Welke aanwijzingen kennen we dat een toename van bestaansonzekerheid bijdraagt aan de aanhang van rechts-extremistische politieke partijen? Op dit blog ben ik vanaf eind 2016 alle onderzoek gaan bijhouden dat voorbijkwam en dat daarover uitsluitsel verschaft. In dat onderzoek gaat het over werkloosheid, baanonzekerheid, statusverlies of het meemaken van een financiële crisis als indicatoren voor bestaansonzekerheid. Hier de korte samenvattingen van de in totaal 11 studies.
De studie Going to extremes: Politics after financial crises, 1870–2014 uit 2016 onderzocht 800 verkiezingsresultaten in 20 ontwikkelde landen gedurende de periode 1870 - 2014. Het bleek dat nadat er een financiële crisis was geweest, de aanhang van rechts-extremistische politieke partijen met gemiddeld 30 procent toenam. Er was geen verband met economische recessies of crises. Het doet vermoeden dat juist financiële crises als bedreigend voor de bestaanszekerheid worden ervaren omdat niet alleen de inkomenspositie, maar ook de waarde van en de toegankelijkheid tot het geld in het geding zijn. En omdat er meer de indruk kan ontstaan dat er "duistere krachten" de crisis hebben veroorzaakt.
De studie Why Far Right Parties Do Well at Times of Crisis: The Role of Labour Market Institutions, eveneens uit 2016, laat zien dat de toename van de aanhang voor rechts-extremistische partijen bij drie verkiezingen voor het Europese parlement nadat de eurocrisis in 2008 - 2010 had plaatsgevonden, samenhangt met de hoogte van de werkloosheid, maar dat die samenhang zwakker is hoe hoger de werkloosheidsuitkeringen. Een overheid kan door de inkomensachteruitgang na werkloosheid te beperken het rechts-extremisme de wind uit de zeilen nemen. Maar kan daar dus ook in tekort schieten.
In de studie Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen laten de Vlaamse onderzoekers Dave Stynen en Hans De Witte zien dat de ervaren baanonzekerheid samenhangt met de mate van sympathie voor het extreemrechtse Vlaams Belang. Dat verband komt tot stand doordat baanonzekerheid samenhangt met angst voor statusverlies en die hangt weer samen met zich bedreigd voelen door migranten en wantrouwen in de politiek.
Op grond van een online vragenlijst onder een representatieve steekproef
van tegen de 5000 inwoners van Duitsland in 2017 kwamen onderzoekers tot de
conclusie dat het niet zozeer de objectieve economische positie is die
de sympathie voor de rechts-extremistische AfD verklaart, maar veeleer de angst voor sociale
daling (statusangst). En die blijkt samen te hangen met de indruk dat
men er in vergelijking met de eigen ouders op achteruit is gegaan. Daar
komen grotere zorgen bij over de eigen toekomstige financiële positie en
die van de kinderen.
Die onzekerheid gaat bovendien samen met meer egoïsme, minder vertrouwen
in anderen, een autoritair wereldbeeld en een
anti-vreemdelingensentiment.(Einstellung
und sozialeLebenslage. Eine Spurensuche nach Gründen
fürrechtspopulistische Orientierung,auch unter Gewerkschaftsmitgliedern).
Het onderzoek The politics of social status: economic and cultural roots of the populist right uit 2017 wijst erop dat de toename het aandeel in de bevolking dat zichzelf een lage sociale status toekent (de zogenaamde subjectieve sociale status) een bijdrage heeft geleverd aan de toegenomen aanhang van populistisch rechtse partijen. De onderzoekers analyseerden de gegevens van het International Social Survey Program (ISSP) over de jaren 1987, 1992, 1999, 2004, 2009 en 2014 voor het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Verenigde Staten, Australië, Polen, Zweden, Noorwegen, Slovenië, Tsjechië en Hongarije.
De Zweedse studie Economic Distress and Support for Far-right Parties – Evidence from Sweden uit 2021 laat zien dat 31 procent van de toename van stemmers op de rechts-extremistische Swedish Democrats tussen 2006 en 2010 toegeschreven kon worden aan de toename van ontslagen onder laaggeschoolde, in Zweden geboren, werknemers. De onderzoeker maakte gebruik van data over de aantallen ontslagen per kiesdistrict.
Catherine E. de Vries liet in 2017 in de studie The cosmopolitan-parochial divide: changing patterns of party and electoral competition in the Netherlands and beyond zien dat de meer "parochiale" kiezers, die de grenzen dicht willen en tegen verdere Europese integratie zijn, meer last hadden gehad van de Grote Financiële Crisis, zich uitend in werkloosheid of werkloos geweest zijn en/of in een achteruitgang van het gezinsinkomen.
De onderzoekers van de studie Economic Insecurity and the Rise of the Right uit 2019 gebruikten als maat voor bestaansonzekerheid de
combinatie van door een individu ervaren afname of toename van
financiële middelen en de tijd die sinds die verandering is verstreken.
Hoe meer iemand financiële verslechteringen had meegemaakt en hoe
recenter die hadden plaatsgevonden, hoe groter iemands
bestaansonzekerheid.
Met gebruikmaking van de British Household Panel Survey kwamen ze tot de conclusie dat een grotere
bestaansonzekerheid de kans op een stem voor de rechtse Conservatieven
vergrootte. (De Conservatieve partij mag je na Boris Johnson, Lizz Truss, Suella Braverman en Rishi Sunak wel extreem-rechts noemen.) Voor Duitsland en de Verenigde Staten werden overeenkomstige resultaten
gevonden: toename van bestaansonzekerheid maakte de kans op het stemmen
voor de CSU/CDU en voor Donald Trump groter.
In The European Trust Crisis and the Rise of Populism uit 2017 doet Evgenia Passari verslag van een analyse van veranderingen in werkloosheid en veranderingen in de aanhang van populistische partijen in 220 regio's in 26 Europese landen tussen 2000 en 2017. Het blijkt dat een werkloosheidstoename in een land van een procent wordt gevolgd door een groei van stemmen op populistische partijen van een procent. Toenames van werkloosheid gaan ook gepaard met een negatievere houding tegenover immigranten.
In de studie What’s Work Got to Do with It? How Precarity Influences Radical Party Support in France and the Netherlands, met André Krouwel van de Vrije Universiteit Amsterdam als een van de auteurs, wordt bestaansonzekerheid, precariteit genoemd, in twee dimensies onderscheiden: onzekerheid over het behoud van de baan en de onzekerheid binnen de huidige baan. Het blijkt dat zowel in Frankrijk als in Nederland in 2017 de mate van bestaansonzekerheid samenhing met het stemmen op een rechts-extremistische partij (Front National in Frankrijk en de PVV in Nederland). Onzekerheid binnen de huidige baan hing in beide landen samen met een twee tot drie keer grotere kans op zowel het stemmen op een rechts-extremistische partij als op een populistisch-linkse partij (La France insoumise in Frankrijk en de SP in Nederland). Terwijl de onzekerheid over het behoud van de baan samenhing met een grotere kans op het stemmen op een rechts-extremistische partij. In Frankrijk was die kans 7,5 maal zo groot.
De zeer recente studie Geographies of Discontent: Public Service Deprivation and the Rise of the Far Right in Italy, met Catherine E. De Vries als een van de onderzoekers, laat zien dat in gebieden in Italië waar de lokale publieke voorzieningen (zoals politie en vuilnisophaal) als gevolg van beleid van de nationale overheid meer achteruitgingen, de steun voor rechts-extremistische partijen (Lega (Nord) and Fratelli d’Italia) toenam.
Samengevat zien we dat een toename van bestaansonzekerheid als gevolg van passief of actief overheidsbeleid dat:
- de kans op financiële crises doet toenemen,
- dat de individuele inkomens- of arbeidsmarktbescherming doet afnemen
- of dat lokale publieke voorzieningen afbreekt,
de steun voor rechts-extremistische partijen vergroot.
Daarmee hebben we alle mij bekende empirische aanwijzingen bij elkaar die de "verklaring in een notendop" ondersteunen waarmee deze reeks berichten begon. Overheidsbeleid dat de bestaansonzekerheid voor zijn burgers vergroot, draagt bij aan de opkomst van rechts-extremisme in de politiek. En andersom, overheidsbeleid dat de bestaansonzekerheid verkleint, zal bijdragen aan de neergang van rechts-extremisme in de politiek. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten