maandag 23 oktober 2023

De democratie is overleg tussen gelijken, niet alleen tussen politieke partijen, maar vooral ook daarbinnen - Van profilering en polarisatie terug naar het democratisch overleg

Sociaalwetenschappelijk gezien is de democratie de institutionele vormgeving van onze morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee op het niveau van de nationale staat. Iedereen-telt-mee in de zin van het algemeen kiesrecht. Iedereen-telt-mee in de zin van de onafhankelijke rechtspraak, waarin ieder gelijk is voor het recht. En iedereen-telt-mee in de zin dat gezocht dient te worden naar wat het beste beleid voor allen is. De democratie behoort dus tot het domein van de horizontale relaties, van de menselijke waardigheid waar iedereen gelijkelijk aanspraak op kan maken. En in dat domein overleggen we met elkaar over welke besluiten het beste genomen kunnen worden.

Dat is een heel cruciaal inzicht omdat we in de menselijke sociale natuur naast het gemeenschapspatroon ook het daaraan tegengestelde statuscompetitiepatroon kennen. In dat patroon telt helemaal niet iedereen mee. Integendeel, in dat patroon hoort de een over de ander te overheersen of de ene groep over de andere groep. Er hoort geheerst en onderdrukt te worden. De resulterende statushiërarchie (of autocratie of oligarchie) behoort tot het domein van de verticale relaties, waarin de notie van menselijke waardigheid is ingeruild voor neerwaartse intimidatie en vernedering en opwaartse onderdanigheid en kruiperij. In de statushiërarchie wordt niet overlegd, maar worden bevelen uitgevaardigd en opgevolgd en worden met de nodige eerbied verzoeken gedaan die wel of niet worden ingewilligd.

Terug naar de democratie. Op het niveau van de nationale staat kennen we de vertegenwoordigende democratie, waarin gekozen politici, meestal in het verband van een politieke partij, in het parlement, als hoogste wetgevende orgaan, overleggen en besluiten. Hoe kan dat overleg het beste plaats vinden? 

Er zijn twee aanleidingen om daar bij stil te staan. De eerste is dat er politici in het parlement kunnen worden gekozen die terughoudend staan tegenover de democratie of die zelfs willen afschaffen. Want ze hebben de overtuiging dat juist niet iedereen hoort mee te tellen. Ze willen de democratie inruilen voor een statushiërarchie waarin zij en hun medestanders het voor het zeggen hebben. Anderen horen zich daarbij neer te leggen en, mochten ze daartoe niet bereid zijn, het land uit te worden gezet ("deportaties") of anderszins te worden uitgeschakeld ("tribunalen"). Denk wat ons land betreft aan de politici van de PVV en het FvD en de stemmers op die twee partijen.

Uiteraard kun je met politici die de democratie willen afschaffen niet het soort overleg hebben waarvoor het bestaan van de democratie een vereiste is. Je verkeert dan immers in verschillende werelden. Door dan toch het gesprek aan te gaan met antidemocraten creëer je alleen maar verwarring en verschaf je hen de legitimiteit die ze niet verdienen. Sterker, in een democratie hoort de rechter zich erover te buigen of een mogelijk antidemocratische partij niet zou moeten worden verboden. Zolang dat laatste niet gebeurd is, horen democratische partijen en politici duidelijk te maken dat overleg, laat staan onderhandeling of samenwerking, met antidemocratische partijen niet tot de mogelijkheden behoort. Er hoort een zogenaamd cordon sanitaire te worden opgetrokken.

En de tweede aanleiding is dat je je kunt afvragen of dat democratische overleg uitsluitend in het parlement of juist ook binnen de politieke partijen hoort plaats te vinden. Joop van den Berg pleit in dat verband voor pluriformere partijen waarbinnen meningen kunnen verschillen en waar discussie plaats vindt. Zie Naar pluriformer partijen. Dat is in feite een pleidooi voor minder en grotere partijen, dus tegen de versplintering van het politieke landschap. 

Die versplintering is er sinds de jaren zestig van de vorige eeuw overduidelijk geweest. Terwijl er in 1948 maar 8 partijen aan de verkiezingen meededen, waren er in 1971 al 28 partijen. Dat was toen een record, dat geëvenaard werd in 1981, 1986 en 2017. En dat in 2021 werd verbroken met 37 deelnemende partijen. Die cijfers tref je aan op de pagina Aantal deelnemende partijen Tweede Kamerverkiezingen van Parlement.com. Waar je trouwens ook leest dat er in 1933 maar liefst 54 partijen deelnamen! Net als nu in een periode met grote maatschappelijke onzekerheid door toenemende ongelijkheid en financieel-economische instabiliteit.

Dat doet vermoeden dat die versplintering een reactie is op het falen van de grote bestaande partijen in het verschaffen van bestaanszekerheid en een iedereen-telt-mee beleid. Een falen dat kennelijk gepaard moet gaan met het sluiten van de gelederen, het ontmoedigen van interne discussie. 

En daarmee zijn de voorwaarden geschapen voor de overheveling van overleg binnen een paar grote partijen, als interne voorbereiding op de vaststelling van verkiezingsprogramma's en partijstandpunten, en overleg in het parlement tussen de vertegenwoordigers van die partijen, naar uitsluitend overleg, maar ook vooral polarisatie, tussen een veelheid van kleinere partijen in dat parlement. Het "overleg" vindt dan overwegend in het parlement plaats, waar al die partijtjes vooral bezig zijn met zichzelf te presenteren met het oog op de kiezersgunst en een paar zeteltjes meer bij de volgende verkiezingen. 

Er is dan nauwelijks nog werkelijk overleg, dat immers bedoeld is om te overtuigen, maar ook om mogelijkerwijs overtuigd te worden. En dat leidt tot het bekend geworden verschijnsel van de motie-inflatie. Dieuwertje Kuijpers meldde in Vrij Nederland dat er in 1987 nog 387 moties werden ingediend, maar dat dit in 2022 was opgelopen tot een recordaantal van 5.045. Moties die niet een uitkomst zijn van overleg en compromis tussen partijen, maar integendeel dienen om zich als partij te profileren. Overleg maakt plaats voor profilering en polarisatie.

De wal keert misschien het schip, doordat allerlei partijtjes op den duur geen standhouden. Maar er is ook nog de mogelijkheid dat partijen die politiek dichtbij elkaar liggen, elkaar opzoeken en met één lijst aan de verkiezingen deelnemen. Zoals GroenLinks en de PvdA nu doen. Dat is ook aantrekkelijk omdat het bij een zo groot aantal partijen al gauw lukt om de grootste te worden. 

En het leidt er automatisch toe dat het overleg binnen de partij weer meer gaat voorstellen. En dus dat er meer tolerantie groeit voor interne pluriformiteit.

Geen opmerkingen: