(Gisteren verschenen als editie van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.)
Het is vandaag Koningsdag. Wat valt er sociaalwetenschappelijk te zeggen over het feit dat we in Nederland een constitutionele monarchie hebben, dat wil zeggen een democratie met een erfelijk koningschap? Sociaalwetenschappelijk gezien is de democratie erop gebaseerd dat mensen zijn toegerust met de morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee. En dat mensen van oordeel zijn dat die intuïties op nationaal niveau uiting moeten krijgen in het algemeen actief en passief kiesrecht en in de algemene grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, recht op privacy, godsdienstvrijheid, discriminatieverbod en het recht op huisvesting, sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs.
Die wettelijk vastgelegde rechten kwamen de mensheidsgeschiedenis binnen vanaf de negentiende en begin twintigste eeuw. Ze werden bevochten op de absolute monarchieën, waarin de vorst over onbeperkt gezag kon beschikken. Vorsten waren soms despoten en dan waren de verhoudingen die van de statushiërarchie. Met een heerser aan de macht, die uitsluitend gemotiveerd door de drijfveren van het statuscompetitiepatroon, zijn onderdanen onder de duim houdt.
Maar vaak lieten ook de morele gemeenschapsintuïties zich gelden. Dat gebeurde, zelfs in despotieën, op lokaal niveau in allerlei samenwerkingsverbanden. Zoals bij het beheer van landbouw- en visgronden (denk aan het werk van Elinor Ostrom), door periodieke roulatie van landbouwgronden en bij de armenhulp in dorpen en parochies. Of denk aan de gevallen van egalitaire samenlevingen die zich ook na de ontwikkeling van landbouwsamenlevingen wisten te handhaven, waar David Graeber en David Wengrow in hun The Dawn of Everything de aandacht op vestigen.
Maar ook konden die morele intuïties werkzaam zijn als het ging om de verhouding tussen de vorst en zijn onderdanen. De opvatting kon dan postvatten, ook bij de vorst zelf, dat hij zich diende te gedragen "als een vader over zijn kinderen of als een herder over zijn schapen". Willem-Alexander refereerde aan die opvatting bij zijn inhuldiging op 30 april 2013, door een passage aan te halen uit het Plakkaat van Verlatinge, dat vertegenwoordigers van een aantal Nederlandse provinciën in 1581 ondertekenden. Met die ondertekening zwoeren zij hun vorst, Filips II, af en verklaarden zij de onafhankelijkheid. Een belangrijke stap in de geschiedenis van de nationale staten, die onder meer invloed heeft uitgeoefend op de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776.
Die passage luidt als volgt (zie Het Plakkaat van Verlatinge – “De tirannie verdrijven” op Historiek. Online geschiedenismagazine):
Het is iedereen bekend dat een landsvorst door God als hoofd van zijn onderdanen is aangesteld om hen te beschermen tegen alle vormen van onrecht, schade en geweld zoals een herder dat is ter bescherming van zijn schapen. De onderdanen zijn namelijk door God niet geschapen omwille van de vorst om hem in alles wat hij beveelt, of het nu godgevallig of goddeloos is, recht of onrecht, onderdanig te zijn en als slaven te dienen.
Die verwijzing naar een goddelijke aanstelling dient om de vorstelijke verplichtingen te benadrukken:
De vorst regeert juist omwille van zijn onderdanen, zonder wie hij geen vorst is, om hen rechtvaardig en redelijk te besturen en te leiden, en om hen lief te hebben, zoals een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen, die lijf en leven op het spel zet om ze te behouden.
De vorst dient dus te regeren als iemand die zich door de morele gemeenschapsintuïties laat leiden. Het revolutionaire van het Plakkaat was dat onderdanen zich van de vorst afkeerden omdat die zich integendeel als een tiran gedroeg:
Als een vorst echter niet zo handelt, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen, hen probeert te onderdrukken, overmatig te belasten, hun de oude vrijheid, rechten (privilegien) en gewoonten af te nemen en hen te bevelen en te behandelen als slaven, moet hij niet als vorst, maar als tiran worden beschouwd.
Anders gezegd, omdat een vorst zich ook bleek te kunnen gedragen volgens het statuscompetitiepatroon, dus als iemand die wil overheersen en onderdrukken.
Oké, dat roept de vraag op waarom we eigenlijk nog steeds het verschijnsel kennen van de constitutionele monarchie, dus van de democratie met een vorstenhuis. Als de democratie al de belichaming is van onze morele gemeenschapsintuïties, wat voegt de monarchie dan nog toe? Is het niet consequent om dan ook de republiek te willen, met een gekozen president? En waarom zijn we dan niet consequent?
Sociaalwetenschappelijk gezien zou de monarchie dan nog kunnen dienen als boegbeeld van het iedereen-telt-mee, van het morele fundament van de democratie. Het is bepaald niet gegarandeerd dat iedereen altijd van dat morele fundament doordrongen is. De democratie kan ook ontaarden in een strijd tussen belangen, in een statuscompetitie, waarin het iedereen-telt-mee in de vergetelheid raakt. En waarin dus de democratie bedreigd wordt.
Morele noties zijn per definitie nooit precies te omschrijven. Je leert ze en je wordt eraan herinnerd doordat ze worden voorgeleefd. Een monarch die zich dat laatste ten doel stelt, zou bijdragen aan instandhouding van de democratie. Willem-Alexander is zo'n monarch als en voor zover hij ons aan het iedereen-telt-mee herinnert, zoals door aandacht te vragen voor de zwakkeren en de kwetsbaren, voor degenen die wij dreigen over het hoofd te zien.
Sociaalwetenschappelijk gezien zou je dus voorspellen dat een monarch die er niet in slaagt om het morele fundament van de democratie voor te leven, de afschaffing van de monarchie dichterbij brengt. Dan dreigt een moderne versie van dat Plakkaat van Verlatinge.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten