Er is al heel veel onderzoek gedaan door gedragseconomen naar de voorwaarden waaronder mensen bereid zijn tot gemeenschapsgedrag. Het gaat dan vrijwel altijd over gedrag in speltheoretische situaties waarin mensen moeten kiezen tussen iets weggeven of niet of tussen samenwerking in een publieke goed-dilemma in plaats van profiteren van de samenwerking van anderen. Gemeenschapsgedrag wordt dan meestal aangeduid als altruïsme of vrijwillige coöperatie en het tegenovergestelde statuscompetitiegedrag als egoïsme of defectie. Binnen deze onderzoekslijn is er nu de nieuwe studie The behavioral mechanisms of voluntary cooperation across culturally diverse societies: Evidence from the US, the UK, Morocco, and Turkey.
De onderzoekers vroegen studenten in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Marokko en Turkije om een keuze te maken in zo'n publieke goed-dilemma. Dat had het voordeel van vergelijkbaarheid tussen verschillende culturen. Wel ging het om slechts geringe aantallen studenten per land (128, 92, 80 en 88). Ze sloten aan bij resultaten van veel van dat eerdere onderzoek, die hebben laten zien dat die vrijwillige samenwerking meer voorkomt als mensen datzelfde gedrag ook van anderen verwachten en als mensen verwachten dat anderen met sancties zullen reageren op defectie.
Daar komt dan uit dat de verschillen tussen de vier landen in de mate van samenwerking vooral verklaard worden uit de verschillen in de verwachtingen van het gedrag van anderen. De Amerikaanse en Engelse studenten verwachten meer samenwerking van anderen dan de Marokkaanse en Turkse studenten en kiezen in lijn daarmee ook vaker voor samenwerking. De onderzoekers interpreteren dat als een aanwijzing dat de Amerikaanse en Engelse studenten in hun dagelijks leven meer de ervaring hebben dat anderen bereid zijn tot samenwerken en zijn te vertrouwen dan de Marokkaanse en Turkse studenten. En dat dus culturele verschillen eruit bestaan dat de verwachtingen over het gedrag van anderen verschillen.
Wat valt daar meer in het algemeen, dus theoretisch, over te zeggen?
Gedragseconomen zijn geneigd tot economisch denken, dus tot het interpreteren van gedrag als rationeel. In de zin van afweging van kosten en baten en in de zin van voor-wat-hoort-wat (quid pro quo). Dat verklaart deels waarom ze in al dat onderzoek zo geïnteresseerd waren in het effect van die verwachtingen over het gedrag van anderen en in het effect van sancties. Sancties zijn op te vatten als kosten. En die verwachtingen van anderen zouden kunnen passen in het voor-wat-hoort-wat: ik wil wel samenwerken, maar alleen als anderen dat ook doen. Vandaar dat gedragseconomen het dan graag over voorwaardelijke samenwerking hebben.
Maar strikt rationeel bekeken, zou dat gedrag niet kunnen bestaan. Ook als anderen bereid zijn tot samenwerken, blijft het voor jou nog altijd rationeel om dat niet te doen. Je vermijdt dan de kosten van de samenwerking en profiteert wel mee van de samenwerking van anderen. Gezien vanuit de economische rationele keuzetheorie is de gedachte van voorwaardelijke samenwerking een vreemde eend in de bijt, een ad hoc vondst.
Maar kijk er nu eens naar met de blik van de Dual Mode-theorie. Dan herken je dat voorspelde effect van de verwachtingen van het gedrag van anderen meteen als een implicatie van Stelling 2. Die houdt immers in dat gemeenschapsgedrag wordt uitgelokt door het gemeenschapsgedrag van anderen (en statuscompetitiegedrag door hetzelfde gedrag van anderen). Dat gemeenschapsgedrag van anderen creëert immers de sociale veiligheidsgevoelens die het sociale betrokkenheidssysteem activeren en als dat actief is, vertrouw je anderen en heb je het beste met hen voor.
Wat dus binnen dat gedragseconomische denken als een ad hoc inzicht opduikt, is theoretisch ingebed in de Dual-Mode-theorie. Anders gezegd, dat gedragseconomisch onderzoek over voorwaardelijke samenwerking is een empirische ondersteuning van die theorie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten