donderdag 13 februari 2020

Wanneer begon het sociaalwetenschappelijk denken? - 1

Wanneer in de mensheidsgeschiedenis begon het sociaalwetenschappelijke denken? Dat vroeg ik me af nadat de gedachte bij me opkwam dat je de Bijbel, zoals geanalyseerd en uitgelegd door Carel van Schaik en Kai Michel in Het Oerboek van de mens, De evolutie en de Bijbel, kunt lezen als het vroegste sociaalwetenschappelijke geschrift. Dan gaat het in het bijzonder om het Oude Testament oftewel de Hebreeuwse Bijbel, begrippen die Van Schaik en Michel door elkaar gebruiken.

Die gedachte om de Bijbel als het vroegste sociaalwetenschappelijke, of sociologische, boek te bestempelen, is helemaal niet zo gek. Lees even deze alinea uit het inleidende hoofdstuk van Van Schaik en Michel (p. 8):
In de Bijbel vinden we antwoorden op de grote vragen van de mensheid. Dat bedoelen we niet in religieuze zin. De Bijbel kan duidelijk maken waar de angst voor de dood vandaan komt, hoe we met rampspoed omgaan en waar onze diepe behoefte aan gerechtigheid uit voortkomt. Hij laat zien hoe we leerden om te overleven in grote anonieme samenlevingen, waarom het moderne leven ons af en toe absurd voorkomt en velen van ons een onbestemd gevoel geeft dat we zullen omschrijven als een soort heimwee naar het paradijs. Kortom, zonder stralenkrans heeft de Bijbel ons allemaal iets te vertellen.
Naast die religieuze, hebben die Bijbelverhalen kennelijk dus ook een andere betekenis, die dan wel sociaalwetenschappelijk moet zijn. Die komt ook wel heel duidelijk naar voren als je bedenkt dat die verhalen de neerslag vormen van een van de drie stappen van de mensheidsgeschiedenis. namelijk de tweede stap, die van de overgang van jagen-verzamelen naar het beoefenen van landbouw als voornaamste middel van bestaan.
Zie het eerste bericht van de reeks berichten op dit blog over de de drie stappen van de mensheidsgeschiedenis: De mensheidsgeschiedenis tot nu toe in drie stappen - 1. En volg steeds de links naar de daaropvolgende berichten om die tweede stap, de landbouwrevolutie, tegen te komen. En uiteindelijk de derde stap, die van de Industriële Revolutie, die de voorwaarden schiep voor de ontwikkeling van de democratie als staatsvorm.
Als je die twee stappen probeert te overzien, de landbouwrevolutie en de industriële revolutie, dan valt je natuurlijk op dat dat het in beide gevallen gaat om een periode van grote veranderingen. In velerlei opzichten, demografisch, technologisch, economisch, maatschappelijk en sociaal.

Veranderingen die met grote individuele en collectieve uitdagingen gepaard gingen, waarvoor naar oplossingen moest worden gezocht. Op de oude voet doorgaan, dat was er niet meer bij. Er moest worden nagedacht en er moest worden overlegd. Wat was er allemaal aan de hand? Wat had dat voor gevolgen? Hoe moest daarop worden gereageerd? En wat viel er nog te verwachten?

Kortom, omstandigheden die vroegen om wetenschappelijk en vooral ook om sociaalwetenschappelijk denken.

Wat de industriële revolutie betreft, vinden we veel van dat denken terug in de geschriften van wat we later de klassieke sociologen gingen noemen: Karl Marx (1818 - 1883), Emile Durkheim (1858 - 1917) en Max Weber (1864 - 1920).

Je zou kunnen zeggen dat hun werk de aanstoot gaf tot de institutionalisering van het sociaalwetenschappelijk denken als academische discipline. Durkheim bezette de eerste universitaire leerstoel in de sociologie, in Bordeaux, gecombineerd met pedagogiek. Hij schreef in 1893, als zijn dissertatie, De la division du travail social, dat
voor het vak sociologie nogal invloedrijk is geweest. Het werd in 1933 vertaald in het Engels. Ik pakte net de editie uit 1964 uit de kast, met enige voorzichtigheid, omdat het door intensief gebruik door de jaren heen flink uit elkaar is gevallen

Toen ik er net, ook weer voorzichtig, door heen bladerde, bedacht ik me dat de thematiek ervan helemaal niet zo verschilt van die van de Bijbelverhalen van een paar duizend jaar geleden.

In beide gevallen vinden er ingrijpende maatschappelijke en sociale veranderingen plaats waar de menselijke natuur niet zomaar op is ingesteld om daar goed mee te kunnen omgaan. Wat zijn die veranderingen precies? Wat moeten we doen om ze in goede banen te geleiden en om ons er zo goed mogelijk bij aan te passen? Zijn onze morele intuïties (de "eerste natuur" van Van Schaik en Michel en de "segmental morality" of "mechanical solidarity" van Durkheim) nog wel zo geschikt om ons onder de nieuwe maatschappelijke verhoudingen goed bij te kunnen staan?

Op die overeenkomsten zal ik in een volgend bericht nog wel dieper ingaan, maar het vermoeden ligt voor de hand dat er een nagenoeg rechte lijn valt te trekken van de thematiek van de Bijbelverhalen naar de academische institutionalisering van het sociaalwetenschappelijke denken een paar duizend jaar later. Zo bezien begon het sociaalwetenschappelijk denken al een paar duizend jaar geleden.

Met dien verstande dat we het dan hebben over het denken dat op schrift is vastgelegd. Sociaalwetenschappelijk denken moet er natuurlijk ook daar voor al geweest zijn. Ook daarover meer in een volgend bericht. Hier het vervolg.

Geen opmerkingen: