
- iemand in een kwade bui zijn vrouw slaat
- iemand een ander die uitglijdt en per ongeluk tegen hem aanvalt, een klap in zijn gezicht geeft
- een marktkoopman een klant bedriegt
- iemand een onwaar gerucht verspreidt over zijn buurman die hij niet mag
- iemand een ander omkoopt om de waarheid, die hem slecht uitkomt, te verzwijgen
- iemand een vrouw verkracht
Nadat je dat gedaan hebt, krijg je de vraag wat je beoordeling zou zijn als:
- een gezaghebbend iemand dat gedrag goedkeurt
- het gedrag lang geleden gebeurde
- het gedrag ergens ver weg gebeurde
Allereerst: waren er verschillen tussen die zeven groepen? Ja, die waren er. De bewoners van Yasawa op de Fiji-eilanden waren moreel het meest absoluut en universeel. Hun oordeel werd dus het minste beïnvloed door die drie condities. Daarentegen waren de inwoners van dat Oekraïnse dorp het meest moreel relativistisch. Anders gezegd, ze lieten zich meer beïnvloeden door een gezaghebbend iemand en keurden de overtredingen minder af als die in het verre verleden of verder weg hadden plaatsgevonden.
Maar als je van de onderlinge verschillen afziet, dan blijkt over de hele linie enige mate van betrekkelijkheid van morele intuïties, dus van de morele beoordelingen. In elke groep waren morele absolutisten en universalisten te vinden, maar de morele relativisten overheersten. In de zin dat het gemiddelde van alle oordeelveranderingen de relativistische kant op wees.
Dat wijst er dus op dat onze morele oordelen betrekkelijk zijn, beïnvloedbaar door de omstandigheden.
Als je kijkt naar de oorsprong van de morele intuïties waar het hier om gaat, dan is dat eigenlijk niet heel verrassend. Want het gaat hier om de intuïties van het gemeenschapsgedrag: anderen niet schaden, eerlijk zijn, anderen niet overheersen en loyaal zijn. Zie Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein. En die vinden hun oorsprong in de Paleo Sociale Omgeving, in het verre verleden, die van de kleine groepen waarin we als jagers-verzamelaars op samenwerking en delen waren aangewezen om te overleven.
Als je dat beseft, dan ligt het voor de hand om te denken dat hun geldigheid ook het meest naar voren komt in het sociale domein van de persoonlijke relaties. Als je dus gevraagd wordt hoe ernstig je een morele overtreding vindt, dan zul je ook aan dat persoonlijke domein denken.
Maar als je dan vervolgens moet oordelen over iets wat ver weg of lang geleden gebeurd is, dan wordt je intuïtieve gevoel van afkeuring minder direct opgewekt. Dat zou dus voor een deel de morele betrekkelijkheid verklaren.
Maar hoe zit het dan met die invloed van een gezaghebbend iemand? Dat die invloed er kennelijk is, zou er aan kunnen liggen dat we naast die intuïties van het gemeenschapsgedrag ook de intuïties van de statushiërarchie kennen: je hoort gezag te aanvaarden (en heiligheid te respecteren). En als de invloed van gezag in een andere richting wijst dan de jouw gemeenschapsintuïties, dan kán het zomaar gebeuren dat je voor het gezag zwicht.
En daar hebben we dus de betrekkelijkheid van onze moraal in volle omvang.
donderdag 4 februari 2016
Het economisch herstel is maar miezerig. Waardoor?
Ter aanvulling op het bericht Hoe hoog is de echte werkloosheid? Er is nog helemaal geen economisch herstel van een paar weken geleden nu deze fraaie grafiek van het CBS, waarin we de ontwikkeling van werkloosheid en banen sinds 2008 zien afgebeeld.
Vanaf 2010 had de werkloosheid kunnen dalen als de bezuinigingsobsessie toen niet had toegeslagen. In plaats daarvan begon de werkloosheid in 2011 weer snel op te lopen. Met in 2014 het hoogtepunt. En het dieptepunt wat het aantal banen betreft. Het "herstel" is bepaald niet indrukwekkend. In vergelijking met het herstel na eerdere crisissen en in vergelijking met het herstel in de Verenigde Staten, waar de economie wél gestimuleerd werd.
Door dat miezerige herstel zien we allerlei vervelende verschijnselen. Steeds meer leegstaande winkelpanden in de binnensteden. Steeds meer langdurige werklozen en bijstandstrekkers. Zie het verhaal in de Volkskrant van twee dagen geleden: Bijstand voor velen eindstation - één op tien krijgt al 15 jaar uitkering. Steeds grotere problemen met pensioenopbouw en pensioenuitkeringen.
We hebben te maken met een zelfgecreëerde economische stagnatie. En dan komt aan het licht dat allerlei regelingen en voorzieningen die we in het verleden hebben tot stand gebracht, er op gebaseerd waren dat overheden het als verantwoordelijkheid zouden blijven zien om door macro-economisch beleid voldoende economische groei te genereren. En dat ze niet zouden gaan leiden aan een kortzichtige obsessie met het overheidstekort.
Een ander vervelend gevolg van dat miezerige herstel is dat de oorzaak van de crisis in en na 2008, de opeenhoping van private schulden, gewoon blijft bestaan. Als de lonen stagneren en de inflatie in de buurt van de nul ligt en als schuldkwijtschelding taboe is, dan schiet het niet op. Lees vooral even Dirk Bezemer in De Groene:
Vanaf 2010 had de werkloosheid kunnen dalen als de bezuinigingsobsessie toen niet had toegeslagen. In plaats daarvan begon de werkloosheid in 2011 weer snel op te lopen. Met in 2014 het hoogtepunt. En het dieptepunt wat het aantal banen betreft. Het "herstel" is bepaald niet indrukwekkend. In vergelijking met het herstel na eerdere crisissen en in vergelijking met het herstel in de Verenigde Staten, waar de economie wél gestimuleerd werd.
Door dat miezerige herstel zien we allerlei vervelende verschijnselen. Steeds meer leegstaande winkelpanden in de binnensteden. Steeds meer langdurige werklozen en bijstandstrekkers. Zie het verhaal in de Volkskrant van twee dagen geleden: Bijstand voor velen eindstation - één op tien krijgt al 15 jaar uitkering. Steeds grotere problemen met pensioenopbouw en pensioenuitkeringen.
We hebben te maken met een zelfgecreëerde economische stagnatie. En dan komt aan het licht dat allerlei regelingen en voorzieningen die we in het verleden hebben tot stand gebracht, er op gebaseerd waren dat overheden het als verantwoordelijkheid zouden blijven zien om door macro-economisch beleid voldoende economische groei te genereren. En dat ze niet zouden gaan leiden aan een kortzichtige obsessie met het overheidstekort.
Een ander vervelend gevolg van dat miezerige herstel is dat de oorzaak van de crisis in en na 2008, de opeenhoping van private schulden, gewoon blijft bestaan. Als de lonen stagneren en de inflatie in de buurt van de nul ligt en als schuldkwijtschelding taboe is, dan schiet het niet op. Lees vooral even Dirk Bezemer in De Groene:
Zeven jaar later denken we dat we uit de crisis zijn (Dijsselbloem zei het anderhalf jaar geleden al), omdat het krediet weer stroomt – al zijn het dan ook hypotheken en ECB-leningen. Maar zolang de schulden nog zo hoog blijven, zijn we niet écht uit de crisis. Dus moeten groeivoorspellingen steeds weer naar beneden bijgesteld worden.
woensdag 3 februari 2016
Anti-pestprogramma’s zijn een voorbeeld van mismatch
In het pas verschenen boek 'Mismatch: Hoe We Dagelijks Worden Misleid Door Ons Oeroude Brein' van Mark van Vugt en Ronald Giphart gaat het erover dat ons brein maar beperkt is afgestemd op de uitdagingen van onze huidige sociale en maatschappelijke omgeving. En over dat we daardoor gemakkelijk in verkeerde reflexen schieten bij onze pogingen om problemen op te lossen.Zo begint mijn nieuwe blog op sociaalweb.nl. Lees hier verder: Anti-pestprogramma’s zijn een voorbeeld van mismatch.
dinsdag 2 februari 2016
Donald Trump en andere narcisten in de politiek - en over waarom ze hun exposure moeten controleren
Donald Trump, vastgoedmagnaat, mediapersoonlijkheid en sinds juni vorig jaar Republikeins presidentskandidaat , heeft, tegen de opiniepeilingen in, niet de voorverkiezingen in Iowa gewonnen. Nu kun je bij alle Republikeinse kandidaten grote bedenkingen hebben, maar Trump maakte het wel het bontst. Zijn gedrag op televisie en in de debatten maakte overduidelijk dat we weer eens met een narcist te maken hebben die de arena van de politiek ontdekt heeft, waarin hij als grote overwinnaar uit de bus zal komen.
Psychologen die zich over dat gedrag gebogen hebben, komen tot de conclusie dat Trump het schoolvoorbeeld is van de narcist. Videoclips blijken als onderwijsmateriaal te worden gebruikt in workshops. Zie A Neuroscientist Explains: Trump Has a Mental Disorder That Makes Him a Dangerous World Leader.
Narcisme kun je omschrijven als
Hoewel narcisten er dus naar streven om een leiderschapspositie in te nemen, weten we dat ze slechte leiders zijn. Ze kunnen slecht tegen kritiek, kunnen niet luisteren, hebben een gebrek aan empathie, zijn weinig bereid en in staat tot samenwerking en hebben een gewetenloze zucht tot overwinnen.
Hoe komt het dat narcisten er dan toch vaak in slagen om op leiderschapsposities terecht te komen? Dat zou er aan kunnen liggen dat ze vaak een oppervlakkige charme hebben die veel mensen aantrekt. Waar mensen pas door heen kijken als ze de persoon beter kennen en langer hebben meegemaakt.
Narcisten blijken dan ook de grootste kans op succes te hebben als ze in staat zijn om de mate waarin wij hen leren kennen, hun exposure, te manipuleren. Vandaar dat narcisten die aan de macht komen ook altijd dictatoriale neigingen hebben, die o.a. ook inhouden dat ze de media willen beïnvloeden. Denk aan Erdogan in Turkije en aan Poetin in Rusland. En natuurlijk aan Hitler.
We weten natuurlijk nog niet hoe het verder gaat met Trump en die Amerikaanse voorverkiezingen. Maar het lijkt er nu op dat Trump te weinig doorheeft dat hij zijn kansen verspeelt als de Amerikaanse kiezers hem te vaak zien. Hij geniet zo van de aandacht die hij krijgt, dat hij niet in staat is om zijn exposure te controleren. Daardoor is hij al vele keren door de mand gevallen en hebben kiezers doorgekregen met wat voor iemand ze te maken hebben.
Psychologen die zich over dat gedrag gebogen hebben, komen tot de conclusie dat Trump het schoolvoorbeeld is van de narcist. Videoclips blijken als onderwijsmateriaal te worden gebruikt in workshops. Zie A Neuroscientist Explains: Trump Has a Mental Disorder That Makes Him a Dangerous World Leader.
Narcisme kun je omschrijven als
de neiging tot een grandioos en overdreven positief zelfbeeld, gepaard met een negatieve kijk op anderen. Narcisten zijn extreem ijdel, zoeken aandacht en bewondering, voelen zich superieur, claimen gezag en privileges en ze zijn exhibitionistisch, opschepperig en manipulatief.Zie verder De donkere drie: psychopathie, narcisme en Machiavellianisme. Die eigenschappen brengen de narcist er toe om een leiderschapspositie na te streven, want hij (meestal een hij) zou het niet kunnen verdragen om naar anderen te moeten luisteren of anderen naast zich te dulden. Vandaar bijvoorbeeld dat die andere narcistische politicus, onze Geert Wilders, alleen in een politiek partij kan functioneren waarin hij alleenheerser is. Zie Foute leiders vergeleken. Over narcisten aan en op weg naar de macht. En over Geert Wilders.
Hoewel narcisten er dus naar streven om een leiderschapspositie in te nemen, weten we dat ze slechte leiders zijn. Ze kunnen slecht tegen kritiek, kunnen niet luisteren, hebben een gebrek aan empathie, zijn weinig bereid en in staat tot samenwerking en hebben een gewetenloze zucht tot overwinnen.
Hoe komt het dat narcisten er dan toch vaak in slagen om op leiderschapsposities terecht te komen? Dat zou er aan kunnen liggen dat ze vaak een oppervlakkige charme hebben die veel mensen aantrekt. Waar mensen pas door heen kijken als ze de persoon beter kennen en langer hebben meegemaakt.
Narcisten blijken dan ook de grootste kans op succes te hebben als ze in staat zijn om de mate waarin wij hen leren kennen, hun exposure, te manipuleren. Vandaar dat narcisten die aan de macht komen ook altijd dictatoriale neigingen hebben, die o.a. ook inhouden dat ze de media willen beïnvloeden. Denk aan Erdogan in Turkije en aan Poetin in Rusland. En natuurlijk aan Hitler.
We weten natuurlijk nog niet hoe het verder gaat met Trump en die Amerikaanse voorverkiezingen. Maar het lijkt er nu op dat Trump te weinig doorheeft dat hij zijn kansen verspeelt als de Amerikaanse kiezers hem te vaak zien. Hij geniet zo van de aandacht die hij krijgt, dat hij niet in staat is om zijn exposure te controleren. Daardoor is hij al vele keren door de mand gevallen en hebben kiezers doorgekregen met wat voor iemand ze te maken hebben.
Abonneren op:
Posts (Atom)