donderdag 14 juni 2012

Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (8): de voorwaarden voor zelf-organisatie (Elinor Ostrom)

Elinor Ostrom (zie hier) heeft het grootste deel van haar leven gewijd aan de intensieve bestudering van concrete voorbeelden van succesvolle zelf-organisatie. Dan ging het bijvoorbeeld om boeren die weidegronden beheren of landbouwgronden irrigeren en om vissers die visgronden beheren. In alle gevallen gaat het om het in onderling overleg en zonder centraal gezag gebruiken en in stand houden van natuurlijke hulpbronnen. Dat is uiterst belangrijk onderzoek, alleen al omdat we met zijn allen, ik bedoel, de hele wereldbevolking, voor de uitdaging staan om de aarde als natuurlijke hulpbron niet alleen te gebruiken, maar er ook voor te zorgen dat we die niet zo uitputten dat het (menselijk) leven bedreigd wordt. Voorlopig moeten we die uitdaging het hoofd bieden zonder de aanwezigheid van een centraal gezag, een wereldregering. En voorlopig wijst alles er op dat we de uitdaging niet aankunnen.

Wat heeft die intensieve bestudering aan inzichten opgeleverd? Is er een lijstje uit voortgekomen van de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om tot succesvolle zelf-organisatie te komen? Ja, er zijn zelfs twee van die lijstjes. In haar boek Governing the Commons uit 1990 geeft Ostrom een lijst van acht ontwerpprincipes voor zelf-organisatie. Diezelfde lijst keert terug in dit document uit 1999. En een tweede lijst vind je in dit artikel uit 1994, zij het dat de daarin opgesomde zeven voorwaarden speciaal gelden voor boeren die een irrigatiesysteem beheren. Nog afgezien van het verschil in aantal, zijn de genoemde voorwaarden niet identiek. Voorzover ik weet, heeft nog niemand de moeite genomen om ze in elkaar te schuiven en er één overzichtelijke en beredeneerde opsomming van te maken. Ik ga dat proberen, maar geef ter informatie eerste de twee lijsten van Ostrom zelf.

Dit is de lijst, in mijn woorden, die oorspronkelijk in Governing the Commons is opgenomen:
  1. Er moet duidelijkheid bestaan over welke personen aan de zelf-organisatie deelnemen en over de grenzen van de hulpbron die beheerd wordt.
  2. De regels over de benutting en de verdeling van de hulpbron moeten goed zijn toegesneden op de lokale condities en op de regels over de bijdragen die iedereen moet leveren.
  3. De meeste deelnemers die met de regels te maken hebben, kunnen deelnemen aan het veranderen van de regels.
  4. De controleurs, die toezicht houden op de hulpbron en op het benutten er van, moeten verantwoording afleggen aan de deelnemers en/of moeten die deelnemers zelf zijn.
  5. De kans moet aanzienlijk zijn dat deelnemers die regels overtreden gesanctioneerd worden door andere deelnemers of door vertegenwoordigers, met oplopende zwaarte van de sanctie, afhankelijk van de ernst en de context van de overtreding.
  6. De deelnemers en hun vertegenwoordigers hebben gemakkelijk toegang tot lokale platforms voor het beslechten van conflicten tussen deelnemers of tussen deelnemers en hun vertegenwoordigers.
  7. De rechten van de deelnemers om hun eigen instituties te bedenken worden niet bedreigd door externe gezagsdragers (de overheid).
  8. Grotere systemen van zelf-organisatie moeten een in elkaar genestelde structuur hebben, zodat regels altijd op lokale condities kunnen zijn toegesneden.
En de lijst uit het artikel uit 1994, over de voorwaarden voor zelf-organisatie van een irrigatiesysteem, zijn de volgende:
  1. De boeren moeten voldoende zekerheid hebben over het eigendom van hun grond, zodat ze verwachten ook in de toekomst van de zelf-organisatie te kunnen profiteren.
  2. Het moet gemakkelijk zijn om regelmatig met elkaar te communiceren op een face-to-face basis.
  3. Er moet een gedeeld besef zijn dat iedere deelnemer meer profijt heeft van de zelf-organisatie dan dat hij er kosten voor moet maken.
  4. Er moet een gedeeld besef zijn dat ze naleving van hun eigen regels van dag tot dag moeten afdwingen, zonder dat een extern gezag kan interveniëren.
  5. Er moet een gedeeld besef zijn dat het geheel van regels, indien naleving wordt afgedwongen, voldoende is om tegenwicht te bieden aan egoïstische, korte-termijn prikkels.
  6. Er moet een gedeeld besef zijn dat elke deelnemer een principiële bereidheid heeft om de regels na te leven en om eventuele overtredingen te sanctioneren.
  7. Er moet het vertrouwen zijn dat de meeste deelnemers in feite in de meeste gevallen de regels naleven, zodat de tijd en inspanning die besteed moeten worden aan controle en sanctionering niet te groot worden.
In volgende berichten mijn poging om tot een overzichtelijke en beredeneerde opsomming te komen. En over wat we daar dan van kunnen leren over de mogelijkheden om in onze maatschappij zelf-organisatie tot stand te brengen en te bevorderen.

Geen opmerkingen: