Onze bereidheid om iets voor anderen te doen, om niet alleen maar aan onszelf te denken, anders gezegd onze bereidheid tot gemeenschapsgedrag, komt eruit voort dat we beschikken over morele intuïties. Intuïties die ons vertellen wat het moreel juiste gedrag is Het belang van die intuïtieve grondslag voor pro-sociaal gedrag blijkt er uit dat we pro-socialer kiezen als we dat intuïtief doen dan wanneer we meer op ons verstand terugvallen.
Die morele intuïties van het gemeenschapsgedrag hebben zich in de mensheidsgeschiedenis ontwikkeld gedurende de lange periode van de Paleo Sociale Omgeving, toen we als jagers-verzamelaars voor onze overleving aangewezen waren op samenwerking en delen.
Dat was een sociale omgeving die vooral bestond uit vertrouwde anderen. Dat betekende dat het gestuurd worden door die gemeenschapsintuïties, doorgaans weinig complicaties met zich meebracht. Iemand had hulp nodig en je hielp. Het was duidelijk met wie je geacht werd te delen en dus deelde je. Als iemand zich zonder goede reden aan die intuïtieve verplichtingen onttrok, dan was het duidelijk dat die daarop kon worden aangesproken.
In een maatschappij als die waarin wij terecht zijn gekomen, hebben we niet alleen te maken met een kring van vertrouwde anderen, maar ook met vreemden. Die we bijvoorbeeld tegenkomen op straat. Of waarmee we als medeburger een indirecte relatie hebben via de instituties van de democratische overheid. Of waarmee we als wereldburgers in relatie staan, al was het maar doordat we als wereldbevolking voor de grote uitdagingen staan van klimaatverandering en het handhaven van de vrede.
We zijn nog steeds toegerust met die morele intuïties. In die zin klopt het dat de meeste mensen deugen. Maar het handelen volgens die intuïties is wel veel gecompliceerder geworden.
Want we kunnen er niet zomaar van uitgaan dat de anderen waarmee wij te maken hebben, zich ook volgens die intuïties zullen gedragen. Als er aanwijzingen zijn dat zij gericht zijn op de statuscompetitie, dan zijn we goed in staat om ons gedrag daarbij aan te passen. Al was het maar uit zelfbescherming. We willen best wel deugen, maar toch liever niet als anderen daar misbruik van maken.
Maar die gecompliceerdheid is er ook al zonder dat we met die statuscompetitie te maken krijgen. De nieuwe studie What We Owe to Family: The Impact of Special Obligations on Moral Judgment gaat precies daarop in.
De onderzoekers lieten mensen (inwoners van de Verenigde Staten) aan hen voorgelegde handelingen beoordelen waarbij iemand een naaste (een familielid) hielp of een vreemde of waarbij werd gekozen tussen het helpen van een naaste of een vreemde.
Daaruit kwam naar voren dat het helpen van een vreemde als moreel lovenswaardiger werd beoordeeld dan het helpen van een naaste. Maar als iemand voor de keuze werd gesteld om oftewel een naaste te helpen oftewel een vreemde, dan werd het als moreel juister geoordeeld om de naaste te helpen dan om de vreemde te helpen.
Dat laatste lijkt een aanpassing aan het probleem van het ook te maken hebben met vreemden. Onze morele intuïties zijn die van de goedgeefsheid, van het deugen. Dus van het iedereen wel willen helpen als we daartoe maar in staat zouden zijn. Maar als we moeten kiezen, dan hoort "het hemd nader te zijn dan de rok". We kunnen wel wereldburger zijn, maar niet onbeperkt.
De onderzoekers laten in dat verband zien dat er een verschil in het voelen van een morele verplichting in het spel is. Het helpen van een vreemde wordt minder gevoeld als een morele verplichting dan het helpen van een naaste.
Je zou denken als een aanpassing aan het besef of het vermoeden dat iedereen wel naasten zal hebben om op terug te vallen. Als er anderen meer aangewezen zijn om iemand in nood te helpen, dan voel jij minder de morele verplichting om dat te doen.
Je zou dus eigenlijk een onderzoek willen waarin het helpen van een vreemde die zijn naasten is kwijtgeraakt, wordt vergeleken met het helpen van een naaste van jezelf. Dat onderzoek is denk ik nog nooit uitgevoerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten