Het begin van de mensheidsgeschiedenis is nog niet zo gemakkelijk te bepalen. Volgens deze goed bijgehouden Wikipedia-pagina waren er rond 300.000 jaar geleden, of misschien nog vroeger, de eerste mensen, d.w.z. de eerste anatomisch moderne mensen (Homo sapiens). Laten we daar maar even vanuit gaan.
Die eerste stap moet naar alle waarschijnlijkheid gelokaliseerd worden in Oostelijk Afrika. Er zijn aanwijzingen dat onze vroege voorouders zich voor de uitdaging gesteld zagen van een zich door een periode van afkoeling terugtrekkend regenwoud. Daarvoor in de plaats kwam er een savannelandschap, waarin voedsel meer over de ruimte verdeeld was en waarin jagen op groot wild een vereiste was om re kunnen overleven.
Onze voorouders pasten zich aan die nieuwe uitdagingen aan door een sociaal arrangement dat ik eerder de Paleo Sociale Omgeving noemde. Die uitdagingen brachten met zich mee dat je in je eentje moeilijk kon overleven. Ook was het risicovol om je, zoals in het regenwoud, groepsgewijs te verplaatsen, omdat het dan kon gebeuren dat je als groep niet tijdig genoeg voldoende voedsel vond.
Het nieuwe sociale arrangement, de eerste menselijke sociale uitvinding, bestond uit samenwerken en delen. Gestileerd gezegd; aan het begin van de dag verspreiden we ons vanuit het basiskamp over de ruimte in kleine groepjes op zoek naar voedsel, aan het eind van de dag keren we terug en verdelen we het voedsel over iedereen, ook over degenen die niets gevonden hebben.
Voor dat samenwerken en delen was nodig dat afscheid moest worden genomen van het oudere sociale patroon, dat van de statushiërarchie (het Alfamannetjesmodel). In dat patroon was er het voortdurende conflict (statuscompetitie) tussen mannen om het monopolie over de voortplanting en dus over de vrouwtjes. Overwinnaars werden de baas in een statushiërarchie, tot ze door hun opvolger werden afgezet. Er was eenvoudig gezegd, ongelijkheid, zich uitend in een behoorlijk grote mate van seksuele dimorfie.
Daartegenover kon dat samenwerken en delen alleen goed slagen bij een grote mate van gelijkheid. Wilde iedereen gemotiveerd zijn om er aan deel te nemen, dan moest wel verzekerd zijn dat je aan het eind van de dag meedeelde ook als jezelf niets kon inbrengen. Dat betekende dat de groep min of meer moest kunnen garanderen dat egoïsme en de neiging tot statuscompetitie werden onderdrukt. Degenen die de baas wilden spelen en die meer wilden dan anderen moesten te horen, en te voelen, krijgen dat zulk gedrag niet werd geaccepteerd.
Precies daarin ligt de oorsprong van ons vermogen tot moreel gedrag, onze morele intuïties. Oftewel pro-sociaal gedrag of, beter, gemeenschapsgedrag. We werden geselecteerd op het vermogen om met anderen rekening te houden en niet alleen maar voor onszelf te zorgen. Vandaar dat we schuld- en schaamtegevoelens kennen.
Maar we zijn geen morele automaten. Onze sociale natuur is ambivalent, want die neiging tot statuscompetitie, die kennen we ook nog. Die periode van jagen en verzamelen en dus van de Paleo Sociale Omgeving duurde lang, in vergelijking met de duur van de mensheidsgeschiedenis verreweg de langste periode, maar niet zo lang dat egoïsme en statuscompetitie volledig werden weg geselecteerd.
Dat kwam wel heel duidelijk aan het licht na de overgang van jagen-verzamelen naar het beoefenen van de landbouw. De tweede stap in de mensheidsgeschiedenis. Daarover in het volgende bericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten