Deze reeks berichten, hier het vorige bericht, begon met de vraag wat het betekent om geen zelfbewustzijn en taal te hebben, maar wel geheugen. Om inzicht te krijgen in wat het betekent om, als mensen, naast dat geheugen ook taal en zelfbewustzijn te hebben, leek het goed om eerst zo goed mogelijk te begrijpen wat de afwezigheid daarvan betekent.
Zo makkelijk is dat laatste niet, want als wij mensen iets willen "begrijpen", gebruiken we welhaast onvermijdelijk (zelf-)bewustzijn en taal. Iets gaan begrijpen is immers het tot dan onbekende en vreemde herkennen als een geval van een al bestaand en bekend inzicht. In termen van David Bohm: het onbekende, onverwachte onderbrengen bij een of meer bestaande vooronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit. Vooronderstellingen die in de vorm van taal zijn vervat en een filter vormen waarmee we naar de wereld kijken.
En vanwege de sterke samenhang tussen taal en zelfbewustzijn, is het moeilijk, misschien wel onmogelijk, om je voor te stellen (te begrijpen) hoe het is om wel, zoals alle leven, een geheugen te hebben, maar geen zelfbewustzijn en taal. Zie (nog eens) Hoe nemen mensen de werkelijkheid waar? Over het filter van vooronderstellingen, taal, zelfbewustzijn en geheugen.
Het zou vereisen dat we ontsnappen aan dat filter van vooronderstellingen en, ja, hoe?, "maagdelijk" naar de wereld kijken. Zoals wezens zonder taal en bewustzijn, dus dieren, kijken. Denk terug aan Temple Grandin, die betoogt dat haar autisme het mogelijk maakt om niet geabstraheerd, maar gedetailleerd, waar te nemen en zo dieren beter te begrijpen. Zie Over vooronderstellingen, waarneming, autisme en bewustzijn - En over Temple Grandin. Door dat filter hebben wij maar beperkt oog voor details.
Dat alles roept natuurlijk de vraag op wat het voordeel is, als het een voordeel is, om bewustzijn en taal te hebben. Een te grote vraag om nu even tussendoor te beantwoorden. Maar voor de hand liggend is dat we er door in staat gesteld werden om wetenschap te bedrijven. Om, al abstraherend, regelmatigheden en patronen in de waargenomen wereld te ontdekken. Om onze kennis te vergroten. Waar je echter meteen aan moet toevoegen dat wetenschap alleen dan voortschrijdt als er ook oog is voor details, dus voor gevallen en waarnemingen die juist met die regelmatigheden en patronen (theorieën, wetten) in strijd zijn. Want alleen daardoor komen we tot betere, diepere, inzichten.
Kortom, dat voordeel is er alleen als dat vermogen tot veralgemenisering samen gaat met de aandacht voor de bijzondere gevallen, voor de details waaraan die algemeenheden worden getoetst. Juist de combinatie van die twee is wetenschap.
En dat brengt je zomaar op het idee dat het geen toeval is dat de grote wetenschappers, de onderzoekers die doorbraken in de menselijke kennis teweeg hebben gebracht, ook een autistisch trekje gehad moeten hebben. Neem nu de drie grootste wetenschappers die je dan meteen te binnen schieten: Newton, Darwin en Einstein. Van alle drie wordt met goede redenen vermoed dat ze trekken van Asperger hadden. Zie Einstein and Newton showed signs of autism en Darwin ‘had Asperger’s Syndrome’.
En in de studie Talent in autism: hyper-systemizing, hyper-attention to detail and sensory hypersensitivity betogen Simon Baron-Cohen e.a. dat de groep van zeer getalenteerde autisten juist wordt gekenmerkt door de combinatie van sterke neiging tot systematiseren en uitzonderlijk oog voor detail.
In het volgende bericht terug naar het mysterie van het geheugen. Want alles begon met geheugen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten