donderdag 19 oktober 2023

Kinderen hebben een gemeenschapsomgeving nodig om goed op te groeien. In plaats daarvan is er de "opvoed-omgeving".

Er zijn velerlei aanwijzingen dat de sociale omgeving waarin kinderen opgroeien de afgelopen halve eeuw sterk is veranderd. Kinderen zijn steeds meer tijd gaan doorbrengen in het gezelschap en onder toezicht van de eigen ouders. Zie (uit 2016) Tijd die ouders met hun kinderen doorbrengen sinds 1960 gestegen - Nee, dat is geen gunstige ontwikkeling. Een deel van die toename lijkt eruit te bestaan dat kinderen vaker door ouders naar school of andere activiteiten worden gebracht en daar worden opgehaald in plaats van dat ze zich zelfstandig verplaatsen. En een ander deel kan er mee samenhangen dat gezinnen meer sociaal geïsoleerd zijn geraakt, waardoor kinderen minder tijd zijn gaan doorbrengen met in de buurt wonende grootouders, andere familieleden en vrienden van de ouders. Zie de eerdere berichten op dit blog over het sociaal isolement van gezinnen.

Ik ben in 1943 geboren en opgegroeid met grootouders en andere familie die in dezelfde straat woonden en veel andere familie binnen een straal van enkele kilometers. Mijn indruk is dat zulks in die tijd niet ongewoon was en tegenwoordig wel.

Er zijn bovendien aanwijzingen dat de tijd die kinderen op school doorbrengen en die ze aan huiswerk besteden is toegenomen. De auteurs van de pas verschenen studie Decline in Independent Activity as a Cause of Decline in Children’s Mental Well-being: Summary of the Evidence noemen zulke aanwijzingen voor de Verenigde Staten. Voor Nederland ken ik zulke aanwijzingen niet. Wel weten we dat er voor kinderen voor en buiten de school sinds de jaren zestig van de vorige eeuw de peuterspeelzalen, de formele kinderopvangvoorzieningen en de buitenschoolse opvang kwamen. Een toename dus van de tijd die kinderen onder toezicht doorbrengen. Dat opgeteld bij de toegenomen tijd die kinderen samen met ouders doorbrengen, moet wel betekenen dat er steeds minder tijd is overgebleven waarin kinderen zelfstandig met andere kinderen op straat of in de buurt spelen of in gezelschap van andere volwassenen doorbrengen.

In diezelfde studie bespreken de auteurs, Peter Gray, David F. Lancy en David F. Bjorklund, de aanwijzingen dat gedurende diezelfde periode het mentale welzijn van kinderen is afgenomen. Ze halen Amerikaanse cijfers aan die wijzen op een toename van angststoornissen tussen 1956 en de late tachtiger jaren bij kinderen van 9 tot 11 jaar en van depressie bij middelbare scholieren tussen 1950 en 2002. Recentere cijfers laten zien dat 36,7 procent van de middelbare scholieren tussen 14 en 18 jaar aangeven in het afgelopen jaar last te hebben gehad van aanhoudende gevoelens van triestheid en hopeloosheid. Geheel in lijn daarmee nam het zelfmoordcijfer van kinderen jonger dan 15 jaar fors toe. 

Wat Nederlandse cijfers betreft, weten we dat recentelijk van jaar op jaar ongeveer 1 op de 3 jongeren aangeeft in de laatste vier weken mentale klachten te hebben ervaren (gevoelens van stress, angst of somberheid) en dat ongeveer 14 procent aangeeft wel eens tot heel vaak serieus aan zelfdoding te hebben gedacht (RIVM, Mentale gezondheid jongeren). 

Doordat zulke cijfers ook zo nu en dan in het nieuws komen, kun je aannemen dat ze bij een groot publiek bekend zijn. Zo bekend dat het gevaar dreigt dat ze als "normaal" worden gezien. Waardoor ook de neiging ontstaat om er over na te denken in termen van individuele problemen met individuele oorzaken. Er is iets aan de hand met die jongeren die mentale klachten hebben en dus moeten die worden geholpen. Dat we hier met een collectief probleem hebben te maken, dreigt dan uit beeld te raken.

Precies daarover maken de ontwikkelingspsychologen Peter Gray en David F. Bjorklund en de antropoloog David F. Lancy zich zorgen. Ze wijzen er op dat het een, de verandering in de omgeving waarin kinderen opgroeien, te maken heeft met het ander, die toename van mentale klachten. Voor een gunstige ontwikkeling hebben kinderen het nodig om zelfstandig en samen met andere kinderen hun omgeving te leren verkennen en daarbij te ervaren hoe het is om met risico's om te gaan. Ook moeten ze leren om verantwoordelijkheden te dragen in een sociaal rijkere omgeving dan alleen die van de eigen ouders, de leraren en toezichthouders en die van de leeftijdsgenoten op school. (Een interessante verwijzing is die naar dit artikel dat vorig jaar in Nature verscheen: Young people need experiences that boost their mental health.) 

In termen van de Dual Mode-theorie: kinderen zouden in een sociaal veilige omgeving, dus een gemeenschapsomgeving, moeten opgroeien, maar wat wij kinderen tegenwoordig aanbieden is een "opvoed-omgeving". Dat is een omgeving waarin hen verteld wordt, door ouders en de school, hoe ze zich behoren te gedragen. We geloven dat alles goed komt als kinderen maar goed worden opgevoed. Ik noemde dat de mythe van de opvoedbaarheid. Het geloof in die mythe is een duidelijke aanpassing aan die veranderde sociale omgeving. Als kinderen nu eenmaal zoveel tijd doorbrengen met de eigen ouders en andere "toezichthouders", dan zit er niets anders op dan diegenen de taak toe te wijzen om "op te voeden". Waarbij we er tevens weinig oog voor hebben dat kinderen op school zich moeten zien te handhaven in de groep van leeftijdsgenoten, die gemakkelijk aanzet tot statuscompetitie en pesten (Minder pesten door kleinere scholen en leeftijdsgemengde groepen.) Er komt al met al maar weinig terecht van die gemeenschapsomgeving die kinderen zo nodig hebben.

De negatieve effecten van dat opgroeien in een sociaal arme opvoed-omgeving zijn er volgens Gray, Lancy en Bjorklund op korte en op lange termijn. Op de korte termijn gaat het om aanwijzingen dat kinderen het meeste plezier ervaren als ze vrij, dus zonder toezicht, kunnen spelen en verantwoordelijkheden dragen. En aanwijzingen dat ze de op school doorgebrachte tijd als stressvol ervaren. 

En wat de lange termijn betreft, om aanwijzingen dat kinderen in de opvoed-omgeving maar moeilijk een interne locus of control ontwikkelen, dus het besef dat ze zelf in staat zijn om hun leven en hun welzijn te beïnvloeden. Als dat besef maar weinig ontwikkeld is, dan verhoogt dat de kans op angststoornissen en depressie.

Geen opmerkingen: