Laten we zeggen dat het sociaalwetenschappelijk onderzoek enig inzicht verschaft in het denken van de rechts-extremisten die nu al tientallen jaren deel uitmaken van het politieke landschap. Zie hier het vorige bericht in deze reeks. We zagen dat in die twee wereldbeelden die je bij rechts-extremisten aantreft, dat van de Sociale Dominantie Oriëntatie en dat van het Right-Wing Authoritarianism, gemakkelijk het statuscompetitiepatroon valt te herkennen.
Hoe valt nu te verklaren dat we nu in de politiek wel met een flinke dosis rechts-extremisme te maken hebben, terwijl dat in de twee à drie decennia na de Tweede Wereldoorlog niet het geval was? Wat is er in zo ongeveer de jaren 70 en 80 veranderd waardoor dat rechts-extremisme de wind in de zeilen heeft gekregen? Niet alleen in Nederland, maar ook in al die andere landen waar het rechts-extremisme gegroeid is. Denk aan Trump en de Republikeinen in de Verenigde Staten, Johnson en de Conservatieven in Groot Brittannië, het Front National in Frankrijk, het Vlaams Belang in België, Fratelli d'Italia en Forza Italia in Italië, de AfD in Duitsland en de PiS in Polen.
Een sociaalwetenschappelijk inzicht is dat het statuscompetitiepatroon wordt uitgelokt door een toename van sociale onveiligheidsgevoelens. Dan kan het gaan om sociale onveiligheid in de persoonlijke levenssfeer, maar ook sociale onveiligheid in de meer onpersoonlijke sfeer die daar boven uitgaat en die beïnvloed wordt door het door de overheid gevoerde sociaal-economische beleid.
Als dat beleid er op gericht is en erin slaagt om voor de bevolking bestaanszekerheid tot stand te brengen, dan zal dat bijdragen tot gevoelens van sociale veiligheid onder de bevolking. Niet alleen als gevolg van die bestaanszekerheid op zich, de eigen inkomens- en baanzekerheid, maar ook door het besef in een democratie te leven waarin medeburgers erop uit zijn om niet alleen zichzelf, maar ook elkaar die bestaanszekerheid te verschaffen. In een land waarin "de gemeenschap georganiseerd is in de staat", waarin iedereen meetelt.
Hoewel er geen sociaalwetenschappelijk onderzoek bestaat waarin precies dat is aangetoond, al was het maar doordat voor "sociale onveiligheidsgevoelens" nimmer een meetinstrument is ontwikkeld, is het wel zeer aannemelijk dat de eigen bestaanszekerheid plus het besef van iedereen-telt-hier-mee sterk tot sociale veiligheid bijdragen. Persoonlijke en maatschappelijke condities dus die (1) sociale veiligheidsgevoelens bevorderen, en daardoor (2) gemeenschapsgedrag bevorderen en statuscompetitiegedrag tegengaan, waardoor (3) rechts-extremisme in de politiek onwaarschijnlijk is. Zo ongeveer de condities die in de eerste twee à drie decennia na de Tweede Wereldoorlog bestonden, de periode van de opbouw van de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat. En van het macro-economische streven naar volledige werkgelegenheid om zo de werknemers te beschermen tegen met elkaar op de arbeidsmarkt concurrerende werkgevers.
Maar toen kwam de wending naar de neoliberale sociaal-economische politiek. Waarin het geloof zich verbreidde dat alles zoveel mogelijk aan de markt diende te worden overgelaten en waarin de overheid zich vooral zoveel mogelijk moest beperken tot het ruim baan geven aan marktwerking. In dat geloof moest het verschaffen van bestaanszekerheid juist niet het eerste doel zijn. Voorop moest staan dat economische groei werd bevorderd en dat kon alleen met meer marktwerking. En mensen die aan de markt deelnemen, moeten worden geprikkeld om zich in te spannen. Ze behoren dus de positieve en negatieve gevolgen van hun gedrag voor zichzelf te voelen en te ondergaan. Ze moeten met een "prikkelstructuur" geconfronteerd worden die hen aanzet tot dat gedrag dat het meeste bijdraagt aan economische welvaart. Dat is voor iedereen het beste.
Dat is in een notendop het neoliberale denken over menselijk gedrag. In dat denken is er eigenlijk geen motivering voor sociale zekerheidswetgeving of meer algemeen voor al die wetgeving die beoogt om iedereen te laten meetellen. Voor een bodem waar niemand door heen zou mogen zakken. Die zou immers afbreuk doen aan die prikkelstructuur. Er is één "poort"' waar doorheen alles wat we "welvaart" vinden, tot stand komt en dat is de markt. Met aan de ingang dat door marktprikkels gestuurde gedrag van 'de hardwerkende Nederlanders" en aan de uitgang de zo groot mogelijke economische welvaart. Merk op dat er in die manier van denken geen gemeenschapsgedrag bestaat, noch statuscompetitiegedrag. En merk op dat alles wat mensen willen door economische welvaart wordt afgedekt, dus door wat je met geld kunt kopen. Dus ontbreekt ook dat mensen behoefte hebben aan sociale veiligheid.
Wat zijn de gevolgen geweest van die neoliberale wending en hoe hebben die bijgedragen aan de opkomst van het rechts-extremisme? Wordt vervolgd. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten