Gedurende de Duitse bezetting van ons land in 1940-1945 was er weliswaar actief verzet, maar daar nam toch slechts zo'n vijf procent van de bevolking aan deel. En hoewel er Nederlanders actief waren in de hulp aan Joodse onderduikers, liet het gros van de bevolking het gebeuren dat Joodse medeburgers hun rechten werden ontnomen en dat ze werden geïsoleerd en afgevoerd. En werkte het Nederlandse ambtenarenapparaat aan die behandeling mee. Zie hier de vorige 11 berichten van deze reeks.
Daar is, vanaf enkele tientallen jaren na de Bevrijding, al veel over gezegd en geschreven. Maar het kan (en zal) aan mij liggen, maar een poging om dat gedrag sociaalwetenschappelijk te verklaren, ken ik eigenlijk niet.
Hoe zou zo een verklaring eruit kunnen zien als we uitgaan van de sociaalwetenschappelijke inzichten die je op dit blog vaak tegenkomt?
We zouden er dan mee kunnen beginnen dat de inval en de bezetting door de Duitsers door de Nederlandse bevolking, minus de ongeveer vijf procent die de Duitsers goedgezind waren, werd ervaren als een toestand van sociale onveiligheid en bedreigd zijn. We hebben het dan over een statuscompetitieve toestand waarin een machtige partij een nagenoeg machteloze partij aan zich onderwerpt. Het Nederlandse militaire verzet werd in een paar dagen opgerold en de bevolking werd daardoor en door het bombardement op Rotterdam geïntimideerd.
In een toestand van sociaal bedreigd zijn, kunnen mensen zich te weer stellen, vechten, zich uit de voeten maken, vluchten, of zich in zichzelf terugtrekken, verstijven en immobiliseren. Vechten of doorvechten bleek dus al snel niet een haalbare optie. Wie kon vluchten, zoals door de oversteek te maken naar Engeland, deed dat. Dat was een kleine minderheid, maar daartoe behoorden het koningshuis en de regering. Bleef over het zich neerleggen bij de stand van zaken, de reactie die in het meest extreme geval een toestand van immobilisatie-door-angst wordt.
Die meest extreme gevallen kennen we vooral van het onderzoek naar en de behandeling van individuele trauma's. Maar er zijn natuurlijk veel vaker minder extreme gevallen en er zijn collectieve trauma's. Het met geweld en intimidatie bezet worden door een buitenlandse mogendheid mag je wel een collectief trauma noemen. Dat het voor sommigen als een extreme bedreiging en individueel trauma werd ervaren, blijkt eruit dat er ook zelfdodingen waren als reactie op de Duitse inval.
Extreme en acute immobilisatie-door-angst gaat gepaard met een verminderd bewustzijn. In de veel vaker voorkomende en minder extreme gevallen is er die angstervaring, maar is er ook de bewuste verwerking daarvan. Die zal inhouden dat je nog alert bent op mogelijkheden om toch in actie te komen. Zoals op de mogelijkheid om je bij het verzet dat er wel is aan te sluiten als je daar voor gevraagd wordt. En je zult je passiviteit, je immobilisatie, proberen zo goed mogelijk voor jezelf te rechtvaardigen. In de trant van: ik zou wat moeten doen, maar ik doe het niet, want dat heeft immers toch geen zin.
En bij dat laatste speelt een belangrijke rol wat je anderen ziet doen of wat je verwacht dat anderen doen. Als anderen maar weinig in actie komen, dan is dat een aanwijzing voor de zinloosheid ervan.
En precies in dat verband moet wel een grote rol gespeeld hebben dat het koningshuis en de regering naar Engeland vluchtten en dat bovendien de secretarissen-generaal, de rechters en het ambtenarenapparaat in functie bleven en zich in de nieuwe verhoudingen schikten. Er kon maar beter met de Duitse machthebbers worden samengewerkt. Er was geen enkele oproep tot verzet, sterker, het College van Secretarissen-generaals verklaarde zich bereid tot loyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besätzungsbehörden.
Dat moet ontzettend behulpzaam zijn geweest bij de pogingen van de bevolking om de eigen passiviteit te rechtvaardigen. Zo bezien, is het bijna verwonderlijk dat toch nog zo'n vijf procent van de bevolking tot actief verzet overging. Wordt vervolgd. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten