Toen ik, in 1943, werd geboren, werd het wereldtoneel beheerst door de strijd van geallieerde landen tegen het bewind van een foute leider, Adolf Hitler, die in Duitsland aan de macht was gekomen, daar alleenheerser was geworden, een veroveringsoorlog was begonnen en de Holocaust in werking had gezet om zoveel mogelijk van al diegenen die hij als vijand of als minderwaardig zag, te vermoorden. Die strijd eindigde met de nederlaag van Hitler, die zelfmoord pleegde, nadat hij een groot deel van het Duitse volk in zijn val had meegesleurd. In zijn optiek had dat volk dat lot verdiend, want het was te zwak gebleken voor de totale eindoverwinning waar hij altijd op uit was geweest.
Die episode, die begon in 1933 en eindigde in 1945, valt te beschouwen als het schoolvoorbeeld van wat een foute leider kan aanrichten. Een voorbeeld van wat een foute leider is, hoe hij te werk gaat, hoe hij aanhangers en bewonderaars achter zich krijgt, hoe hij grenzeloos is in zijn bewondering voor zichzelf en zijn haat en wantrouwen tegenover anderen en hoe hij uiteindelijk de onvermijdelijke nederlaag ondergaat en anderen daarin meesleurt.
Maar nu zijn we beland in 2024 en is er alle aanleiding om ons af te vragen of we wel genoeg van dat schoolvoorbeeld geleerd hebben. Want het fenomeen van de foute leider duikt weer opnieuw op. En met de opeenvolging van generaties zakken lessen uit het verleden diep weg in het collectieve geheugen.
Timothy Snyder, geschiedenishoogleraar aan de Universiteit van Yale, is een van degenen die zich er voor inspant om dat collectieve geheugen in stand te houden. Een andere is onze landgenoot Cas Mudde, hoogleraar Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Georgia.
Van Snyder is net zijn nieuwe boek On Freedom verschenen, vertaald als Over vrijheid. Op de website van de uitgever lees je als toelichting:
Wat is vrijheid? Waarom is onze vrijheid in gevaar? En waarom is vrijheid onze enige kans om te overleven?
Vrijheid is de kern van onze westerse wereld, het hart van onze democratie, maar we zijn uit het oog verloren wat het betekent, met crisis als resultaat. Te veel mensen beschouwen vrijheid als de afwezigheid van staatsmacht. We denken dat we vrij zijn als we kunnen doen en zeggen wat we willen en zo min mogelijk worden gehinderd door de overheid. Maar echte vrijheid is niet zozeer vrijheid van als wel vrijheid om – om te gedijen, om dingen op het spel te zetten voor een toekomst die we samen kiezen en waar we samen aan werken. Vrijheid is de waarde die alle andere waarden mogelijk maakt.
Dat lijkt er op te wijzen dat Snyder daar probeert om op het niveau van de nationale staat een toestand te kenschetsen die overeenkomt met wat ik de gemeenschapstoestand noem van het iedereen-telt-mee.
Terwijl hij ons in zijn eerdere boek On Tyranny (vertaald als Over tirannie. Twintig lessen uit de twintigste eeuw) waarschuwt voor de gevaren dat die gemeenschapstoestand afglijdt naar een statuscompetitietoestand van het ieder-voor-zich, waarin een foute leider aan de macht is gekomen. (Lees hier meer over die gemeenschapstoestand en de statuscompetitietoestand: Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.)
Daarmee loop ik al vooruit op hoe een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider er uit zou zien. Kort gezegd: een goede leider kan alleen bestaan in een gemeenschapstoestand, dat wil zeggen, in een goed functionerende democratie als het gaat om een nationale staat. Daartegenover is een foute leider onverbrekelijk verbonden met de statuscompetitietoestand, dus op het niveau van de nationale staat met een autocratie, een dictatuur, of sociaalwetenschappelijk gezegd, een statushiërarchie.
Dat betekent dat het bestaan van een goede of foute leider altijd het resultaat is van een sociaal proces, van oftewel het zich ontwikkelen van een gemeenschapstoestand oftewel van een statuscompetitietoestand. Als er ergens een foute leider aan de macht is gekomen, dan hebben daarin naast de eigenschappen en het gedrag van de persoon ook de eigenschappen en het gedrag een rol gespeeld van al diegene die hem actief aan de macht hebben geholpen of dat passief hebben laten gebeuren.
En het betekent dat de drijfveren van een goede en een foute leider radicaal verschillen. Een goede leider is gemotiveerd door het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon. Dat is de drijfveer van het samenwerken en delen. Hij of zij vervult de leiderschapspositie niet voor zichzelf. En maakt plaats voor een opvolger als die wordt gekozen.
Daarentegen is de foute leider geheel en al gedreven door zijn (meestal is het een man) eigenbelang en wel het belang dat bepaald wordt door de statuscompetitie. Zijn einddoel is het bereiken van de top van de statushiërarchie. De toestand waarin hij niemand meer naast zich, laat staan boven zich, hoeft te dulden. En als hij daar eenmaal beland is, is er niets anders dan de drijfveer om die positie te behouden, want in zijn wereldbeeld zijn er altijd rivalen die tijdig dienen te worden opgemerkt en uitgeschakeld.
En dat wijst natuurlijk op de grote betekenis van sociale (on)veiligheid. Alleen een toestand van sociale veiligheid, van onderling vertrouwen, kan een goede leider voortbrengen. Een democratie bestaat bij de gratie van een grote mate van vertrouwen in andere mensen (generalized interpesonal trust). Zie bijvoorbeeld de studie Democracy satisfaction: the role of interpersonal trust. Geheel in lijn met het sociaalwetenschappelijke inzicht dat sociale veiligheid een voorwaarde is voor een gemeenschapstoestand.
En met het inzicht dat sociale onveiligheid de statuscompetitie in gang zet, of beter gezegd, dat die twee altijd samengaan. De foute leider denkt zich pas veilig te kunnen voelen als hij de top van de statushiërarchie heeft bereikt. Pas dan denkt hij verlost te zijn van de gevaren die uitgaan van degenen die hij naast zich of boven zich moet dulden. Zolang hij de alleenheerschappij niet heeft bereikt, en zelfs daarna, is zijn wereldbeeld dat van de permanente sociale onveiligheid. Anders gezegd, het is het wereldbeeld van de kwaadaardige narcist, die er op uit is om zijn positie in overeenstemming te brengen met zijn onbegrensde zelfvertrouwen en zelfbewondering. Zo lang dat niet gelukt is, en dat lukt dus nooit, ziet hij overal gevaren en bedreigingen.
Dat verklaart dat de foute leider altijd obsessief bezig is met personen en groepen die in zijn ogen een gevaar vormen en die moeten worden bestreden, verwijderd, ja, zelfs geëlimineerd.
En dat verklaart weer dat de foute leider aanhang krijgt in tijden van grote bestaansonzekerheid onder de bevolking. Hij treft dan zijn ideale werkterrein aan. Mensen zoeken naar oorzaken voor de verslechtering van hun positie en de foute leider wijst ze aan: de Joden (Hitler), de immigranten, de asielzoekers, de moslims (Trump, Wilders). En houdt hen voor dat hij, en hij alleen, in staat is om hen te geven wat ze willen: de veiligheid van de Lebensraum (Hitler), van het Make America Great Again (Trump), van het Nederland zoals het was (Wilders).
En het verklaart tenslotte dat de foute leider zacht gezegd niet goed uit de voeten kan met de democratie. De democratie binnen de kortste keren afschaft als hij daartoe de kans krijgt (Hitler). Zijn verkiezingsnederlaag niet erkent en zelfs probeert om aan de macht te blijven (Trump). En als hij deelneemt aan een regering, meteen probeert om een crisis uit te roepen en het parlement buiten spel te zetten (Wilders). Hier het vervolg.