- onze morele oordelen komen voort uit met emotie geladen intuïties over "wat deugt" en "wat niet deugt". Die intuïties leren we grotendeels onbewust aan gedurende het opgroeien in een morele gemeenschap. Het vermogen om ze makkelijk aan te leren is aangeboren. Verstandelijk redeneren komt er alleen bij kijken als morele oordelen over een handeling tussen mensen verschillen en als mensen dan proberen om elkaar te overtuigen.
- er zijn zes van zulke morele intuïties, die elk met twee tegenstellingen van "goed" tegenover "kwaad" kunnen worden gekarakteriseerd: zorgen/leed toebrengen, rechtvaardigheid/bedrog, vrijheid/overheersing, loyaliteit/verraad, gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering.
Maar die morele intuïties verwerven we in het persoonlijke domein, in het sociale netwerk van familie en vrienden waarin we opgroeien. En het zijn vooral de intuïties van het gemeenschapsgedrag die we daar leren: je hoort voor elkaar te zorgen (of elkaar in ieder geval de ander geen leed berokkenen), je moet eerlijk zijn tegenover elkaar (in ieder geval de ander niet bedriegen), je moet elkaar in elkaars vrijheid laten (in ieder geval niet de ander willen overheersen) en je hoort onderling loyaal te zijn zodat je op elkaar kunt rekenen (in plaats van de ander te verraden en te laten vallen).
De resterende twee (gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering) zijn, lijkt mij, eigenlijk meer morele intuïties die ons er toe aanzetten om in een statushiërarchie te functioneren. Gezag komt van boven en het is maar beter om het te respecteren. En alles wat van boven komt heeft ook altijd een zweem van heiligheid en dat hoor je dus niet te onteren.
Als Haidt gelijk heeft dat wij ze aanleren gedurende het opgroeien, zou dat er dan een gevolg van zijn dat onze maatschappij ambivalent is tussen gemeenschap en statushiërarchie. Dat kleine gemeenschapsnetwerkje waarin onze kinderen opgroeien, is ingebed in een maatschappij waarin statuscompetitie en statushiërarchie een prominente rol spelen. Daar krijg je als kind natuurlijk van alles van mee. Je ouders functioneren in een statushiërarchie als ze een betaalde baan hebben. En zodra je onderwijs gaat genieten, heb je met gezagsverhoudingen te maken. Terwijl de gemeenschappen van lang geleden, die van de jagers/verzamelaars, in zekere zin in "zuivere vorm" functioneerden, dat wil zeggen dat ze onze neiging tot statuscompetitie succesvol onderdrukten, leven we nu in een maatschappij waarin gemeenschap en statuscompetitie (en-hiërarchie) veel in allerlei mengvormen aanwezig zijn.
Maar in grote lijnen kun je wel zeggen dat gemeenschapsgedrag veel gemakkelijker getriggerd wordt in het domein van de persoonlijke relaties. In relaties tussen vrienden ben je gelijkwaardig en is het not done om gezag te willen uitoefenen. Terwijl de uitoefening van gezag in een bedrijf vaak, met meer of minder tegenzin, geaccepteerd wordt. In het onpersoonlijke, publieke domein, dat van bedrijf, overheid en openbare ruimte, overheerst dus de ambivalentie van de intuïties van gemeenschap en statushiërarchie.
Dat maakt dat we in ons denken over politiek en maatschappij veel minder automatisch op onze intuïties kunnen varen. Er komt ook een input bij van ons goed informeren en verstandelijk redeneren. Zo ontstaan ideologieën, maatschappijvisies die wel berusten op bepaalde morele intuïties, maar waar ook denkwerk aan te pas komt. En volgens Haidt is de progressieve ("liberal") ideologie vooral gebaseerd op de intuïties van zorg, rechtvaardigheid en vrijheid. Terwijl de conservatieve ideologie daarnaast óók gebaseerd is op de intuïties van gezag en heiligheid. En daaruit zou volgen dat de conservatieven de progressieven beter begrijpen (omdat ze dezelfde intuïties delen) dan andersom (omdat de progressieven de intuïties van gezag en heiligheid niet kennen of niet willen kennen). Zie dit artikel, dat ondertussen is verschenen in de Journal of Personality and Social Psychology.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten