donderdag 23 juni 2016

Zullen we door het basisinkomen betere keuzes gaan maken over hoeveel we werken?

De vierde en vijfde vraag over het basisinkomen, die ik hier stelde naar aanleiding van Ik werk, dus ik ben, luidden:
Wat zijn de gevolgen als werken een keuze wordt? Is het niet zo dat mensen hun identiteit voor een groot deel ontlenen aan hun werk en hun baan? Komt daar wel iets voor in de plaats als je een basisinkomen invoert?
Wat zijn de gevolgen als mensen niet meer zoals nu gedwongen zijn om slecht betaalde banen en/of banen met slechte arbeidsomstandigheden te accepteren? Zal de invoering van het basisinkomen niet een kwaliteitsverhogend effect hebben op het aangeboden werk?
Die vragen hangen met elkaar samen. Het gaat er enerzijds om wat (betaald) werk voor mensen betekent, anders en meer dan dat je er geld mee verdient. Dat behelst overigens meer dan dat je aan je werk, meer of minder, je identiteit ontleent. Het hebben van werk (in plaats van werkloos te zijn) en het werk als bezigheid hebben ook effecten op geluk en welbevinden. Zie Verhoogt werk ons welzijn? Ja en nee, waarover zo meteen meer.

Anderzijds hangt het antwoord op die vraag er natuurlijk mede van af wat het werk te bieden heeft. Van de kwaliteit van de banen en van de arbeidsomstandigheden. En een van de verwachte effecten van invoering van een basisinkomen is dat mensen gemakkelijker een baan kunnen weigeren, waardoor werkgevers er toe aangezet worden om betere banen aan te bieden.

Maar wat weten we van de effecten van werk op geluk en welbevinden?

Allereerst weten we dat het hebben van werk in vergelijking met werkloosheid een grote bijdrage levert aan geluk en welbevinden. Maar dat komt vooral door de grote negatieve effecten van werkloosheid. Zie Het kwaad van werkloosheid. Over prioriteiten van politieke leiders. De ervaring van werkloosheid doet de tevredenheid met het leven ongeveer 2 punten dalen op een schaal van 1-10. Bovendien laat werkloos geweest te zijn een litteken achter. Je houdt er angst en onzekerheid aan over, waardoor het vroegere tevredenheidsniveau niet meer bereikt wordt. En we weten dat werkloosheid van een ouder negatief uitwerkt op de kinderen.

Naast een groot individueel, is werkloosheid ook een maatschappelijk kwaad. Alleen al doordat hoge werkloosheid ook de werkenden ongelukkiger maakt. De vrees voor baanverlies neemt toe en daardoor staan ook de werkenden onzekerder in het leven.

Je kunt een en ander verklaren met behulp van de zelfbeschikkingstheorie van Edward L. Deci en Richard M. Ryan. Volgens die theorie hebben mensen drie basisbehoeften: competentie, autonomie en verbondenheid met anderen. Het hebben van werk betekent dat je iets kunt en dat je in je eigen levensonderhoud kunt voorzien en dat zorgt dus voor competentie en autonomie.

We leven in een maatschappij waarin betaald werk dus van groot belang is voor in ieder geval twee van de drie basisbehoeften.

Maar dit alles betekent bepaald niet dat werk ons zo gelukkig maakt. Het is vooral het schrikbeeld van de werkloosheid dat ons er zo toe aanzet om een baan te hebben, werkzekerheid te hebben en carrière te maken. Dat verklaart ook dat het geluk sterk toeneemt bij werklozen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Ze zijn dan immers verlost van dat stigma van incompetentie.

Het is misschien vooral dat schrikbeeld dat jong-volwassenen er toe aanzet om zoveel te investeren in opleiding, baan en carrière. Waarna met het ouder worden de opbrengsten van al die inspanningen toch wat blijken tegen te vallen. Neem nu de U-vorm van het geluksniveau gedurende de levensloop. Tot zo ongeveer 40 jaar blijkt de tevredenheid met het leven af te nemen, waarna er weer een toename is. Dat zou kunnen komen doordat we in de eerste helft van ons leven nog teveel verwachten van de opbrengsten van werk en carrière en dat we dat pas later doorkrijgen.

Dat zou goed kloppen met het inzicht van onderzoekers als Easterlin, Layard en Kahneman dat de tevredenheid met ons leven zou toenemen als we minder zouden werken. Want boven een redelijk inkomensniveau maakt meer geld ons niet of nauwelijks duurzaam gelukkiger. En de vrijkomende tijd zouden we goed kunnen besteden aan het onderhouden van sociale contacten, waarvan de bijdrage aan ons geluk groot en wel duurzaam is. Het belang van die basisbehoefte aan verbondenheid met anderen lijken we te onderschatten.

Bij wijze van conclusie: het zou goed kunnen zijn dat de invoering van een basisinkomen een gunstige invloed heeft op onze keuzes met betrekking tot betaald werk en carrière.

Geen opmerkingen: